| |
| |
| |
IX. Tilly's geweten.
Het was een koude winteravond. Bij de familie Verduin knetterde het vuurtje vroolijk in den open haard en op tafel stond het theeblad klaar, waarachter Tilly's moeder eindelijk haar plaatsje weer had ingenomen. Dit was een echt prettig uurtje, meestal was de dokter dan ook thuis, die, in zijn gemakkelijken leunstoel, genoot van zijn rust en het gezellig huiselijke kringetje.
In een aardig wagentje, dicht bij de kachel, zat Tilly's lieveling, Marietje. Zij was de eenige die later op mocht blijven. De andere poppen lagen al lang in bed, ja, enkele stumpers, die 't allerminst bevoorrecht waren, kwamen soms den heelen dag hun ledikant niet uit, en moesten, met den neus in de lucht, elkaar onder de dekens maar troosten.
Naast Marietje zat Tilly ijverig een mutsje te haken. De juffrouw op school had het haar pas geleerd en nu was het natuurlijk hoog noodig dat Marietje er, met
| |
| |
dat gure weer, zoo gauw mogelijk een van haar moedertje present kreeg. Mevrouw Verduin las een boek, dat haar erg scheen te boeien. Zoo nu en dan knikte ze Tilly eens toe, wanneer er een kopje thee moest worden ingeschonken en dan keek ze weer lachend naar den dokter, die met een gelukkig gezicht in zijn krant verdiept was. Alleen werd het tikken van de klok maar gehoord en soms het fluisterend stemmetje van moeder Tilly, die de steken van het mutsje aanhoudend telde. Bij iederen toer begon zij opnieuw; het zou vervelend zijn, wanneer zij zich vergiste en daarom viel het haar dien avond ook niet zoo moeilijk als anders, de tong eens in bedwang te houden.
Het sloeg acht uur, al een kwartiertje had Tilly gesmokkeld, want als het korte deuntje op den toren uitgespeeld was, moest ze naar bed. Heerlijk vond ze het, dat vader en moeder niet merkten, hoe laat ze op bleef. Wat gauw kwam die muts nu klaar! Ze zou Marietje ook maar rustig in het wagentje laten zitten, voor dit keertje mocht ze gelijk met haar moeder naar bed. Hè, wat vond Til het nu jammer, dat een haastig belletje vader zoo deed opschrikken.
‘Zou ik nog ergens geroepen worden?’ vroeg hij, een beetje teleurgesteld, terwijl
| |
| |
hij onwillekeurig zijn krant opvouwde. ‘Ik weet toch niet, dat ik een ernstig geval onder mijn patiënten heb. We zitten hier zoo knus, moeder,’ zei hij lachend, ‘'t zou me voor ons drietjes spijten, als ik er nog uit moest.’ Hij luisterde naar de boodschap, die aan Truitje werd overgebracht, maar de zachte stem, daarbuiten, was niet te verstaan. Tilly had haar mutsje in den schoot gelegd en de nieuwsgierige ooren, die doorgaans alles opvingen, wijd open gezet. Nu meende ze ook duidelijk de stem van Coba Post te herkennen... Tilly schrok er vreeselijk van, zou er iets bijzonders zijn, met Lieske misschien? ...
Veel tijd om daarover te denken had ze niet, want al gauw kwam Trui binnen, met het verzoek, of de dokter dadelijk bij de kleine meid van mevrouw Post wilde komen. Mevrouw maakte zich erg ongerust over Lieske...
‘Wat?’ vroeg de dokter verwonderd, ‘het ging voor een poosje nog zoo goed met haar, dat het onnoodig was, het patiëntje vaak te bezoeken. Zeg maar, dat ik dadelijk kom,’ liet hij er op volgen en haastig verliet hij zijn warm hoekje, om naar de kleine zieke te gaan. Daar viel de voordeur met een slag, achter hem dicht en het was weer stil in de huiskamer. Tilly's vingers beef- | |
| |
den onder het haakwerk, dat niet meer vlotten wou en smoezelig werd van de klamme handen. Het bleeke gezichtje toonde duidelijk, hoe ze van die onverwachte boodschap geschrokken was. Haar gedachten gingen onophoudelijk naar Lieske.
‘Zou het erg zijn, moeder?’ vroeg ze eindelijk, terwijl ze het mutsje maar op zij legde. Och, ze hoopte zoo op een geruststellend antwoord, maar mevrouw Verduin schudde het hoofd en zei, dat ze 't niet wist.
‘Lieske is niet sterk, maar laten we liever afwachten, wat vader er van zegt, hij kan haar wel helpen,’ troostte ze.
‘Mag ik dan opblijven, ik zou het vanavond nog zoo graag willen weten,’ zei Tilly weer. Maar moeder, die naar de klok keek, schrok er van dat het al zoo laat was en vond het hoog tijd voor Tilly, naar bed te gaan. Anders sliep ze al lang op dit uur.
‘Neen kind, het kan wel nacht worden, morgen vroeg zal ik je dadelijk vertellen, hoe 't met haar is,’ beloofde moeder, die wel begreep, wat Tilly's hartje zoo ongerust maakte. ‘Ga nu maar gauw slapen, vader weet misschien wel raad.’ Met een stevigen zoen stopte ze haar dochtertje warmpjes in bed, want hoe streng ze het onaardig ge- | |
| |
drag van Tilly, tegenover Lieske, ook afkeurde, op dat oogenblik had ze toch medelijden met het kleine ding, dat meer dan ooit haar kwaad geweten voelde.
Tilly vouwde haar handen heel stevig in elkaar, toen ze haar gebedje opzei en achter het versje liet volgen: ‘Onze lieve Heer, mag Lieske als 't U blieft weer gauw beter worden?’ Daarna dook ze heel diep in haar kussen weg en probeerde te slapen. Maar hoe ze ook haar best deed en de oogen stevig toe drukte, ze kon den slaap niet vinden. Altijd weer moest ze denken aan Lieske en aan vader, die nu zeker bij haar bed zou staan. ‘Waar zou ze pijn hebben?’ vroeg ze zich telkens af. O, nu begreep ze alles wel! Niet omdat Lieske boos op Tilly was, bleef het plaatsje, voor 't raam, al een paar dagen leeg, nee, Lieske was ziek, te ziek om op haar lievelingsplekje te zitten. En Tilly wist er niets van, omdat ze er nooit meer kwam en Hanne en Jopie ook zooveel mogelijk ontloopen had. Wie weet, hoe Lieske naar haar verlangde en Tilly had de uurtjes, die het zieke vriendinnetje toekwamen, aan Marianne gegeven. Van Lieske's vriendelijkheid had ze misbruik gemaakt en het zoo gemakkelijk gevonden, dat Lieske toch nooit boos werd. Elk bezoek, hoe kort ook, was altijd weer een feest voor de kleine
| |
| |
zieke geweest.
Hier, in het donkere kussen, zag Tilly nu telkens de blijde lachjes terug, waarmee ze vroeger ontvangen werd, en de dunne vingertjes hielden weer haar hand vast... Wat was dat nu lang geleden en toch leek het eventjes, of ze gisteren nog op het bovenhuis was geweest, zoo duidelijk zag ze alles vóór zich. Foei, wat kreeg ze het nu benauwd, onder al die dekens, 't was, of ze een hamertje in haar keel voelde kloppen en telkens draaide ze zich weer om.
Daar sloeg het buiten al tien uur. Nog had ze geen oog dicht gedaan en ook den sleutel niet in de voordeur hooren steken; vaders thuiskomst zou haar misschien geruststellen. Wat bleef hij lang uit!
Eindelijk ging moeder naar de gang, dat was zoo de gewoonte, als ze buiten de voetstappen van haar man hoorde. Tilly ging dadelijk in haar bed overeind zitten, misschien ving ze wel iets van het gesprek op. Maar terwijl de dokter zijn jas uittrok, praatten vader en moeder zoo zachtjes, dat Tilly er geen woord van verstond. Moeder was zeker bang haar wakker te maken en daarom gingen ze samen ook fluisterend de kamer in.
Even overlegde Tilly, wat te doen. Zou
| |
| |
ze wachten tot vader naar bed ging? Maar dat duurde misschien nog zoo lang en hier had ze immers geen rust meer. Als ze nu haar pantoffeltjes eens aantrok en in haar nachtjapon naar beneden ging, dan kwam ze alles te weten. Lieske kon best weer wat beter zijn, nu de dokter er bij was geweest...
Lang aarzelde Tilly niet meer; voorzichtig stapte ze haar bed uit. Brr, wat was het koud, zoo op haar bloote voeten, en in 't donker kon ze de pantoffels niet gauw genoeg vinden. Ze deed het gordijn op zij, in de hoop, wat beter te kunnen zien en jawel, het vriendelijke maantje, dat aan den helderen hemel stond, kwam haar een beetje te hulp. Maar ook het licht van het huis, aan den overkant, waar Lieske's moeder eens het zieke meisje in de hoogte had getild, om Tilly goed te kunnen zien. Anders was 't daar 's avonds altijd donker, men kon wel merken, dat er nu iets bijzonders was. Tilly klom op de tafel en probeerde over het laken te gluren, dat, zeker voor den inkijk, achter de vitrage gordijnen was opgehangen. Maar het lukte haar niet. Ach, nu mocht ze van verre niet eens meer in de kamer kijken, waar ze vroeger zoo dikwijls gezeten had.
‘Eigen schuld,’ hoorde Tilly een stem- | |
| |
metje van binnen zeggen, ‘eigen schuld!’ Ze deed het gordijn nu maar liever dicht en ging weer van de tafel af. Met haar armen vooruit gestoken, bereikte ze eindelijk, al tastend, de deur en sloop naar beneden. Akelig donker was 't overal, waarom had moeder het ganglicht nu ook juist uitgedaan? Heel stilletjes liep ze verder. Als iemand haar hoorde, werd ze misschien een, twee, drie, weer naar bed gestuurd. Maar was ze eenmaal in de kamer, dan zou die kans niet zoo groot zijn.
Steeds duidelijker hoorde Tilly vaders stem; ze kon eigenlijk ook wel even aan de deur luisteren en dan weer naar boven gaan. Maar als Truitje eens uit de keuken kwam, en vroeg, wat ze daar voor kattekwaad uitvoerde? Och, Tilly had er ook best een standje voor over, ze moest weten, hoe het met Lieske was en nu stapte ze moedig de kamer binnen.
Verschrikt keek moeder naar het witte figuurtje, daar in de deur, en vader, die de bibberende Tilly gauw naar zich toe trok, was niet minder verbaasd. ‘Kind, wat kom je doen?’ vroeg hij bezorgd, ‘ben je ziek?’ Een dikke traan gleed langs Tilly's wangen; ze kreeg nu weer dat vreeselijk benauwde gevoel, net als straks in bed en durfde haast niet vragen, hoe het met Lies- | |
| |
ke ging. Verbeeld je, als het toch eens erger met haar was!
‘Ik denk, dat ze graag wil weten, hoe het met je kleine patiënt gaat,’ zei moeder, die Tilly's komst al lang had begrepen. ‘Heb ik geen gelijk?’ Til knikte en keek tegelijkertijd haar vader, met angstig vragende oogen, aan. Nu zou ze het hooren.
‘Jij bent nog eens een trouw vriendinnetje,’ zei hij vriendelijk, ‘kon je daarom niet in slaap komen?’ Ze schrok er van, toen vader dit zei, een trouw vriendinnetje...! Tilly voelde, dat moeder haar aankeek en sloeg de oogen beschaamd naar den grond. Ze wou zichzelf, op dat oogenblik, wel uit de kamer kijken. Moeder had dus niet verteld, hoe onhartelijk Tilly, in den laatsten tijd, tegen de meisjes Post was geweest. Zeker, moeder wilde vader voor verdriet sparen, als hij 's avonds moe thuis kwam.... En Lieske had evenmin iets gezegd, wanneer de dokter zoo nu en dan eens kwam kijken, och, die klaagde immers nooit!
Mijnheer Verduin vond het heel moeilijk, zijn dochtertje te moeten zeggen, dat Lieske ernstig ziek was, maar om haar te troosten, liet hij er dadelijk op volgen: ‘Heb maar een poosje geduld, mijn kind, nu moet je de bezoekjes aan haar nog wat uitstellen.
| |
| |
Ik zal je wel zeggen, als je er heen moogt gaan.’
Vader moest eens weten, wanneer ze er het laatst was geweest, dan zou hij niet van ‘geduld’ hebben kunnen praten.
Nu wist Tilly dat Lieske heel ziek was; ze beefde over al haar leden en liefst wou ze maar weer zoo gauw mogelijk alleen zijn. Daarom verdween ze, zonder een enkel woord te zeggen, weer even geheimzinnig als ze straks gekomen was.
Boven, op de slaapkamer, kon ze niet laten, het gordijn even op zij te doen, om Lieske, die daar stellig in de verlichte kamer lag, in stilte goeden nacht te zeggen. ‘Och, kon ik haar maar even zien,’ dacht Tilly, ‘misschien zou ze mij nog wel willen toeknikken, net als vroeger.’ Toen zocht ze het warme bed weer op, waarin ze straks zoo onrustig had heen en weer gewoeld en het kussen, waar Tilly's hoofd weer in wegdook, ving de tranen op, die langs haar wangen rolden.
Marianne vond haar vriendinnetje wel erg wispelturig, toen Tilly zei, graag weer langs Lieske's huis te gaan. En wat mal, nu ze wist, dat er toch niemand voor het raam zat. Maar Tilly had geen rust meer, sinds vader thuis gekomen was met het bericht, dat hij zich erg ongerust maakte over
| |
| |
zijn patiëntje. Meer had hij niet verteld, maar moeder schudde toen zoo droevig het hoofd en Tilly had het woordje ‘sterven’ opgevangen.
Als ze 's morgens voorbij het bovenhuis ging, keek ze naar alle ramen. Ze had immers wel eens gehoord, dat de menschen altijd de gordijnen in huis lieten zakken, als er iemand gestorven was. Als het dáár nu ook eens gebeurde... Wat kon het haar nu schelen, of Marianne bromde dat Tilly zoo saai was en altijd weer over Lieske begon. 't Was toch heel gewoon, dat ze nergens anders aan kon denken. Marianne had Lieske niet alleen gelaten, ze kende haar niet eens, waarom zou ze dan ook verdrietig zijn?
Tilly kon zich nu langzamerhand niet begrijpen, waarom zij haar vriendinnetje zoo behandeld had. Nu zou ze dolgraag naar boven gevlogen zijn om haar te omhelzen en Til zou zich niets aan Marianne's boos gezicht gestoord hebben. Och, kon ze nu maar heel eventjes gaan en vroeger, toen ze mocht, deed ze het niet. Ze zou er haar heele speelgoedkast, met alle poppen, ja, zelfs Marietje, wel voor over hebben gehad, als ze Lieske even had mogen vragen of ze nu alsjeblieft maar niet meer boos wilde zijn.
| |
| |
Maar vader waarschuwde haar niet; iederen dag weer opnieuw hoopte ze toestemming te krijgen er heen te gaan. Wat duurde het wachten eindeloos lang, nee, ze kon het nu heusch niet meer uithouden.
Toen moeder haar, op een Zondagmorgen, vertelde, dat de kleine zieke langzaam beterde, bedacht Tilly stilletjes een plan. Op 't zelfde oogenblik, dat haar ouders de kerk binnenstapten, stond zij op de stoep van 't bovenhuis en belde, als een kleine boosdoenster, heel zachtjes aan. Wat klonk dat geluid haar vreemd in de ooren; vroeger draaide ze de kruk van de voordeur gewoon om en liep, als een huisgenootje, zoo gewoon naar binnen...
Boven hoorde ze voetstappen en dadelijk daarna werd er aan het touw getrokken. De deur ging open en met een kloppend hart stapte Tilly over den drempel. Ze durfde niet dadelijk opkijken... wie zou er boven aan de trap staan en haar opengedaan hebben?
‘Kom maar, mijn kind,’ moedigde Lieske's moeder haar aan. ‘Gelukkig is onze zieke wat beter.’
Tilly liep zachtjes de steile trap op en boven gekomen, vroeg ze:
‘Is u dan niet boos op me en Lieske ook niet?’
‘Ze slaapt op het oogenblik heerlijk, maar
| |
| |
zeker zou ze heel blij kijken, als ze je zag, want ze heeft zoo erg naar je verlangd,’ vertelde mevrouw Post. ‘Ik wist wel, dat Tilly haar vriendinnetje nu niet langer alleen zou laten.’
‘Nee, nooit meer,’ snikte Tilly, terwijl ze haar wang tegen den arm van mevrouw Post drukte. ‘Als Lieske het maar gelooven wil.’
Een zachte hand streelde haar beschrefd gezichtje en een paar lieve oogen keken Tilly aan. ‘'k Weet dat je berouw hebt, mijn kind,’ zei Lieske's moeder, ‘ga maar naar binnen.’ Toen liep Tilly zoo stilletjes mogelijk dezelfde kamer in, waar ze 's avonds geregeld het licht had zien branden.
In een ijzeren ledikant lag het zieke meisje rustig te slapen. Een lachje speelde om haar mond, zeker van blijdschap, omdat ze zich iets beter voelde. O, Tilly had wel naar haar toe willen vliegen om te zeggen, dat ze er weer was en nooit meer zoo lang weg zou blijven. Maar voorzichtig ging ze op een stoel, naast het bed zitten, daar hadden de huisgenooten zeker, om de beurt, haar wegblijven willen vergoeden. Tilly was niet uitgekeken op het bleeke gezichtje en de handen, die nog magerder geworden waren. Maar kijk, 't was of Lieske, in haar slaap, voelde, dat er iemand naast haar bed zat,
| |
| |
want opeens sloeg ze de oogen op.
‘Ben jij daar?’ zei ze, met een mat stemmetje, ‘o, wat heb ik dikwijls gedacht, dat je zoudt komen en nu is het toch werkelijk waar. Dag Tilly, blijf je nu een heele poos bij me en wil je weer mijn vriendinnetje zijn?’ ‘Ja, ja,’ riep Tilly, meer kon ze er niet uitbrengen, dat kwam van die lastige prop in haar keel. Telkens zoende ze Lieske weer, en de tranen, die langs Tilly's wangen, op het witte kussen, rolden, konden op dat oogenblik alleen maar vertellen, hoeveel spijt ze had, Lieske zoo in den steek gelaten te hebben. Maar ze zeiden de kleine zieke genoeg, woorden waren er niet bij noodig. Heel gauw nam Tilly haar plaatsje, naast het ledikant, weer in, ze durfde Lieske niet langer storen, want het zwakke kind was moe geworden en sloot de oogen weer. Maar Tilly meende toch, dat Lieske, in haar slaap, het vriendinnetje voor zich zag, dat terug was gekomen, om vergiffenis te vragen. Want een nog veel vriendelijker trekje, dan straks, kwam om haar lippen.
Sinds dien dag misten de bewoners van het bovenhuis Tilly's bezoekjes nooit meer, en natuurlijk verheugden haar ouders er zich niet weinig in, toen ze hoorden, wat hun dochtertje had gedaan. Haar geweten had haar gelukkig niet met rust gelaten en
| |
| |
ze volgde geheel haar eigen hart, toen ze het zieke vriendinnetje opzocht en berouw toonde. Wel had de dokter heel even bedenkelijk gekeken, toen hij vernam, dat Tilly, zonder zijn toestemming, naar Lieske was gegaan, maar toch verdiende zij een extra zoen, omdat de kleine meid aan Lieske had teruggegeven, wat de zieke langzamerhand zoo hardvochtig ontnomen was.
En Marianne? Ze moest zich wel in haar teleurstelling leeren schikken, hoe ze eerst ook mopperde en zij was maar blij, dat zij nu toch niet in den steek werd gelaten. Eigenlijk verdiende Marianne dit wel, maar Tilly wist zoo goed haar tijd te verdeelen, dat geen van beide meisjes te klagen had. Natuurlijk hoopte Marianne, dat zij toch nummer één zou blijven, maar ze vergat, dat Lieske, met haar lief en zacht karakter, een vrij wat ruimer plaatsje in Tilly's hart veroverde, dan zij met haar boos gezicht en onvriendelijke woorden.
Hanne en Jopie vonden het heerlijk, weer met Tilly op 't plein te spelen en toen Marianne, achter de groote ramen van de villa, zoo'n akelig, eenzaam gevoel kreeg, vergat ze maar liever, dat haar vader in Indië zoo'n deftige man was en speelde altijd mee. Tilly's vriendinnen werden door Marianne al gauw in genade aangenomen
| |
| |
en toen het voorjaarszonnetje Lieske opnieuw naar het raam riep, wuifden er nog een paar handjes meer naar boven, als Tilly en Marianne samen naar school gingen.
|
|