volkomen zaad: maar in ʼt na-jaar gesaaid, dient die best voor de keuken, alsoo die dan wel gebladert werd, en niet opschiet: dese planten worden dan toegebonden en rontom met aarde aangevult, op dat de binnenste bladen wit en mals souden werden.
Dʼeerste Cichorei heb ik omtrent drie ellen hoog zien groeijen: heeft breeder en minder geschaarde bladen, als de Endivie, maar kleinder, groender, en met eenige haaragtigheid wat ruwer.
Een tweede soort heeft smalle gesnippelde bladen, en selfs tot de middelribbe toe. De stam, takken, blaauwe bloemen, en zaad, zyn mede dʼEndivie gelyk. De wortel is lang, vry dik en wit; dit gewas gequetst zynde geeft mede een bitter, melk-wit sap: selfs is het geheel gewas bitter.
Nog isʼer een wilde Cichorei, de voorige wel gelyk, maar kleinder in alles; hier aan komen weinige, kleindere, geele bloemtjes aan; die daarna in stuifkens vervliegen, waar onder het zaad is. De wortel is lang, vol wit sap, en matig dik: het is in ʼt geheel veel bitterder dan de andere.
De Endivie en de Cichorei werden in de Moes-hoven gesaaid en geplant, alhoewel men die mede in ʼt wild vind. Sy bloeijen alle in de somer, waar na het zaad volgt.
De Endivie is soo sterk van kragten niet als de Cichorie: daarom verschelen sy maar met trappen van malkanderen. Men houdse voor verkoelende: maar sulks is soo niet, want al wat bitter is, verkoelt niet. Sy zyn alle fyn van deelen, en openen de verstopte ingewanden, alsoo sy het bloed verbeteren, en den stoel-gang bevorderen: ten dien einde werden daar kooksels van bereid, soo van de bladen als de wortelen, en gedronken, of in de plaats het sap. De Endivie-bladen stooft men veel