delyk groot, hebbende yder zyn steel, breed en langwerpig, geschaart, en puntig uitloopende, bleek-groen van koleur. De bloemen komen op de toppen, gelyk de Reinvaar, Kroons-gewyse: bestaande yder bloemtje op sig selven uit veele kleine goud-geele draadjes, knops-gewyse digt in een gedrongen: de houtagtige wortel blyft des Winters over, heeft veele veselen, en schiet, met nieuwe loten, jaarlyks uit. De smaak is wat bitteragtig, swaar, dog niet onaangenaam van reuk.
De kleine heeft veel kleinder, smalder, lankwerpiger, diep geschaarde en doorsnedene blaadjes, de bloemen zyn mede Kroons-gewys en goud-geel, maar kleinder, anders de groote in alles van reuk enz. gelyk. De wortel overwintert mede, en geeft jaarlyks nieuwe planten en afsetsels.
Beide dese soorten vindmen alleen in de Moes-hoven, en bloeijen in de Somer.
Sy bestaan beide uit fyne deeltjes, dat uit de reuk en smaak blykt.
De bloem en bladen op Wyn geset, doen alle slymige siekten verteren; en beneemt de koude, slymerige magen; dood de wormen der darmen: verwekt de stonden. Is mede een wond-kruid: stilt de walgende en brakende magen. Hier van kan men conserven maken; fyne olie uit distilleren, en een Extract tot de dikte van pillen maken. Is mede bequaam in Pappen gedaan, om de beginnende verstervinge eens lids voor te komen.
Men gebruikt het mede in de keuken in Warmoes en Eijer-koeken: en is goed met gebotert brood, des ogtens gegeten, tegens de voornoemde qualen.