Den Neder-landschen herbarius ofte kruid-boek der voornaamste kruiden
(1698)–Steven Blankaart– Auteursrechtvrij
[pagina 114]
| |
verschelende, ontrent een voet opschietende, met ronde stelen, die sig weder in veele takjes verdeilen. De groote heeft tamelyk breede bladen, spits toeloopende, en aan de kanten een weinig geschaart, byna de bladen van Bingel-kruid wat gelykende. De kleine heeft veel kleinder blaadjes, en van beide zyden bleek-groen en blinkende. De bloemtjes zyn gemeenlyk purperagtig, donker lyf-verwig of wit, waar na in kleine huisjes klein swartagtig zaad is. De wortelen zyn hard, matig lang en veselagtig; sy verschelen niet in reuk, behalven dat 'er een soort is van een Citroenagtigen reuk. De aldergrootste is veel grooter, hebbende bladen van groote byna als de Citroen ofte Limoen-boom gelyk. Sy bloeijen in Wiede-maand en Hooy-maand, en dat seer lang, duurende maar een jaar, daarom dienen sy alle jaren in de Hoven gesaaid te werden. Dit kruid is fyn van deelen, bestaande uit een fyn oliagtig zout. Men kan daar een fyne olie uit distilleren, welke droppels-gewys gebruikt, de maag versterkt, en de hert-kloppingen beneemt, waar van men een bequaam Sal Volatile Oleosum ten dien einde van bereid. Het kruid in Wyn gekookt, dient tegens de slymige maag-qualen. Men kan het bequamelyk onder de Pappen doen, die men gebruikt om te verdwynen ofte te vermorwen. De bloemtjes vergadert en op Brandewyn geset, geeft een kragtige geest, van welke een weinig in de Wyn gedaan, die aangenaam doet zyn. |
|