Den Neder-landschen herbarius ofte kruid-boek der voornaamste kruiden
(1698)–Steven Blankaart– Auteursrechtvrij
[pagina 111]
| |
werd alle jaren in de Tuinen alhier gesaaid, waar uit een dikke, lyvige, gladde, en sappige steel, met veele zyd-takken, zynde wat roodagtig, voornamelyk van onderen, ruimtjes een voet hoog. Hier aan wasschen van onderen tot boven, langwerpige, spits-toegaande, en aan de zyden saags-gewyse getande fris groene bladen. In de Hoy-maand komen de bloemen, twee of dry in getal, wit, purper ofte rood van koleur, op purperagtige steeltjes, van tussen den oorsprong der bladen; dese zyn voorwaarts breed en staan open, maar van agteren hebben sy een hoorntjen ofte omgekromt steertjen: tegens den Herfst komen daar de Appeltjes aan, van groote als een lankwerpige Hasenoot, dog spits toeloopende, rouw, hairagtig en groen: werdende daar na geel en bleiker; ryp werdende, en aangeraakt zynde, springt het zaad daar uit, en de gesplete basjes van het vrugjen krult sig binnenwaarts om. De wortel bestaat uit dikke veselen. De kragten zyn nog onbekent: maar men meint dat het gestooten zaad, dat op olie geweikt is geweest, de wonden heelt. Het werd meest om zyn fraeiheid in de Hoven gesaaid. |
|