de bladen, zynde een, twee, dry ofte vier in getal; yder van dese is tot zyn aanhegting aan de steel gesneden, soodanig dat yder snippeling een besonder, langwerpig, smal blad gelykt. Op den top van de stam komt een vry groote lankwerpige Koker ofte Scheede, zynde onder toe, maar boven open, en na om hooge spits toeloopende. Van buiten gras-verwig-groen, maar van binnen donker tusschen blauw en rood, ofte seer donker purper. Uit het midden deser Scheede komt een redelyk dik, en boven spits toeloopende stampertjen, rustende onder op een steeltjen, en dit is soo hoog purper, dat het swart gelykent. Wanneer nu des selfs buitenste vliesjen, door het groeijen van de besien, berst, komt daar een steel die boven op een menigte groene besien heeft: dese werden allenxkens geel, en eindelyk schoon-rood, yder van groote als een kleine druif. Dese hebben hard zaad in sig en veel saps. De wortel is dik, knobbelagtig, wit, met een dun vlies bekleed, met veselen omhangen, dikmaals soo groot als een kleine vuist, gelykende wel na een Ajuin.
By dese komen alle jaren nieuwe bolletjes, om afsetsels aan te queeken: want het zaad wat langsaam tot een volkomene plant aangequeekt werd.
De kleine is de Arum ofte Kalfs-voet ganschelyk gelyk: doch de bladen zyn soo swart niet, maar met witte vlekjes verciert; welke met hare Druiven tot den Winter toe blyven; dese Druiven zyn mede geelder ofte ligter rood.
Dese beide groeijen alhier in de Hoven voor de liefhebbers. Sy bloeijen meest in de Hooi-maand, maar laten hare Druiven in Oogst-maand sien. Dese werden mede beter door de wortelen voortgeteelt, dan door de saden.
De kragten en gebruik zyn de selfde als wy van de