Een vierde, dog wilder soort, blyft heel laag, heeft veel zyd-takjes, met lankwerpige smalle blaadjes, die niet gekerft zyn: voorts is het de voorige wilde seer gelyk.
De vyfde, noemt men Zee-melde, welke neder-gebogen op de aarde legt; heeft witte bladeren, soo groot niet, als die van de Spinagie. Aan het bovenste der takjes komt het zaad, druifs-gewys te samen gehoopt. De wortel is menigvuldig; hare kenteikenen zyn, dat de zaad-vaatjes bestaan uit twee open-luikende klap-vliesjes, waar in het zaad is.
De tamme wast in de Moes-hoven; d'andere wilde, langs de wegen en Landeryen, en de Zee-melde aan de Zee-kant. Sy bloeijen in Braak-maand en Hoy-maand, en voorts de geheele Somer door.
De tamme, als mede de roode zyn dienstig tot Warmoes, en maken een loslyvigheid, gelyk de beet. Pappen daar van gemaakt, vermorwen de geswellen, of doen die verdwynen. Uit de Assche van Zee-melde werd glas gemaakt.