De Kartesiaanse academie ofte, institutie der medicyne
(1683)–Steven Blankaart– Auteursrechtvrij
[pagina 208]
| |
dat d'uiterlyke koude logt ons niet beschadige: in de somer, al te heet sijnde, mach men wel een rokjen uit trekken, want anders is door de groote hitte d'uitwaseming des lighaams al te groot: maar in de winter werd de selve door een kleedje te meer beter bevordert. Het huis daar men in woont moet droog van muuren sijn, niet vogtig, tegens het Oosten oft Zuiden staande is niet vreemt, want het dan van de Son kan beschenen werden: De huisen tegens de noorderson gebouwt, werden niet beschenen. Hoe logtiger dat een huis is hoe beter. Moet ook somtyds in helder weder te logten geset werden, met de vensters open te steken en des avonds toe te doen, dan vliegt'er alle muffigheit uit, en de logt die'er in is waeit'er uit, en daar komt weder een andere in, die het huis ververst. De bedsteden oft ledekanten, moeten mede op drooge plaatsen staan, sijn rontom beter beplankt dan bemuurt, want de planken sijn warmer. Het dek moet soo veel wesen, dat men niet koud en is, de gordijnen mogen wel toesijn, voornamelyk des winters. De bedden en dekens moeten somtyds te logten leggen, op dat'er alle muffigheid en vunsigheid daar uit gaat, en de son daar een nieuwe logt indringe. Het ververschen van hemden moet mede niet te dikwyls geschieden, om de week of anderhalf voornamelyk des winters is genoeg, ten sy het heel besweet is: men moet de hemden niet koud aan doen, maar eerst te degen droogen, en dan of by het vuur warmen, of tussen de dekens leggen; het lighaam moet niet te veel ontbloot werden.
Einde des tweeden Deels. |
|