CLXXXVI. Hoofd-stuk. Erysimum, Irio, Hederik, Wilde Mostert.
HEeft lange en aan beide zyden diep-gesnedene bladen, na Mostert ofte Raket gelykende. De stammetjes zyn een voet ofte anderhalf hoog; zyn verdeild in verscheide zyd-takken, die taay zyn en buigsaam; langs de takjes komen veele vier-bladige geele bloemtjes, waar na kleine, dunne en lange zaak-kokertjes volgen. In welke klein zaad is, scherp van smaak. De wortel is lang, dik, en met veele veselen behangen.
Het wast hier genoeg langs de wegen, en bloeid de meeste somer door.
Uit de smaak blykt genoegsaam dat het dun van deelen is, en bequaam om alle scheurbuikige slym te verdunnen en beweeglyk te maken: als mede de doorwasemingen te bevorderen. Hierom werd het veel in slymige long-siekten gebruikt. Tot dese qualen mag men veilig het zaad en het kruid met zyn bloemen gebruiken: makende daar kooksels af, die men dikwils heet moet drinken. Men soude daar mede een geest konnen uit maken, gelyk als van de Lepel-bladen. Uiterlyk in pappen gedaan, doet de geswellen slinken, en dun worden. De mond met het kooksel gespoelt, geneest het bloedige en stinkende tand-vleis.