De borgerlyke tafel, om lang gesond sonder ziekten te leven(1967)–Steven Blankaart– Auteursrechtelijk beschermdWaar in van yder spijse in ’t besonder gehandelt werd. Mitsgaders een beknopte manier van de spijsen voor te snijden, en een onderrechting der schikkelijke wijsen, die men aan de tafel moet houden. Nevens De Schola Salernitana Vorige Volgende Byvoegsel van Watervis en Doopvis. HEbt gy van zee-vis veel te praaten; Rivier-vis hoeft gy niet te haaten: De Baars spant boven al de kroon, Hy is de roem van alle vissen, De pronk van welgestelde dissen, En van gedaante wonder schoon. Indien gy honger voelt van binnen, Die gy met eeten wilt verwinnen, Gaat na de Vis-markt, koopt een zoo, [pagina 167] [p. 167] Waar aan geen dit, geen dat, geen maar is, Die hommig en van sessen klaar is, Die gy kunt leggen op het stroo. Vergeet niet een goet vuur te stooken, En eer het water is aan ’t kooken, Slaa self de handen aan het roer; Schraap selfs de vis, ontweitse lustig, En galtse wel, en snytse rustig, En denkt ik sny niet in mijn moêr! Eischt eeke spaanders of talhouwten; En, kookt het water, wilt het souwten, Eerst voor de water-vis alleen, Daar moet ook pieterceli weesen Wel schoon gemaakt en uitgeleesen: Ontbreekt’er dan ook noch wat? neen. Niet anders, dan die wel te wassen, En kookt de vis, op ’t schuim te passen, Dan moet de pieterceli in. Is ’t souwt genoeg? proeft self, of laat het Een ander doen, die ’t weet wat schaad het? Te beter krijgt gy ’t na uw sin. Het tafel goed sy onbesoetelt! Daar was het kint byna verhoetelt! En op een beetje na verbrot, Mir-eedik, had ik schier vergeten; Dat had my grouwelijk gespeeten! Hoe had gy dan met my gespot, Nu met uw gasten aangeseten En in de water-vis gebeten! Zoo hongerig, so fel, soo graag, [pagina 168] [p. 168] Dat alle, die ’t sien watertanden: Rep oog en mont, en tand, en handen, En stilt het blaffen van uw maag. Staa dan eens op uit uwe setel, En werp de doop-vis in de ketel. (Meid! pas op ’t roeren van de saus!) De vis is gaar! wind op! daar isse! Dan weer aan ’t moorden van de visse! Wat dunkt u, heeft het ook wat kauws! ’t Gaat redelijk, en ’t smaak my wakker, Aanschout eens ’t bort van mijnen makker! Vol been en graat, hy mach hem niet! Die Voetbaers past noch op uw kuuwen, En ik sal dees na binnen duuwen, Op dat’er gants niet overschiet. Dank heb! gy zijt een milde gever: Spoel nu de vis eens van de Lever Met bier, of met een roemer wijn; En seg dan hoe de baars gesmaakt heeft; En of hy, die dit vaars gemaakt heeft Niet self moest een goet vis-man sijn. Wie siet niet dat de zaak heel klaar is, En twijffelt iemant of het waar is, Men sal hem helpen uyt den droom, En toonen dat dit sulk een man is, Hy brengt hem maar eens by Jaaphannis Aan ’t Nieuwe diep, of d’Overtoom. Vorige Volgende