gantsche gewasch is seer speceryagtig en aangenaam van smaak en reuk, waarom het van de onkundige Muskuskruid en Muskuswortel genaamt werd. De koleur der bladeren is geelagtig.
De tweede ofte wilde, wast lager dan de groote; anders in alle deelen de selvige gelyk, behalven dat die in alles wat kleinder is: de bladen zyn wat hooger groen: en de wortel is soo gomagtig, nog soo aangenaam van reuk niet.
De Water-Angelica, ofte Archangelica, is al soo hoog als de Tamme groeijende: dog de kleindere bladen van meer in getal, en digter by een gewasschen, groeijende aan roodagtige steeltjes. De stam is vry dik, met verscheide leden, en veel getakt, staande dry ofte vier bladen om yder lid: heeft daarom veel kroontjes van witte kleine bloemtjes, gelyk de vorige. Waar na een plat, breed, geelagtig, en wat langwerpig zaad volgt. De wortel is boven vry dik, en schiet diep in de aarde: sy zyn wit, maar niet soo sterk riekende als d'eerste.
Hare ken-teikenen zyn seer breede bladen; de zaden gestreept, groot en dik, dat ryp zynde, bleik geel werd; het witagtige sap werd geel, wanneer het droogt.
De Tamme vindmen alhier in de Tuinen van de Kruid-beminnaars: maar d'andere wast alhier in 't wild in de Veen-landen, en elders langs de wegen. De derde wast aan de kanten van de wateren. Dese soorten komen alle van zaad voort. Welke in het derde jaar gemeenlyk eerst bloeyd: weshalven het best is de wortelen te vergaderen, eer sy bloeyd, want dan de wortel voos werd, en onnut, waar na de plant vergaat. Sy bloeijen in 't midden van de Somer.
De wortel en het zaad van de Tamme, is hier maar alleen in 't gebruik, alsoo d'andere soorten