LXI. Hoofd-stuk. Van de witte Asphodelus, ofte Affodillen.
DE Witte Affodillen, deilt men in een groote en in een kleine. De groote heeft veel smalle, spitse en langwerpige bladeren, even byna als de Porrei. De steel ryst wel tot dry spannen hoogte op, zynde rond, glad en effen. Van ontrent het midden deser steel wasschen van onderen op veele vyf-bladige witte (dog somtyds bleik-roode, ofte een weinig Purperagtige) bloemtjes, hebbende van binnen eenige draadjes. Hier na siet men de ronde saad-bolletjes, welke ryp zynde, swart, bruin, ofte grauw, hard, en drykantig zaad leveren. Uit een moer heeft men veele lankwerpige wortelen, van onderen dik, voos en vol saps, hebbende van onderen weinig veselen, zynde wat t'samen-trekkende, met wat bitterheid vermengt. Alhier werden sy door zaad ofte hare afsetsels voortgequeekt. Sy bloeid in Bloei-maand en Lente-maand.
De kleine is de groote in veele deelen gelyk, maar hare wortelen zyn alleen veselagtig. De bladeren zyn bleiker groen, kleinder, en smalder en taeijer: tusschen beiden dese komen vyf of ses getakte steelen, waar aan witte, dog kleindere sters-gewyse bloemtjes komen, zynde sonder order geschikt. Men vindse hier alleen in de Hoven, en bloeijen op de selfde tyd als de groote.
De merk-teikenen deser gewassen zyn, dat de wortelen met veele knobbels, aan een hoofd han-