Droom in oorlogstijd
(1985)–Anna Blaman– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 73]
| |
[pagina 75]
| |
Het kan voorkomen in 't leven dat iemand zich 's avonds te rusten legt zonder de minste illusie over de toekomst en dat hij de volgende ochtend door een klein briefje van de een of andere notaris midden in de stoutste droom gezet wordt die hij ooit had kunnen dromen. Zoiets was er gebeurd met Silvia toen ze van een peetoom wiens bestaan ze al jaren vergeten had een enorm kapitaal erfde. Ze was er nog lang niet aan toe om alle veranderingen door deze gebeurtenis in haar leven te overzien. Het was nu nog alleen maar een sensatie, vooral voor de mensen die ervan hoorden, maar Silvia zelf met haar zwaartillende natuur vond eigenlijk gezegd toch ook dat dit geluk haar een beetje te laat toeviel. Goed, ze zou het gemakkelijk hebben in de toekomst, maar welke vreugden zou ze zich nog kunnen scheppen? Ze was niet jong meer en heel sterk was ze evenmin. Ze had altijd hard moeten werken en haar vrije tijd had ze nodig gehad om uit te rusten en nieuwe krachten te verzamelen. Ze had dus niet meer het sterke jeugdige verlangen om grote reizen te gaan maken en liefhebberijen waaraan ze zich nu eens helemaal kon gaan wijden had ze er nooit op na gehouden. Ze was bescheiden en gematigd van aard en er was niet veel dat voor geld te koop was waarnaar ze ooit een werkelijk brandend verlangen had gekoesterd. Het enige dat haar altijd benijdenswaardig had geleken was het bezit van een auto; alleen maar omdat ze altijd op de fiets naar kantoor en naar huis moest rijden, wat haar te veel vermoeide, en omdat ze met regen en kou in een tochtige tram moest zitten, wat haar elke winter een griep bezorgde. Die auto kon ze nu kopen, met gemak, en wel drie auto's ook als ze wilde, maar nu had ze die niet meer | |
[pagina 76]
| |
nodig om naar haar werk te gaan. Ze zou daarmee moeten rijden voor haar genoegen, en dan zou ze nog moeten verzinnen wie ze mee zou vragen ook. Dat was al direct veel minder gemakkelijk, want veel vrienden en kennissen had ze niet. Een getrouwde zuster had ze, dat was waar, en dat gezin zou ze niet vergeten, vanzelfsprekend niet; dat hoefde geen grote zorgen meer te hebben, al hadden ze zich nooit veel aan haar gelegen laten liggen. Neen, als ze dat zo naging, was ze eigenlijk maar erg alleen. Als ze nu nog jong geweest was, had ze misschien nog wel gedacht dat alle levensvreugden die te bedenken waren haar met dat geld zouden toevallen. Maar nu wist ze wel beter, daarvoor kwam het te laat. Zo dacht Silvia ongeveer. Maar nu zou het ook kunnen dat ze, juist door haar eenvoud, zich zelfs geen voorstelling kon maken van al wat bereikbaar voor haar werd en haar nog vreugde zou kunnen geven. Want zo kleedde ze zich nu in haar zondagse mantelpak met hetzelfde welbehagen van altijd. Het was een keurig mantelpak dat ze al voor het derde jaar droeg. Toen ze het kocht was het haar eigenlijk te duur geweest, en ze was er dan ook angstig zuinig op, nog steeds, en dacht steeds weer: Aan een goed stuk kleren héb je ook wat. - Ook deze ochtend dacht ze dat, precies zoals altijd, terwijl ze zich toch gereedmaakte om naar de notaris te gaan en te vernemen hoe ze over dat enorme vermogen beschikken kon. - De notaris woonde in de nabije stad, ongeveer twintig kilometer van het provincieplaatsje waar Silvia haar eenvoudige leven tot nu toe gesleten had. Er ging een autobus heen die ze 's zondags weleens genomen had om daarginds naar een concert te gaan en daarna wat rond te wandelen in het geanimeerde centrum. In de bus dacht ze: Silvia, dat is toevallig wel een geschikte naam voor een vrouw die rijk is. Haar achternaam, Verhagen, was trouwens evenmin lelijk. Silvia Verhagen! Ze had haar naam in de krant zien staan: Eenvoudige typiste erft vermogen! - Op kantoor had ze bij haar afscheid moeten trakteren. Zoals altijd wanneer daar | |
[pagina 77]
| |
iets feestelijks aan de hand was werd dat gebakjes en sigaretten. Ze had wel heel een banketwinkel en heel een sigarettenwinkel kunnen leegkopen, en dat had haar nog geen krimp gegeven. Een gek idee was dat, ze zou daar echt nog aan moeten wennen. - Bij de notaris bleek dat ze voor enkele formaliteiten de volgende dag en de daaropvolgende dag weer in de stad terug zou moeten zijn. De notaris was er zo één die misschien wel honderd grote erfenissen had uitgedeeld, zo'n doorgewinterde die nog niet geschrokken zou zijn van een miljoen en die tegelijk tot een halfje nauwkeurig met geld omsprong. Hij zei: ‘Morgen of uiterlijk overmorgen kunt u van uw vermogen opnemen wat u maar wilt. Als u eventueel hier in de stad blijft, kan ik u dan soms met wat geld van dienst zijn?’ - Ze antwoordde: ‘Ik zou het wel prettig vinden om te blijven totdat alles geregeld is.’ - In waarheid lokte het haar aan om in de stad te gaan dwalen, zoals ze dat 's zondags wel gedaan had na een concert. Bovendien zou ze dan weleens willen gaan eten in een aardig klein restaurant dat ze er wist aan een gracht. En 's avonds kon ze dan in het drukke centrum gaan kijken naar de grote lichtreclames die in rood, paars en geel zo prachtig afstaken tegen de avondlucht. Ze voelde zich voor 't eerst sinds die overstelpende gebeurtenis gretig en verheugd; het was gewoon een vakantie, een feest, drie dagen in de stad. - De notaris overhandigde haar vijf biljetten van honderd gulden. Ze had er wel vijftig kunnen krijgen ook, het kon niet op... Tegen de avond, na een heerlijke zwerftocht, na het etentje in het kleine restaurant, durfde ze zichzelf pas te bekennen waar ze heel de dag heimelijk naar toe had geleefd. Ze had nog niets overdrevens gedaan, ze had nog niets gedaan dat buiten haar mogelijkheden had gelegen toen ze nog arm was en voor zulke uitstapjes moest sparen. Maar nu ze in het centrum stond en de lichtreclames als een feest van kleuren in de avondlucht gloeiden bekende ze 't zich maar. Ze wilde logeren in dat enorme hotel waarvan de gevel bijna zo hoog was als een wolkenkrabber en waarvan de kamers erkers of bal- | |
[pagina 78]
| |
kons hadden. Het moest heerlijk zijn om van zo'n erker of zo'n balkon af op al dat feestelijke licht en op dat bruisende grote-stadsleven daaronder neer te schouwen. Het moest ook heerlijk zijn om in zo'n groot hotelpaleis te slapen en bij 't ontwaken die zonnige stad daar beneden weer te vinden en met één blik weer heel haar schoonheid te overzien. Neen, het ging om nóg wat anders. Het was een bijzonder deftig en duur hotel, en de mensen die ze ooit in de erkers of op de balkons had zien staan waren haar zo welbeschermd en tegelijk zo machtig voorgekomen. Welbeschermd en machtig, zo had ze zich nog nooit gevoeld. Op die beleving wilde ze zich nu eens trakteren. - Ze werd er ontvangen met onberispelijke ingetogen hoffelijkheid, precies alsof het hotelpaleis een echt paleis was. Toen ze naar de lift liep en haar verschijning in een grote wandspiegel zag, stelde dat haar volkomen op haar gemak. Juist doordat ze zo eenvoudig gekleed was, viel er niets op haar aan te merken. Ze had bovendien haar naam in het hotelregister moeten schrijven en het was best mogelijk dat men uit de krant wist welk een vermogen er achter die Silvia Verhagen stond. De lift gonsde naar boven, en over dikke tapijten voerde de weg naar haar appartement. Wel een uur lang keek ze over de stad met het vuurwerk van opvlammende en verduisterende lichtreclames, en voor 't eerst in haar leven had ze het gevoel dat de wereld aan haar voeten lag, niet alleen letterlijk maar in alle betekenissen. Het maakte haar duizelig van emotie en schonk haar de hoop dat ze in de toekomst zeker ook nog wel iets moois van haar leven zou kunnen maken. Op welke manier precies, dat wist ze nog niet en daar kon ze zich nog niet in verdiepen ook. Daarvoor was deze ervaring op zichzelf al te groot. Ze ging er ten slotte toe over een bad te nemen en legde zich toen in het zachte praalbed te rusten. Eerst dacht ze dat ze geen oog toe zou doen, zo vreemd en imposant omgaf haar dat voorname slaapvertrek. Het was een modern sprookje dat zich aan haar verwezenlijkte, en in zekere zin had ze die toverachtige | |
[pagina 79]
| |
ingreep in haar saaie bestaan wel verdiend ook. Wat had ze niet altijd gewerkt, en echt ontevreden was ze daaronder nog niet eens geweest. Wat had ze niet altijd moeten passen en meten om behoorlijk rond te kunnen komen en nog wat over te houden ook voor een bescheiden vakantie, en dat was haar nog niet eens slecht afgegaan. Zo verdiepte ze zich in een verleden dat ze radicaal achter zich gelaten had. Neen, ze hoefde zich niet te schamen over de manier waarop ze tot nu toe in 't leven had gestaan. Zonder dat ze 't merkte werden haar gedachten droombeelden. Ze zag zich weer in dat vroegere leven staan, en dat betekende voor haar in het grote lokaal waar zij en haar collega's jaren en jaren hadden samengewerkt. Er was natuurlijk wel jaloezie toen ze afscheid nam, maar niemand was er toch die het haar openlijk had willen misgunnen. Dat was heel sympathiek geweest, heel collegiaal. Met een glimlach sliep ze in. - De volgende ochtend was het helaas geen mooi weer. Er hingen grauwe wolken boven de stad en daardoor was de stad zelf ook grauw. Het uitspansel en de mensenwereld schenen in een slecht humeur, en dat vond ook z'n weerslag in de prachtige hotelkamer waar het licht even vaal en glansloos was als in de blik van een treurig mens. Op kantoor waren zulke doffe dagen als een van eeuwenlange duur geweest en had iedereen tot iedereen gezegd, heel de dag door, dat het zulk ongezellig weer was en dat daar niks aan was. Silvia had dat nu ook wel willen zeggen, maar het kamermeisje dat haar een ontbijt bracht deed dat zo geruisloos en respectueus dat ze geen praatje durfde te beginnen. Op kantoor zeiden ze ook op zo'n dag dat het nog treuriger was voor mensen die dan juist vakantie hadden. En dat werd dan weer bestreden; je kon toch altijd nog naar een bioscoop, of naar een museum, of alleen maar lekker luieren thuis, het was immers al een feest dat je uit de gewone sleur weg was! - Maar Silvia hoefde er voorlopig niet bij stil te staan wat ze wel zou doen. Ze moest naar de notaris en naar de bank. Dat was heel wat. Vandaag begon feitelijk haar rijkdom. Maar | |
[pagina 80]
| |
de stralende verwachtingsvolle stemming van gisteren kon ze toch niet meer terugvinden, lang niet. Ze probeerde het nog eens en ging op het balkon staan, tussen uitspansel en wereldstad. Gisteravond had ze 't gevoel dat alles in 't leven voor 't grijpen lag. Maar nu leek het haar eerder alsof de jagende wolken haar als een groot grauw verdriet boven 't hoofd hingen en alsof de stad haar uitgestoten had. Ze ging de kamer weer in en wierp een blik in de spiegel. Ze zag zichzelf als een eenvoudig, maar keurig geklede dame met een verstilde en beetje tobberige uitdrukking op het gezicht. Toen ze de brede gang op kwam om naar de lift te gaan ontmoette ze een van de chefs van het hotel, dezelfde die haar het hotelregister had laten invullen. Hij maakte een buiging voor haar en informeerde op zachte hoffelijke toon of ze een goede nachtrust genoten had. En daarna begeleidde hij haar naar de lift, met de ingetogen en fel aandachtige hoffelijkheid waarmee men een hoge gast vereert. Op zijn goed geschoren blanke gezicht stond een glimlachje. Ze zag dat allemaal heel erg nauwkeurig, want in die brede gang brandde het elektrische licht alsof het avond was. Bij een kromming stieten ze plotseling op een werkvrouw. Het glimlachje verdween, het goed geschoren blanke gezicht werd streng. Dat moest natuurlijk als 't maar enigszins kon vermeden worden, werken op de gangen als daar nog gasten passeerden. Hij zei niets, maar maakte een kleine venijnige beweging met de hand, zoals je een insekt kan wegslaan. Zo vlug ze kon greep de vrouw haar emmer en haar overige werkspullen. En schichtig, met afgewend hoofd, als om de melaatsheid van haar simpele arbeid te verbergen, trok ze zich terug in een zijgang. De chef wendde Silvia weer het gezicht toe, waarop nu ook weer het zoete bijna gelukkige glimlachje stond, en zei: ‘U excuseert?’ - Daarna belde hij om de lift en begeleidde hij haar tot aan de uitgang. Op straat was het niet alleen somber, maar blijkbaar ook van een najaarsachtige kilte. Ze huiverde zelfs, en haar lippen voelden strak aan van kou. Het kon ook nervositeit zijn. | |
[pagina 81]
| |
Die vlucht in de zijgang had haar niet belet dat gezicht nog juist te zien. Een zorgelijk gezicht, niet jong meer. Zowat van haar leeftijd. Ze huiverde van kou. Op kantoor, dacht ze, was de werkster iemand die meetelde. Als je daar bijvoorbeeld over haar pas gedweilde gang liep, denk dan niet dat ze voor je vluchtte. Neen, ze keek je wantrouwend na of je soms vuile voetsporen achterliet. Ze was in staat om je terug te sturen, naar de gangmat: ‘En nou eerst behoorlijk je voeten vegen, daar werk ik niet voor!’ - Silvia glimlachte met verstijfde lippen. Het was me er eentje, die werkster op kantoor! - Toen verstilde haar gezicht weer en was er die tobberigheid weer op te lezen. Je zou niet zeggen dat daar een rijke vrouw zonder zorgen liep. Zo iemand moest toch eigenlijk lopen als over rozen. Zelfs mensen die zich toevallig met hun arbeid op haar pad bevonden maakten nog ruim baan voor haar! Bij de notaris was alles spoedig geregeld. Na afloop van de zakelijke besprekingen zei die doorgewinterde maar correcte man met vaderlijke hartelijkheid: ‘U zult al wel veel plannen gemaakt hebben.’ - ‘Neen,’ zei ze. En toen sloeg ze de handen voor 't gezicht en huilde zenuwachtig. ‘Kom, kom,’ zei de notaris bemoedigend, maar hij begreep er niets van. Trouwens, zijzelf begreep ook nog niet precies waardoor ze zich zo rampzalig voelde. Het enige dat tot haar doordrong was dat ze haar thuis in de mensenwereld had opgegeven en nu dieper alleen was dan ooit. |
|