schoon purper ofte paars, selden wit: hebbende in 't midden witte draadjes. Boven zyn sy in vyven, eenigsins gedeelt; waar door mede vyf tippen gemaakt werden: dese bloemtjes staan mede in groene Kelkjes: daar na volgen kleine lankwerpige zaad-huisjes, met heel klein zaad. De wortelen zyn bitter, langwerpig, en dan in verscheide worteltjes gedeelt.
Men vindse op de Heijen en Duinen, en komen in de Hoven wel voort: dit gewas blyft des Winters over en set sig door afsetsels voort. In 't eind van Oogst-maand en Herfst-maand siet men het bloeijen.
Men schryft het de kragten toe als die van Gentiana.