LXXX. Hoofd-stuk. Betula, ofte Berken-boom.
DE Berken-boom wast niet altyd hoog, maar blyft wel Heesteragtig en laag, daarom van sommige in twee soorten verdeelt. De bast is wit, dik, hier en daar geborsten, maar die daar onder legt, is dun, glad en doorschynent; maar de dunne rysjes zyn donker rood, welke alle nederwaarts, om de swaarte der bladen, gemeenlyk hangen. Het hout is wit, heeft breede, spitse, aan de kanten saag-wyse gekartelde bladen, glad, effen en vry groen, niet al te groot. Vroeg in 't begin des jaars krygen sy Kattekens, eer sy bladen hebben, waar in tegens den Herfst ryp zaad werd gevonden, dat daar uit nedervalt. Sy wasschen in verscheide Bosschagien, en op dorre sandige plaatsen.
De Berken behoort onder het geboomten, die iets Pyn-appels gewyse voortbrengen, zynde de vrugten van de Bloeisem gescheiden.
Wanneer men in het voorjaar de bast doorboort, loopt daar een helder water uit, 't welk gedronken zynde, voor het Graveel goed geagt werd. De buitenste basten dienen voor toortsen, maar de binnenste agt men het papier te wesen, daar d'ouden plegen op de schryven. Het rys dient niet alleen om daar roeden van te maken, om te geesselen,