De Kartesiaanse academie ofte, institutie der medicyne
(1683)–Steven Blankaart– Auteursrechtvrij
[pagina 131]
| |
die vertoevinge de fijnste stoffe of ten minsten een gedeelte door het een of het andere trompet loopt, wert'er een of meer eitjes vrugtbaar gemaakt. Dit Mannelijke saad nu in de trompetten huisvestende, maakt door sijn scherp en vlug sout, dat het zelve als tot een trekking aangeport werd, het welk uit de roodigheid blykt, waar door de uitterlijke mond der trompetters tot op de eijer-balletjes toe omgetrokken werd, en met sijn saad het balletjen besproit: Dit saad nu doordringend sijnde, maakt het eitjen vrugtbaar, dat is de stoffe van het mannelijke saad, sijnde van seer fijne bewegelijke deelen, maakt door sijn beweginge dat'er een, twee of meer eitjes aan 't gisten en werken raken, soo dat het dadelijk begint te swellen en groot te werden; als dit eitjen nu soo groot is, dat het door sijn groote daar niet meer huisvesten kan, moet het uit sijn vliesjen uit bersten, en werd van het trompet, dat'er al gapende boven op leid, ontfangen, dat dan allenxkens sijn oude postuur krijgt, en het eitjen in de lijfmoeder ontfangen werd. De figuiren van de eijernesten, trompetten, lijfmoeder &c. siet onse Anatomie, als ook onse Collectanea. Cent. 3. obs. 92. De uitdringinge der eijertjes geschied by na als in de erwten en andere saden, voornamelijk in de kersen- en pruim-steenen, want als se in de aarde sijn werden de waterslangetjes in de uiterste harde bast ingedrongen, en dan weder sommige in het pit van het saad selve, waar door het pit grooter opswelt, en de werksame deeltjes die'er in sijn met de water-deeltjes uit setten en daar na het germen oft hertje opspannen, waar door de uiterste bast moet bersten, even als een castanie oft dik-schilligen appel, wiens vogten van het vuur werkend en gaande gemaakt sijnde, de schil met geweld doen opbersten. | |
[pagina 132]
| |
Alsoo seg ik werd ook het eitjen eensdeels door sijn eigen opswelling, anderdeels van de uiterlijken aandrang soo der omleggende deelen als des logts, in het trompet uit gedrongen. Want als de werksame deeltjes der saden van het water en het hemels vuur los worden, gebeurt het dat terwijl sy werken en 't eitjen uit setten de logt van alle kanten uitgeset werd, waar door de logt op het eitjen moet aandringen, en de vogten inpersen, welke daar rontom de naaste sijn, 't welk de oorsaak is dat het eitjen allenxken grooter en grooter werd. Het vlies nu waar mede dese eitjes in de eijernesten gesloten sijn, is klieragtig, welke kliertjes op gelijke wijse, als voren gesegt is, dik werd en uitgeset werd, 't welk dan mede noodsakelijk het eitjen uitperst tot in het trompet: ook verandert des selfs koleur, en het vogt van binnen werd doof, dik, vast en klieragtig. Dit vlies of balletjen daar het eitjen uitgeperst is, is op de plaats van sijn uitsteeksel wat platagtig ingevallen, donker geel van koleur, en, als gesegt is, klieragtig, van binnen daar het eitjen ingeseten heeft, hollagtig, met verscheide adertjes beset. Dit vliesjen krimt, na d'uitlating van het eitjen altijd wederom toe, maar laat altijd een teiken na, soo dat men altijd sien kan hoe veel kinderen ymand gehad heeft. Het eitjen aldus uit het eijernest uitgeperst sijnde, komt, als ik geleerd heb, door het trompet, (dat door het mannelijke saads scherpigheid een weinig rood en ontstoken werd, en daarom klagen de vrouwtjes wel van eenige pijn in de sijde) in de lijfmoeder, dat aldaar een wijle vertoeft, tot het na eenige dagen boven aan de lijfmoeder vast groeijt en sijn wortelen schiet. Het eitjen dan in de lijfmoeder sijnde, werd door | |
[pagina 133]
| |
sijn werksame deeltjes uit geset en vergroot; dese uitsettinge geeft wederom gelegentheit om de logt van sig te drijven, welke egter niet en kan maar dringt'er al weder tegen aan, en met die gelegentheit perst de selve eenige omleggende deeltjes in het eitjen, waar door het grooter werd. De inpersinge van de logt nu bevordert dat eenige der ingeperste deeltjes sig aan de uiteinden vast maaken, en al weder andere aangeset werden, want als de veseltjes uit-gespannen sijn, werden sy uitgeset en vol gaatjes als een net, in welke gaatjes ligtelijk eenige takagtige deeltjes blijven hangen, die somtijds in haar klauwtjes wel eenige stijve deeltjes hebben, uit welke dan de veseltjes gemaakt werden; dese rontom in de lijfmoeder besloten sijnde, sijn gedwongen hare takjes in de lijfmoeder te schieten, even als de wortelen in de aarde: dese veseltjes sig dan dagelijks al meer en meer uitsettende, sijn gedwongen door de logt om in de lijfmoeder te wijken. Vorders maakt de persinge des logts dat door de veseltjes des klieragtigen wesens der koek, welke te samen als een wortel en een knoest der wortel uitmaken, eenige weiagtige oft melkagtige deeljes uit de lijfmoeders kliertjes tot voedinge van de vrugt geperst werden. Wanneer men de koek, van de lijfmoeder sagjes afhaalt siet men dese veseltjes oft worteltjes, welke een weinig geperst sijnde met de vingers, het voedend sap als een weiagtige melk laten uitloopen. Ik hebbe gesegt dat dit vogt in het eitjen ofte des selfs takjes geperst werd, die uit de vliesen in de lijfmoeder schieten; want als ik bedenk dat de fijne deeltjes van het ei eerst gaande gemaakt door het mannelijke saad, en daarna gekoestert door de warmte van des moeders vogten, en ten derden, dat'er | |
[pagina 134]
| |
geduirig een hemels vuur doorstraalt, welke de werksame deeltjes van het eitjen meerder en meerder doen uitsetten. Als het dan waar is dat dit eitjen sig uit set, kan daar geen Vacuum oft ledigheid binnen 't eitjen blijven, want als het eitjen sig uitset, werd de logt geperst, en die perst wederom een vogt door een circulere beweginge in 't eitjen: Want neemt een blaas-balk, als ik hem met sijn pijp in een tobbe met water set, en de blaas-balk open haal, gebeurt het dat als de bladen open getrokken werden het water door de persing des logts in de blaas-balk geperst werd. En, als het lighaam B (siet Cartesius LVI. Hooftstuk 2. Deel) voortgedreven werd van E tot D, soo sal het water door de persing en een krings beweging van D na F toe-sakken, want de kringen gaan van a, y, en a, e, na agter B, anders moest'er een Vacuum oft ydelheid blijven. Maar men sal vragen of'er dan logt in de lijfmoeder is; ik antwoord absolut van ja: want anders was het een onmogelijkheid dat het eitjen tot een vrugt sou groeijen, want soo het op de voorgaande wijse niet en geschied, kan het niet geschieden. Dat'er eenige logt tusschen de vliesen en het kind ook is blijkt uit het suigen van het kind, want het werd in sijn moeder door een vogt gevoed, die seer over-een-komstig met de melk is: Ook maken somtijds de kinders en de kiekens in haar dop een geluid: ook souden de bewegingen, van 't hert en der slagaderen moeten ophouden: maar die logt is te weinig om het kind te doen ademen. Maar mogt men vragen, hoe komt die logt in de vliesen van het kind? Waar op ik antwoord dat sulx uit het bovenste klaar is, alwaar ik seide, dat de logt het voedsel in het eitjen perste: | |
[pagina 135]
| |
kan de logt nu het voedsel in het eitjen persen, hoe veel te gemakkelijker kan de logt daar mede te gelijk met het voedsel sig indringen. De eerste logt nu was in de holte van de lijfmoeder, die door des selfs mond kan vermeerdert werden al is't datse eng is. Het eitjen nu in de lijfmoeder gekomen, heeft al sijn volkomene deelen, gelijk het moest hebben wanneer het tot een sigtbaar kind gestolt en gerunnen was: de vergroot-glasen leeren ons niet alleen dat de volkomene plant in de saden is, maar selfs ook het geheele diertjen in de eijeren eer se gebroed sijn: en wie sal het door een klaar begrijp konnen lochenen, dat sulks niet in de eijeren der vrouwen soude sijn? We zien in een hoender-ei eer het gebroeit is, dat sig een lang lighaamtjen vertoont, 't welk na eenige uuren broeijens een hoofje krijgt, daar na siet men aan het rugge-merg eenige knobbeltjes aan beide sijden; na een verloop van vier-en-twintig uiren siet men de hersentjes als blaasjes, met een gedeelte van het hert. Na twee dagen siet men het hertje kloppen, en krijgt als verscheide sakjes, welke de twee holligheden met de oortjes sijn. De hersenen werden ook stijver, en de armen en beenen beginnen te komen, en dit geduurt soo lange tot alle de deelen in 't vrugje sig vertoonen. Soo het nu vast is dat alle de deelen in het eitjen sijn welke men in een geboren kind kan hebben, alleenig in styfte en groote verschelende; soo moeten ook die deelen haar groeyen nemen door de logt als gesegt is. Want als de logt het voedsel door de worteltjes van de koek henen dringt, loopt dat vogt door die aandrang, welke geduirig succedeert door de ader die in de navelstreng is (want de navel-streng en de vliesen chorion en amnios sijn mede al in het eitjen, | |
[pagina 136]
| |
en maken met het vrugjen een lighaam) na de lever en door de holle ader in het hertjen van de vrugt, en van het hertjen in de groote slagader, die dit vogt het gantsche lighaamtjes door brengt: desen aandrang, maakt dat alle de pijpjes geopent werden, en dit vogt tot in de hersentjes komende terstond dierige geesten oft hersen-vogten genereren, die door de fijne pijpjes van de senuwen stralen: Voorts doet de warmte mede veel tot het stollen en runnen der pijpjes, die door het doorvlietend vogt werden open gehouden en door des selfs aanprangen verwijd werden en gevoed: want alsse verwijd werden, gaan de veseltjes van de pijpjes van malkanderen, even als wanneer ik mijn hand in een gebreide handschoen steek, dese gaatjes dan open gapende, konnen ligtelijk door eenige takagtige en vast houdende deeltjes omslingert werden, waar doorse gestopt werden en een lighaam van een pijpjen geven; wanneer het nu soo is in eene pijp, alsoo is het ook in alle de anderen, want ons gansche lighaam sijn pijpjes en zenuw-draadjes, daarom siet men eerst het rugge-merg en de hersenen, om dat daar van de gansche wevinge van het lighaam afhangt. De verscheidentheid der leden hangt alleenig af van de verscheiden soort van pijpen, die in groote en kleinte van malkanderen verschelen, welke na hare geproportioneerde gaatjes ook verscheiden soort van deeltjes uit het melkagtige en jeu-sappig voedsel, 't welk uit deeltjes bestaat van allerlei figuiren, bequaam om in pijpjes van dese of gene wijte en engte te vlieten, want die groot sijn gaan in geen enge pijpjes, maar deinsen al al weder door eenige syd-pijpjes weg na de aderen toe: uit dese verscheidene deeltjes en pijpjes, groeijen dan vleis, klieren, pesen, senu- | |
[pagina 137]
| |
wen, beenen &c. 't Gaat hier als in de aarde, welkers vogt, na dat het saad van die of die pijpjes ontmoet, een verscheiden voedsel is, want sijn de veselen grof als pompoenen, komkommers &c. heeft men vogtige vrugten; en sijnse eng, heeft men drooge vrugten. Dit is nog blijkbaarder, wanneer ik in mijn boomgaart op eene boom verscheide enten set: De enten behoorlijk geplaats sijnde, hebben alle na hare verscheidene pijpjes een verscheiden sap. Want als het vogt dat van de wortel door de stam op stroomt, en tot aan de enten komt, laat het alleen soo een sap door, dat in de pijpjes van de enten kan passeren: Want soo dit niet en was, souden de enten vrugten moeten dragen die de stam, daarse op geent sijn, anders sou dragen, en het enten van een quee-peer of mispel op een doorn souw mis wesen, maar de ondervinding leert ons het tegendeel. Soo dat men hier genoegsaam uit begrijpen kan hoe eerst het voedsel circuleert de pijpjes styver werden en gevoed, en de verscheiden deelen van de verscheidene voedsel-deeltjes afhangen. Als het vrugjen nu een weinig ouder werd, werd des selfs sappen allenxkens mede sterker en kragtiger, want de swavel-deeltjes vereenigen sig met de soute deeltjes, door middel van fermentatie en warmte, welke dan (als een swavel die in loog gekookt is) sig rood vertoont en bloed genoemt is, 't welk dan in 't hertjen en de slagaders eerst sienbaar werd. De navel-streng heeft in sig twee slagaders die het bloed uit het kind na de koek en de vliesen senden om die te voeden, en in des selfs kliertjes een vogt te doen uitsyperen die het kind door de mond suigt, het overige bloed gaat met het voe- | |
[pagina 138]
| |
dend sap dat uit de lijfmoeder in de koek gekomen is, door de ader na de lever van het kind en soo weder door de holle ader na het hert; en hoe den omloop van het bloed in de kinderen gaat heb ik te voren in het vierde Hooft-stuk verklaart, soo dat ik een ding geen twee reisen sal seggen. Of nu tussen de vliesen chorion en amnios een vogt uit de koek door eenige tepeltjes oft watervaatjes uitsypelt, is onseker. Dit is seker dat het vogt daar het kind van gevoed werd in 't begin overvloediger is, als op het laatste; de reden hier van mein ik dese te wesen: Dat als de vrugt groot werd, minder logt (die d'inpersing van dit vogt bevordert) in de lijfmoeder en de rontom gelegene deelen is. Ten tweeden, dat het hier mede toegaat als met de vrugten der boomen, welke rijp geworden sijnde, de pijpjes van hare steeltjes toegroeyen, en by gevolg geen voedsel meer krygen, welke steelen dan verdroogen, de vrugten afvallen. Alsoo seg ik wassen de pijpjes die van de vliesen of koek na de lijfmoeder gaan mede toe, of se werden ten minsten enger; 't welk geschied, om dat het vogt dat geduirig door het kind circuleert door sijn langduirige fermentatie sterker voedsel geeft als te voren, waar door die pijpjes moeten enger, harder, styver en min buigsamer werden. Vorders wat aangaat den omloop van 't bloed en het ademen der kinderen in 't moeders lighaam, en hoe die eerst buiten het lighaam sijn begin neemt, heb ik gesegt in 't IV. en XVI. Hooft-stuk hier voren. Sommige sijn van gevoelen dat de vrugt tot omtrent de sevende maand altijd als in malkanderen sit, maar dit gaat juist niet altijd seker: het houd sig dan in postuur seggense met het agter-lijf | |
[pagina 139]
| |
op de hielen, en sijn aansigt en handen op sijn knyen: Vorders als het kragtiger leden begint te krijgen, dat het sig dan meer bewege en sijn leden uitset. Want dit dubbelt leggen verveelt het kind, en sijn beenen makkelijker konnende uitstrekken als sijn boven lijf, begint het daar eerst mede te spartelen, en set sig pal, en door dit woelen raakt sijn agterlijf om hoog, waar door noodsakelijk het hooft moet naar om lage beutelen, en geduirig met sijn beenen naar om hooge spartelen. Dit spartelen is mede verscheidentlijk, na dat de moeder sit, bokt, sig buigt &c. want door de buiging van de moeder, kan het lighaamtjen van het kind menigmaals benart werden, waar door het soo komt te stooten, dat het de moeder seer doet. Door dit woelen gebeurt het dat het kind eerder los geraakt als het tijd is, en daarom komen sommige op de seven maanden: maar niemand sal ons konnen seggen met vaste redenen, waarom d'opinie der Ouden behoort stand te grijpen, namelijk dat een kind op d'agste maand geboren minder in 't leven blijft als die op de sevende geboren werd: want soo d'ervaring en de reden plaats heeft, bevind men datse op de sevende maand meermaals sterven dan op de agste maand: en de reden is, dat het kind te swak is, en veel swakker is dan met in d'agste maand. Soo het nog al gebeurt dat een agtmaandig kind geboren werd en sterft, dit gebeurt dan meer uit siekte van het kind, en dat het in de lijfmoeder sterft en afgaat; maar de sevenmaandige worden door haar beweginge los, gesond sijnde, soo dat als se geboren werden nog wel somtijds in 't leven blijven. En, ook alle kinderen die door haar eigen arbeid ter waereld komen, zijn bequaam | |
[pagina 140]
| |
om te leven: dit is de reden waarom d'eene vroeger en d'ander over de negen maanden geboren werd, want het eene kind is sterker op de sevende en agste, als andere op haar negende. Wanneer de rekeninge der Vrouwen ten einde is, heeft het kind weinig voedsel, waar door het hongeren moet, en door den honger als aangeprikkelt werd om te spartelen: hier komt nog by dat de kinderen door haar swaarte sig lastig vallen, door welkers moeijelijkheid sy met de voeten vroeten en stooten , tot dat sy de koek hebben los gestooten en de vliesen stukken. Het kind dan met sijn hoofdje om lage leggende in de mond van de moeder, sakt met dit stooten en stampen allenxkens na buiten toe, soo dat daar ontsluiting komt, en dit is d'oorsaak waarom de baarmoeder sig opend. Dese beweginge moet men niet verporren, of het kind komt ligtelijk een quade situatie te hebben, of het water breekt al te vroeg. Maar men moet het kindje van selver laten uitspartelen, waar by een matige werkinge der Vrouwen mag by komen. Hier toe doet veel de inhouding des adems, waar door de spieren der borst, rift, en die des buiks neerwaarts gedrukt werden, om het kind uit te duwen, op d'eigenste wijse als yemand die niet kakken kan, deselve op d'eigenste wijse vervordert. Het kindjen uitsakkende, verneemt men gemeenlijk de vliesen, opgeswollen van water als een blaas: welk water door het spartelen van het kindje te vroeg brekende, de lijfmoeder oft teel-sak toekrimpt, waar door het kindje meerder binnen gehouden dan buiten gedreven werd. Daarom moeten de Vroed-vrouwen voorsichtig wesen dat- | |
[pagina 141]
| |
se de vliesen niet te vroeg breken. Wanneer de vliesen niet stukken spartelen, soo gebeurt het dat het water dat in het uitsakkende vlies is, alleenig maar door het hooft van het uitsettende kind breken: want het water in de vliesen uithangende, kan, het hoofje van het kind aandringende, niet weder te rugge vloeijen na boven, maar moet als een druif die ik tusschen de vingers nijp, stukken bersten. Het kindje geboren sijnde wast men af, na dat men de navel heeft afgesneden, dese snijd men vier vingers breed van de buik af, en men bindse op twee plaatsen sterk vast, dat de knoopen niet weder ontspringen, want het kind mogte dood bloeden. De vliesen, streng en koek, die men nageboorte noemt, moet men altijd pogen te gelijk met het kind uit te halen, anders werd ze toegeperst, en de nageboorte blijft agter. Na het uitkomen des kinds krijgt de Vrouw een bloed-vloed, die men de kraam-vloed en na-weten noemt, om dat het bloed somwijls geklontert sijnde, de teelsak moyelijk valt, en uitgeperst werd. Dit bloed is somtijds veel en somtijds weinig, na dat de koek van de lijfmoeder oft teelsak slap of sterk is afgerukt: 't welk uit de kliertjes der baarmoeder komt in welke de veseltjes der koek oft wortelen der vliesen, ingewortelt waren geweest: Dit bloet liet te voren sijn melkagtig vogt door de pijpjes der koek heen kleinsen, en 't overige vogt ging door de aderen der teelsak wederom te rug; dese openingen nog open sijnde, vloeijd het eene met het andere af, en verstrekt voor een kraam vloed. Het kindje nu geboren sijnde, werd de lijfmoeder wederom door de logt allenxkens toegeperst, waar door hy van sijn overtollig vogt ontlast werd, | |
[pagina 142]
| |
en allenxkens sijn vorig gestel krijgt, soo dat de vrouwtjes na verloop van weinig weken wederom uitgaan en haar werk doen.
Einde des eersten Deels. |
|