| |
| |
| |
VIII. Waar is Lieske?
Tilly had het cadeautje voor vader keurig netjes afgewerkt en nu wachtte de boekenlegger, onder de witte schorten, in 't kastje, het gewichtige oogenblik af, waarop hij in 't bezit van den dokter zou komen. Daar was het een veilig plaatsje, waar niemand Tilly's verrassing zou kunnen vinden. Nu stond Tilly ongeduldig op Truitje te wachten, die boven nog wat te doen had, eer ze mee kon gaan, om nu ook voor moeder te zorgen. De gulden was al menig keertje uit Tilly's beursje te voorschijn gehaald en dan dacht Tilly aan de mooie bloemen, die ze zich voorstelde, daarvan te kunnen koopen. O, zulke beeldige potjes stonden er voor de ramen bij den bloemist; als Tilly er naar keek, en dat gebeurde tegenwoordig iederen dag, kon ze maar geen keus doen.
Eindelijk danste de kleine meid, aan den arm van Truitje, de straat op. Stevig hield ze haar beursje in de hand geklemd. Straks zou het leeg zijn en mocht het weer in
| |
| |
haar taschje verhuizen. De bloemist Jansen woonde dichtbij en voor ze den winkel in gingen, wees Tilly alle potjes, achter het breede raam, aan, welke ze voor moeder had uitgekozen. Vooral de roode tulpjes, die zoo fleurig tusschen het groene mos stonden, vielen in den smaak. Ja, die moest ze hebben, ze waren nog mooier dan alle planten, in de serre van juffrouw Bok, te zamen.
Zonder zich langer te bedenken, zette Tilly haar knie tegen de glazen winkeldeur en draaide de kruk om. Truitje had best aan haar werk kunnen blijven, want ze stond er voor spek en boonen bij, toen Tilly, in den winkel, het woord voerde.
‘Mijnheer, mag ik dien pot met tulpjes van u hebben? 'k Vind ze zoo snoezig,’ zei ze, met een hoog stemmetje. ‘Maar er moet een papiertje om, ziet u, anders ziet moeder het presentje, als we thuis komen.’
Jansen had zijn vinger al vochtig gemaakt, om een keurig wit vloei van het bundeltje papier te trekken, dat aan een touwtje boven zijn hoofd hing. Maar nu liet Truitje toch haar rechten, als oudste, gelden en gaf Tilly een duwtje in haar rug. ‘Malle meid, je moet toch eerst vragen wat 't kost,’ fluisterde zij. ‘Je hebt maar één gulden?’ ‘Máár?’ vroeg Tilly verontwaar- | |
| |
digd, ‘is dat soms niet veel? 't Is het opgespaarde geld van vijf Zondagen. Duurder dan een gulden is de pot toch zeker niet, wel mijnheer?’ vroeg ze, overtuigd, dat Trui geen verstand van prijzen had. Maar toen Jansen verbaasde oogen opzette, werd Tilly toch een beetje bang en daarom liet ze er dadelijk op volgen: ‘Geeft u het er maar voor, want ik heb niet meer.’
‘Neen, neen, jonge dame, dat gaat niet,’ klonk het van achter de toonbank als een donderslag in haar ooren. ‘Vijf-en-twintig stuivers is de prijs, denk er aan, dat het midden in den winter is.’ Tilly voelde haar wangen opeens gloeien. Wat een geld, vijf-en-twintig stuivers! Bedremmeld keek ze naar Trui en dan weer naar dien vervelenden man. Hoe kon hij haar nu zoo in verlegenheid brengen?
‘'k Wou toch erg graag bloemen voor moeder hebben,’ zei ze, bijna huilend en toen Trui goedig voorstelde, dat zij er de rest van het geld wel bij zou leggen, schudde Tilly haar hoofd.
‘Dan zou moeder mij de kusjes geven, die jij verdiende!’ riep ze. ‘Nee, dat wil ik niet!’
Met begeerige oogen keek ze nog eens naar den pot. Jansen hield het papier in de hand, maar verder deed hij niets. Toch
| |
| |
kreeg hij medelijden met het kleine meisje, dat haar moeder zoo graag voor een gulden plezier wilde doen en nieuwsgierig vroeg hij: ‘Zeg eens, hoe heet je?’
Tilly noemde haar naam voluit en opeens kwam er een vriendelijk lachje op Jansens gezicht. ‘O, dan is er morgen zeker een groot feest bij je? Wacht, dan zal ik je toch helpen.’ Hij dacht aan de vele bloemstukken, die voor de familie Verduin bij hem besteld waren; daar verdiende hij zooveel op, dat er voor Tilly wel een eenvoudig potje af kon. Daarom beloofde hij haar, voor een lief cadeautje te zullen zorgen, dat zij zelf, van haar opgespaard weekgeld, zou kunnen betalen.
Tilly keek wel een beetje verbaasd en ook Trui begreep er niets van.
‘Vanavond krijg je het thuis, zorg er dan maar voor, dat je moeder het niet ziet. Ik zal een heel mooi present voor je in orde maken, is 't dan goed?’
‘Asjeblieft, mijnheer,’ zei Tilly, met een stralend gezicht, terwijl ze haar hand dankbaar naar hem uitstak en den gulden tusschen de groote vingers drukte. ‘Nu krijgen vader en moeder toch allebei wat moois.’
Met een verruimd hart ging ze den winkel weer uit; ze wilde naar de verschillende plantjes, die ze eerst ook nog meende te
| |
| |
koopen, maar niet eens meer kijken en liep zoo hard weg, dat Trui moeite had, haar bij te houden.
O, wat duurde het lang eer het avond werd. Tilly kon haar geheim haast niet verzwijgen en was erg nieuwsgierig, hoe het potje er uit zou zien. Bij iedere bel schrikte ze op, maar nòg kwamen er geen bloemen en toen ze 's avonds Truitje goeden nacht wenschte, werd er met haar afgesproken, dat het cadeau morgen, heel in de vroegte, naast Tilly's bed zou staan. Als Trui beneden kwam, sliepen vader en moeder toch nog en dan zou ze het, heel stilletjes, in de slaapkamer brengen. Toen eindelijk, om negen uur, de verrassing werd bezorgd, had Tilly nog geen oog dicht gedaan. Telkens was ze teleurgesteld, als ze buiten voetstappen hoorde, die voorbijgingen, maar nu was haar hart gerust. De boekenlegger had onder haar hoofdkussen een nieuwe plaats gekregen. Heerlijk, morgen, heel in de vroegte, mocht ze vader en moeder al met haar presentjes gelukkig maken.
Wat was het een allerliefst potje, dat den volgenden dag, beneden in de mooie kamer, een eereplaatsje tusschen de groote bloemstukken kreeg. Het was wel klein, maar toch viel het, ginds voor 't raam, dadelijk op. En de boekenlegger was voor
| |
| |
vader een nog grootere verrassing geweest dan Tilly wel had durven verwachten. O, wat een kusjes had ze ermee verdiend en nu ze haar cadeau zoo tusschen andere handwerken uitgestald zag, kon ze ook niet begrijpen, dat ze het zelf gemaakt had. Op een enkel steekje na, was het toch werkelijk zoo. Wat voelde zij zich trots, toen ze hoorde, dat de dames en heeren, die 's middags kwamen gelukwenschen, haar werk roemden. Til nam zich stellig voor, weer flink te sparen, dan zou ze, op vaders en moeders verjaardag, misschien een nog grooter handwerk kunnen maken.
En wat vond ze het prettig, zoo'n heelen middag bij de visite te zitten. Want ter eere van het feest hoefde Tilly niet naar school en werd als een groote dochter beschouwd, die mee mocht ontvangen. Toch was ze blij, dat het vier uur sloeg, want nu kwam Marianne ook. Juffrouw Bok was er al een poosje; ze praatte druk over de partij van Zondagavond en, wat later, kwam mevrouw Post binnen. Tilly vond, dat Lieske's moeder haar niet zoo vriendelijk had toegeknikt als anders. Zou het misschien zijn, omdat ze Jopie zoo had uitgelachen? Tilly voelde haar geweten en bleef op een eerbiedigen afstand van mevrouw Post, in de hoop, dat deze gauw zou opstappen. Nee,
| |
| |
hoor, Til voelde zich nu lang niet meer zoo op haar gemak en vond het vervelend te moeten presenteeren, terwijl ze er strakjes nog om gevraagd had. Mevrouw Post bedankte voor de heerlijke taart, die Tilly haar voorhield. Och, wat keek mevrouw haar even bedroefd aan, net of ze verdriet had. En Til? - ze sloeg haar oogen neer, ze voelde schuld tegenover Hanne en Jopie, maar niet minder tegenover Lieske, die altijd maar op haar wachtte, dat wist ze heel goed...
De komst van Marianne gaf een heerlijke afleiding in dat moeilijke oogenblik, en toen mevrouw Post wegging, klopte Tilly's hart weer vrijer, hoewel ze telkens nog naar het plekje moest kijken, waar ze dien zacht verwijtenden blik had opgevangen.
Marianne droeg een prachtige mand bloemen en zei een versje op, terwijl ze haar cadeau overhandigde. Tilly stond verbaasd naar haar te kijken, ze maakte geen enkel foutje en 't ging haar zoo gemakkelijk af. Je kon goed zien, dat Marianne een bijzonder kind was en opnieuw vond ze het heerlijk, haar tot vriendin te hebben. Dat Marianne een klas achteruit was gezet, vergat Tilly en dat ze iederen morgen het lesje met Marianne lezen moest, vóór deze er iets van terecht kon brengen, was niet Marianne's schuld. In Indië leerde je
| |
| |
immers heel anders!
‘Kom, zullen we voor in de vensterbank gaan zitten?’ fluisterde ze Marianne in 't oor. ‘Dan kunnen we de menschen, die vader en moeder willen feliciteeren, op straat al zien aankomen. “Zeg, wat ben je toch knap, om in zoo'n volle kamer zoo maar een lang vers op te kunnen zeggen,” zei Tilly verbaasd. “Je hebt het zeker vaak gedaan?” Marianne maakte een gebaar, waarmee ze wilde zeggen, dat zoo'n kleinigheid voor haar niets beteekende en juist was ze van plan, zichzelf weer in de hoogte te steken, toen ze Hanne en Jopie langs het raam zag gaan.’
‘Hoor eens, ze bellen,’ zei Marianne. ‘Ik geloof heusch, dat ze met leege handen aankomen. Laten ze maar stilletjes in de andere kamer blijven, zeg, we doen net, of we ze niet zien.’
‘Ja, maar dat zal mevrouw Post niets aardig vinden als ze dat hoort,’ zei Tilly, die opeens de droevige oogen van straks weer voor zich zag. ‘Laten we de meisjes Post liever roepen.’
‘Ja, natuurlijk, hè, eerst beloof je, die malle kinderen te laten loopen en nu krabbel je weer terug,’ bromde Marianne. ‘Ben je dan die grap van Zaterdagavond weer vergeten, toen lachte je net zoo hard mee
| |
| |
als ik! Maar als je 't weer met die spoken aanlegt, moet je maar zien wat er gebeurt en natuurlijk kom je dan ook niet bij mijn kerstboom,’ dreigde ze.
Tilly was tegen dien woordenvloed van Marianne ook nu weer niet opgewassen. Ze vond dat gekibbel verschrikkelijk en daar ze hoog tegen haar vriendinnetje opzag, gaf ze toe, al was het in strijd met haar eigen hart. Ook nu had ze Hanne en Jopie graag tusschen al die groote menschen weggeroepen, maar ze deed het alweer niet terwille van Marianne.
Was Tilly een beetje flinker geweest, hoeveel verdriet zou zij zich zelf en anderen bespaard hebben!-
Het feest en ook de dagen, die aan de koperen bruiloft vooraf gingen, waren veel te vermoeiend voor Tilly's moeder geweest. Beneden zag het er nog zoo feestelijk uit met al die kleurige bloemen, maar het potje van Tilly ontbrak. Dat stond naast moeders bed, al dagen lang. Als vader en Tilly er niet waren om het zieke moedertje wat opgewektheid te bezorgen, dan deden de roode tulpjes het, die van Tilly's groote hartelijkheid vertelden. Gelukkig wist mevrouw Verduin toen nog niet, hoe onaardig haar dochtertje zich tegenover de familie Post gedroeg, maar spoedig zou ze er achter
| |
| |
komen.
Tilly had aan Marianne gevraagd, een anderen weg naar school te gaan. Ze vond het toch niet prettig, altijd langs Lieske's huis te loopen en het vroegere vriendinnetje zoo maar eventjes goedendag te knikken. Marianne had de schouders opgehaald en Tilly een flauw kind genoemd, maar ze stemde er in toe. Wie weet, of Tilly nog niet eens berouw zou krijgen en Marianne vond het veel te prettig, haar nu alleen voor zich te hebben.
Op zekeren dag vertelde Marianne haar, dat ze gerust weer door de Schoolstraat kon gaan, omdat Lieske niet meer voor 't raam zat.
‘Ik ben er al een paar maal voorbij geloopen,’ zei ze. ‘Nu is Lieske zeker ook boos op jou en wil ze je liever niet meer zien.’
‘Is 't heusch waar?’ vroeg Tilly, ‘zou ze dan in de achterkamer zitten? En ze vond het voor aan de straat zoo prettig, omdat ze dan op het plein kon zien.’
‘Zeur er toch niet langer over,’ riep Marianne boos. ‘Lieske zal zelf wel weten waar ze 't liefst zijn wil, wat kan 't jou nu nog schelen?’
Maar Tilly moest er onder schooltijd telkens aan denken. Zou Lieske nu toch einde- | |
| |
lijk boos geworden zijn en daarom een ander plaatsje hebben uitgekozen? Dat vond Til niets prettig. Lieske had toch al zoo weinig en zou ze nu ook niet meer op haar liefste plekje zitten? Misschien hinderde haar het zonnetje wel, dat dikwijls voor op de ramen stond; dat hoopte Tilly nu maar.
Toen ze om twaalf uur, bij het hek van de villa, afscheid van Marianne nam, vertelde ze haar vriendinnetje niet, waar ze heenging. Ze moest toch eens door de Schoolstraat gaan, om te zien, of Lieske er nu heusch niet meer zat. Tilly durfde haast niet naar boven kijken, want als het zieke meisje er eens was, wat moest ze dan doen? O, ze zou Lieske blij toeknikken, omdat Marianne zich vergist had. Vlug liep Til het hoekje van 't plein om en tuurde naar het raam van 't bovenhuis. Ze zag niets. ‘Natuurlijk ook,’ dacht Tilly, ‘'t is nog te ver af.’ Ze hoopte zoo, Lieske daar te vinden en toch zag ze er ook weer tegen op. Tilly's hartje begon angstig te kloppen, toen ze vlak voor 't huis stond en naar boven keek. Neen, geen wit handje wuifde haar toe, een groote plant zag ze nu voor 't raam, meer niet. ‘Als er iemand van boven komt, zal ik toch even vragen waar Lieske is,’ dacht Tilly. Maar er verscheen niemand en ze durfde toch niet te bellen.
| |
| |
Langzaam ging ze naar huis terug. Boven op de slaapkamer kuste ze haar moeder goeden dag, maar onderwijl keek ze naar de vitrage gordijnen, aan den overkant. Daar wilde ze Lieske nu achter zoeken. Maar het gordijn ging niet op zij, zooals vroeger veel gebeurde; was Lieske daar dan ook niet?
Tilly besloot den heelen Woensdagmiddag bij moeder te blijven, wie weet, of ze dan eindelijk het witte nachtjaponnetje niet door de dunne, tulen gordijnen zou kunnen zien.
Al een uur had ze stilletjes naast het bed zitten lezen, toen mevrouw Verduin zei: ‘Kind, heb je geen lust wat buiten te spelen, 't is zulk mooi weer. Of ga anders Lieske wat gezelschap houden, de middag is zoo lang voor je.’
Tilly schrok er van en kreeg een kleur tot achter de ooren.
Haar moeder, die wel opgemerkt had, dat de vriendschap met Marianne steeds toenam, maar niet vermoedde, dat de kinderen Post daarom zoo in den steek werden gelaten, keek vreemd op, toen haar dochtertje zei: ‘Nee, moes, 'k heb geen zin in spelen en naar Lieske ga ik niet meer. Marianne vindt de meisjes Post zoo “burgerlijk” en ze zegt, dat haar mama het stellig niet goed zou vinden, als ze met zulke kinderen omging.’
| |
| |
‘Wel, waarom niet?’ vroeg haar moeder verbaasd. ‘Was je daarom zoo weinig vriendelijk tegen de meisjes, toen ze ons kwamen feliciteeren? Foei, schaam je.’
‘Och moeder, ze doen ook zoo gek,’ verontschuldigde Tilly zich. ‘Op het feest heeft Jopie zich zoo vreeselijk mal aangesteld, dat weet u zelf ook nog wel.’
‘Omdat ze wat voor haar moeder en zusjes wilde bewaren? Neen Tilly, dat was juist heel aardig,’ zei mevrouw Verduin. ‘Jopie kende geen vanilleijs en daarom liep het geval zoo ongelukkig voor haar af. 't Valt me heel erg van je tegen, dat je die lieve meisjes, ter wille van Marianne, in den steek laat en die arme Lieske! Ik hoop, mijn kind, dat je zelf je onaardig gedrag, tegenover die familie, zult inzien. Kom me nu maar eens gauw vertellen, dat je Lieske weer hebt opgezocht.’
Maar er hoorde voor Tilly heel wat moed toe, naar de achterburen te gaan, omdat ze, op dien bewusten middag, heel goed had gemerkt, hoe mevrouw Post over haar dacht. Wat zouden Hanne en Jopie zeggen? Ze lachten haar stellig uit. En Lieske? ... Die was natuurlijk voor 't raam weggegaan, omdat ze Tilly niet meer wou toeknikken. Ze kon moeder niets beloven, hoe erg ze ook nu weer naar Lieske verlangde. En
| |
| |
mevrouw Verduin, die haar dochtertje niet dwingen wilde, besloot geduldig het oogenblik af te wachten, waarop Tilly zelf zou voelen, wat ze tegenover haar vroeger vriendinnetje misdreven had. Kwam ze tot inkeer, dan zou ze er ook niet meer tegen opzien berouw te toonen, daarvoor kende mevrouw Verduin haar Tilly genoeg.
|
|