Zes versjes
(ca. 1925 )–Henriëtte Blaauw– Auteursrecht onbekend
[pagina 5]
| |
woon-de heel ge - zel - lig - jes
In 't sloot-je met zijn wijf - je.
Ze had - den daar het rijk al - leen,
Nee, nie-mand die hen stoor - de,
Heer kik-ker duld - de dat ook niet,
Vend, dat 't juist zoo hoor - de.
't kik-ker - tje, dat snap je wel,
Die druk-te niet ver - dra - gen,
‘Marsch, pak je weg, je hoort hier niet,
Marsch!’ riep de boo - ze kik - ker,
Hij blies zich on - rust - ba - rend op,
Werd al maar, al maar dik - ker.
rei - ger at den schreeu-wer op,
En nie-mand die er treur - de.
Zoo gaat het, wie er praats ver-koopt,
Wordt dik-wijls beet-ge - no - men,
En is, zoo - als de kik - ker hier,
Slecht aan zijn eind ge - ko - men.
|
|