XXX. Hooft-Stuk.
Van de behoorlijke Uitdyging, en 't Byslapen.
ALle uitdygingen van ons lighaam moeten mede behoorlijk sijn, dat is in de middelmaat, want te veel en te weinig is ongesond: en als men te weinig afgang heeft moetmen die soeken te bevorderen 't zy met meer te drinken, 't sy met het lighaam meer te oeffenen, want het vocht te weinig sijnde sijn de vuiligheden te hard, en te veel sijnde te week. Het lighaam oeffenen doet 't selve mede meerder voortgaan, want als wy ons oeffenen, halen wy den adem meer, waar door d' ingewanden meerder op en neer gaan, en bygevolg de uitdygsels voortgestouwt werden. Eens daags een goede afgang is genoeg, anders indiense weinig is, tweemaals, elk na hy veel eet, want die drie of viermaals gewoon sijn des daags te eten, moeten meerder afgang hebben. Den afgang des daags moet byna eens soo min sijn als wy hebben genut, want het overige door d'uitwaseminge van het lighaam weg gaat.
De pis is mede vry wat minder als wy gemeenlyk drinken, want die vier deelen vocht gebruikt heeft sal daar maar de helft van wateren, wyl het overige uit ons lighaam weg vliegt. Ten sy ymand veel achter een drinkt, soo sal het uitlosen meerder zyn.
Alsoo moet ook de uitwaseming van ons lighaam behoorlyk sijn, want te veel verswakt seer, en te weinig is een teiken van een dik bloed, dat weinig geest heeft.