Het komt uit een veselagtig Worteltjen, en verbreid sig langs d'aarde, want het dunne steeltjes heeft, zynde vierkantig. De blaadjes zyn aangenaam groen van boven, van onderen wat swart gestippelt, eiwys rond, dog aan het eind wat spits toeloopende: twee en twee over malkanderen staande. Van tusschen het begin van yder blaadjen komen dunne steeltjes, hebbende een vyf-bladig klein bloemtjen, van koleur als gesegt is, rustende op een groen vyf-bladig steunseltje, na de bloemtjes komen kleine zaad-bolletjes met klein zaad.
De teikenen van Guichel-heil zyn, dat de blaadjes twee en twee over malkanderen staan, in de gemeene onder gevlekt. De bloemtjes komen van tusschen de blaadjes yder een alleen op sig selven, op lange, dunne steeltjes, met de blaadjes van onderen te saam gevoegt; soo dat het geheele bloemtjen tegelyk afvalt: de zaad-busjes splyten, ryp zynde, dwers door.
Het eerste en tweede, alhoewel het wild is, wast wel in Bouw-landen, Moes-hoven, en Tuinen, ontrent Wyngaarden, enz. maar het geele in Bosschen en schaduwagtige plaatsen. Byna de geheele Somer heeft men daar bloemtjes aan: tegens de Winter werd het zaad ryp, dat sig selven zaaid: en de plant vergaat alle Winters.
Om zyn doordringentheid agt ik het goed in Pappen gedaan, om de splinters, en graten, enz. uit te doen komen; en om den aars-darm in te doen gaan: ik ben ook van gedagten dat het sap de sweer-gaten kan doen suiveren: en men segt dat het tegens de Tand-pyn dienstig is, soo men het in de neus doet, aan die zyde daar de pyn niet is.