CXXXVIII. Hoofd-stuk. Cicer Rubrum, Roode Cicers:
DEse Cicers zyn rood; swart of wit. De Roode hebben dan dunne, harde, houtagtige, wat haaragtige ofte ruige, sig wat nederwaarts buigende Stammetjes, sig in verscheide takjes deilende; uit yder lid komen de blaadjes, met haar elven ofte dertienen aan een vry lange middel-zenuw, zynde wat breed, spits, en geschaart, staande twee en twee tegens malkanderen over. Onder de steelen deser blaadjes komen de bloemtjes, een alleen, yder op zyn eigen steeltjen, van gedaante als die van de gemeene Peulen, dog kleinder, wit ofte purper roodagtig; waar na een klein kort, en blaasgewyse Peultjen volgt, waar in twee of dry kantige en gehoekte Cicers leggen, hebbende yder een puntig knoopjen. Dese zyn wit, rood, of swart, dat is duister rood. De wortel is lang, dun, wit en veselagtig.
Sy wasschen meest in Italien en Spanjen, en daar