Den Neder-landschen herbarius ofte kruid-boek der voornaamste kruiden
(1698)–Steven Blankaart– Auteursrechtvrij
[pagina 312]
| |
lange, smalle, byna ronde, groene bladen, die gemeenlyk ter aarden waarts nedergebogen leggen. Tusschen dese komen uit de bolle een ofte meer ronde, kale steeltjes van een halve spanne hoog, hebbende boven aan aars-gewys 20 of 30 kleine, ronde, holle, gapende en Druifs-gewys gestelde blauwe ofte melk-witte bloemtjes, somtyds bleiker, purperder, en gemengelt van verwe. Hier na volgen drykantige zaad-huisjen met klein swart zaad, dat tusschen zyn vliesjes legt. De wortel is een Ajuins-gelyke bolletjen, hebbende van onderen eenige veselen: en is byna rond. De tweede noemt men Muscari der Grieken, ofte Dipcadi van Chalcedonien. Dese heeft vyf ofte ses bladen die wat breeder en dikker zyn dan de voorgaande, maar buigen sig mede geweldig na d'aarde nederwaarts. Tusschen dese komen een ofte meer ronde, dog wat hooger en dikker steeltjes, aan welke mede Druifs-gewyse bloemtjes voortkomen, muskusagtig en aangenaam van reuk; van koleur purper-groenagtig, ofte uit den groenen witagtig, ofte wat na den blauwen hellenden, en somtyds donker asch-grauw. Hier na volgen dry kante zaad-huisjes met rond en swartagtig zaad. De wortel is mede den Ajuin gelyk, hebbende van onderen veele dikke veselen. Dit gewas is het vorige van maaksel seer gelyk, maar in alles wat grooter. De derde soort is den gekransten ofte gekroonden Hyacint. Dese heeft lange, dikke, gelyvige, en wat breeder bladen. Uit des selfs midden ryst een steel dikmaals wel anderhalve spanne hoog. Van het midden af tot boven toe wasschen rontom den steel veele bloemtjes, hebbende yder zyn eigen steeltjen; zynde veel by een, klein en hol, eerst purperagtig, maar daar na bleeker en verflenster. | |
[pagina 313]
| |
Op den top siet men een geheele tros kroons ofte krans-gewyse. Somtyds zyn sy melk wit van koleur. De wortel is mede den Ajuin gelyk, wat ros en van buiten wel wat purper-verwig; hebbende van onderen eenige veseltjes. De vierde is de kleine Herfst Hyacint. Dese heeft vry kleine, dunne en smalle bladen, hebbende korte steeltjes van ontrent een palme hoog, aan welkers bovenste verscheide blauwe, ses-bladige en sterre-wys gestelde bloemtjes komen, hebbende in 't midden eenige draadjes; daar na komen eenige drykantige zaad-huisjes met klein zaad. De wortel is mede als de vorige, maar vry klein. Van dit geslagt is nog een soort dat wat vroeger bloeid, en wat grooter is. De vyfde heeft twee, dry ofte vier lange en breedagtige bladen, wat kleinder dan van de Porrei. De bloemtjes komen boven aan, yder op haar steeltjen, wyd open gapende, ses-bladig, sters-gewys blauw of wit, hebbende van binnen eenige draadjes. Hier na volgen de zaad-huisjes met zaad geladen als geers. De bol ofte wortel is mede als de vorige. Alle dese soorten vind men in de Bloem-hoven. De eerste twee en vyfde bloeijen in de Lente: de derde wat later: de vierde in 't laatst van de Somer, en in 't begin van den Herfst. Door zaad aan te winnen duurt te lang, en daarom setten sy voort door de bollen. Hare kragten zyn onbekend. |
|