De Kartesiaanse academie ofte, institutie der medicyne

XXVII. Hooft-Stuk.
Van de Middelen die vleis doen groeyen, Carnem generantia gesegt.

ONtrent het heelen van wonden en sweeren, heeft men nog eenige middelen, die men segt dat het vleis doen groeyen. Dese zijn mede anders niet als middelen die niet alleen het suur bematigen en temperen, maar die ook te gelijk eenige beweginge in de sappen verwekken. Want als de vogten in

[p. 422]

de opening uitsyperen, gebeurt het dat zy terstond vergooren, de middelen die daar opgedaan werden, beletten door hare vlugge alcalische deelen, datse niet vergooren, of sy temperen het suur soodanig, dat het in de opening het minste quaad niet konnen verrigten: Dit dan zoo zijnde isser niets dat de wonde meerder veragtert. Als dan in dese medicamenten eenige deeltjes zijn, die de sappen, in de pijpjes van de lippen der wonden loopende, genaken, raken die aan een betere beweginge, welkers sappen allenxkens komen te stollen en tot een weeragtig oft krakebeenig wesen te veranderen, op die wyse als ik in het Tweede Hooft-Stuk van het vierde deel wegens de polypus en uitwassend vleis gesegt heb.

Onder dese Medicamenten zijn de volgende wel van de beste.

Symphytum Majus,

Aristolochia,

Gentiana,

Valeriana,

Hypericum,

Chelidonium Majus,

Hedera Terrestris,

Nicotiana,

Crocus,

Myrrha,

Aloes,

Bals. Peruvianum,

Capayvae.

Pix,

Terebinthina,

Resina Pini,

Mastix,

Olibanum &c.

Dese zijn dan alle uit deeltjes bestaande, welke

[p. 423]

niet alleen het suur temperen, en maken dat het in de openingen geen quaad doet; maar is door zijn fijne deeltjes bequaam om de traag-vloeyende sappen beter te doen loopen, en allenxkens meerdere en meerdere pijpjes te smeden.