CCXL. Hoofd-stuk. Hyoscyamus, Bilsem-kruid, Dol-kruid.
ONs is bekend het swart, geel en wit Bilsem-kruid. Het swarte heeft groote, lange, breede, uit den blauwen grys-groene, sagte, donsige, gespleten, gekerfde, gesnipperde en rontom de randen gehakkelde bladen, met veele witte doorloopende aderen. De struik is vry dik, wolagtig, somtyds meer dan anderhalven voet hoog, die sig in verscheide takken uitbreid, langs welke niet alleen kleinder bladen, maar ook veele vyf-bladige bloemtjes groeijen, van groote als die van den Heemst: dese zyn rontom de kanten bleik-geel, waar door seer cierlyk veele paarsagtige aderen taks-gewyse loopen: in 't midden uit den bleik-paarsen donker, waar uit eenige draadjes met hare nopjes komen, met een priemtjen in het midden. Hier na volgen ronde, langwerpige dikke en buikige zaad-huisjes, hebbende op haar rand rontom gemeenlyk uitstekende puntige, harde tanden. Zynde van binnen met een schaaltjen ofte dekseltjen bedekt, waar onder veel klein, uit den grauwen bruin-zaad verborgen is. De wortel is dik, lang en wit, des Winters over blyvende.
Het witte heeft seer witte, sagte, wolagtige, rontom de kanten wat gekartelde ofte diep gesneden bladen; kleinder dan van het swarte. De struik is mede korter, langs welke witte en in vyven gedeelde bloemtjes wassen, kleinder dan de vorige, staande yder in een groen-kelkjen dat in vyf tandige punten gedeelt is. De zaad-huisjes zyn effen en glad, zynde met wit zaad vervult. De wortel is tamelyk groot, in vele dikke veselen gedeelt.