Zomerweelde(ca. 1920-1930)–Henriëtte Blaauw– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 3] [p. 3] Aan 't Strand. Wie vindt het niet heerlijk naar 't strand toe te gaan? Daar hoef je je nooit te vervelen; Je hebt er van alles maar zoo bij de hand, 't Is nergens zoo mooi om te spelen; We graven er kuilen zoo diep als 't maar kan, En 't mag ook gerust, niemand zegt er wat van. Wie plast er niet graag in de schuimende zee En laat er zijn bootje eens varen? Soms denk je dat 't zoo naar de diepte zal gaan, Dan danst het weer hoog op de baren. Och, zou er wel heerlijker pretje bestaan, Dan samen gezellig naar zee toe te gaan? Maar weet je, wat of nog het leukst is van al, Je kunt er een ezeltje huren. Je snapt, dat het niet zoo gemakkelijk is Het koppige beestje te sturen. En is soms de ruiter een beetje te klein, Dan denkt er zoo'n langoor de baas nog te zijn. Maar heb je een stok of een zweep bij de hand, Dan kun je zoo'n dier wel regeeren; Je moet hem met blâren of handjesvol gras, Nog eventjes lekker trakteeren. Geloof maar, dan is hij een beetje gedwee, En neemt hij je graag op zijn ruggetje mee. En deze twee ruiters, wat zeg je er van, Zijn dat nou geen kranige ventjes? Ze wachten geen kuren van 't ezeltje af, Want vaak heeft hij nog complimentjes. Ze houden de teugels maar goed in de hand. En rijden als deftige heeren langs 't strand. [pagina 4] [p. 4] Vorige Volgende