Karakter
Vóór mij was er een meisje van een jaar of vijftien aan de beurt. Toen ze eindelijk voor het loket stond, bleek dat ze geen postzegels kwam kopen, dat had ze al gedaan, een kwartier geleden, maar schoof ze het papiertje waarop genoteerd stond wat ze gekocht had en hoeveel dat bedroeg, onder de ogen van de ambtenaar en schudde toen ook het ontvangen wisselgeld uit haar portemonnaie.
Ze had te weinig terugontvangen, dat was het. Ja, ik zie het, zei de ambtenaar, maar daar kan ik nu niks aan doen; kom de volgende maand nóg maar eens, dan is de kas opgemaakt en als dat er dan te veel is, krijg je 't terug.
Dat was alles; het laatste woord in zo'n geval is nu eenmaal aan de administratie en die heeft z'n eigen onverstoorbare afwikkeling.
Ik keek naar 't profiel van 't meisje. De neusvleugels trilden verdacht en jawel, daar kwamen de tranen al. De ambtenaar trok in een gebaar van onmacht de schouders op, maar vroeg toen: ‘Hoe heet je chef? Wat is het telefoonnummer? Dan zal ik 't wel even uitleggen’. En hij ging.
Ik vroeg: ‘Hoeveel kom je te kort?’ ‘Twee gulden,’ zei ze snikkend, met gebroken stem. ‘En weet je zeker dat je ze niet verloren hebt?’ ‘Ik heb ze niet verloren!’ Dat was een kreet van wanhoop. ‘Nou, nou,’ suste ik, ‘dan komt het ook wel in orde.’
Maar dat bereikte haar niet. Er was een vrouwelijke chef geweest die het wisselgeld had nageteld en haar daarna voor het onverbiddelijke feit van haar tekort had gesteld: