XCIV. Hoofd-stuk. Bugula, Senegroen ofte Ingroen.
HEt Sene-groen heeft lange, breede bladen, eenigsins geschaart, van onderen wat donker-rood ofte purperagtig, voornamelyk, wanneer het op logtige en dorre plaatsen voortkomt: de stam is een weinig ruig, vierkant en hol, een voet ofte anderhalf hoog, met twee tegen over malkanderen staande bladen verciert: sommige deser steelen, staan juist niet regt op, maar eenige buigen sig na de aarde toe, soo dat sy, gelyk als kruipen. Boven, dog agter aan de bladen, heeft men Blauw-verwige bloemtjes, die somtyds wit, en somtyds rood zyn: dese hooger en hooger komende, groeijen byna aars-gewys. Heeft een veselagtige wortel.
Sy bloeyd gemeenlyk in de Mei-maand, en men vindse op steenagtige, opene, en somtyds waterige plaatsen: en wast in de Hoven vry weelderig.
Het kooksel uiterlyk en innerlyk gebruikt, dient in alle wonden en quetsuren: geneest mede de breuken, en doet het geronnen bloed lossen, ge-