| |
| |
| |
VI. Naar School.
Met een ernstig gezichtje en een kleur van inspanning, zat Tilly aan de gedekte tafel allerlei woordjes te schrijven, die moeder haar opgaf. Onderwijl werden de glazen en kopjes in het dampende afwaschwater gedompeld en Tilly vond het jammer, als een enkel spatje tusschen de mooie letters viel. Het potlood beefde onder het kleine wijsvingertje, dat o, zoo graag krom ging staan, maar dan gaf moeder er, met den natten kwast, een tik op, om het spitse torentje weer zoo gauw mogelijk te doen zakken. Verlangend keek Tilly soms op van haar schrift, want, klein huismoedertje als ze was, vond ze 't niets prettig, moeder zoo alleen te zien afdrogen. Anders stond zij altijd met den theedoek klaar en hoewel menig kopje onder haar àl te ijverige handen van het theeblad naar den vuilnisbak was verhuisd, kon ze toch best aan moeder merken, dat zij vanmorgen Tilly's hulp miste. Maar er was nu geen tijd voor huis- | |
| |
houdelijke zaken, want de kleine meid moest nog gauw even een paar letters maken, die meestal erg leelijk onder de blauwe lijntjes van het schrift terecht kwamen. En dat mocht vandaag volstrekt niet, nu de juffrouw van de school straks zou komen, om eens te zien of Tilly klaar was voor de tweede klas. Ze maakte zich wel een beetje bang, dat die hanepooten, er tusschen, misschien alles bederven konden. Daarvoor had ze nu heusch niet iederen dag twee halve uurtjes zoo stilletjes naast moeder op den stoel gezeten. Och, wat kostten die mooie, ronde letters dikwijls een tranen, wanneer de musschen buiten zoo vroolijk tjilpten en het zonnetje, vlak vóór haar, op het tafelkleed scheen, natuurlijk met het doel, haar op het plein te lokken.
Maar moeder zei altijd weer opnieuw, dat er gewerkt moest worden, eer de tijd van spelen daar was. ‘Op school zie je later ook de blauwe lucht door de hooge ramen, maar de sommen, die dan voor je liggen, laten je toch ook niet los,’ voorspelde zij dan.
Als moeder er niet zoo de hand aan had gehouden, waren de letters stellig nooit zoo mooi gelukt, als juist vanmorgen. Nu had Tilly er toch ook schik in, ze straks aan de juffrouw te mogen vertoonen. Mis- | |
| |
schien zou ze eerst wel denken, dat vader ze geschreven had, zoo keurig stonden ze daar, naast elkaar, op een rijtje. Til vond het jammer, niet in de derde klas te komen, bij Marianne, die er altijd op blufte, dat ze in Indië al zoo ver was... Dikwijls schilderde zij keurige hoofdletters, die Tilly nog maar nauwelijks schrijven kon en dan vond ze zich zoo klein, bij Marianne vergeleken. Jopie en Hanne waren nog ouder en toch voelde ze dat verschil lang niet zoo erg.
Juist zat ze, in haar klein hoofdje, te bedenken, wat daar toch wel de reden van kon zijn, toen ze, door de bel van de voordeur, werd opgeschrikt. Gauw schoof ze haar stoel achteruit en gluurde door de reet van de kamerdeur of het misschien de juffrouw was. Jawel hoor, Truitje vroeg, of ze maar in de kamer wou gaan.
‘Daar komt ze,’ zei Tilly geheimzinnig en nu deed mevrouw Verduin de deur wijd open, om de toch nog half gevreesde onderwijzeres binnen te laten.
Tilly stak haar hand uit en toen ze door de juffrouw zoo vriendelijk werd toegesproken, kreeg ze opeens moed en trok haar naar de mooie letters, waarvan het ‘dik en dun,’ zoo duidelijk te onderscheiden was.
‘Vindt u ze mooi? 'k Heb het zelf gedaan en ze dansen vandaag ook niet. Nu
| |
| |
kom ik zeker in de tweede klas?’ vroeg Tilly. ‘Ik ben ook al zeven, ziet u, moeder heeft me alles heusch goed geleerd.’ Tilly dacht er zoo gemakkelijk af te komen, maar dat viel niet mee!
‘Je bent een klein wijsneusje,’ zei de juffrouw lachend, ‘maar nu zullen we eerst eens zien, of je in 't lezen en rekenen ook zoo'n bolleboos bent. Ga maar eens zitten.’ Tilly kreeg het opeens vreeselijk warm en probeerde haar kleur met 't handje weg te strijken. Hè, waarom ging moeder nu ook de kamer uit, die moest toch helpen, als ze soms eens niet zoo gauw op een getal kon komen. Angstig keek Tilly naar den mond van het onderwijzeresje. Wie weet, wat voor vragen daar wel uit zouden komen. En als ze die nu eens niet wist? Dan moest ze natuurlijk in de eerste klas, tusschen al die kleine kinderen, zitten en 't ergste vond ze haast, dat Marianne haar zou uitlachen. Lieske had beloofd, van tien tot half elf, steeds aan haar te denken. O, wat vond Til dat nu een prettig gevoel.
Het onderwijzeresje bladerde het schrift nog eens door, dat de kleine leerling met zooveel ijver had vol geschreven. Nu en dan knikte de juffrouw eens, streek Tilly over de wang en zei, dat ze goed haar best had gedaan. Tilly knikte ook, want die bladzijden
| |
| |
hadden veel inspanning, maar ook heel wat uurtjes gekost.
Daar nam de juffrouw een boekje uit haar zak, met een blauwen omslag en nu moest Tilly lezen van Pim en Mien, die samen gekibbeld hadden. Zij vertelde maar niet, dat ze hetzelfde al tweemaal bij moeder had gelezen, 't stond zoo deftig, zonder hakkelen zoo'n heel zinnetje eruit te brengen. ‘Houd maar op,’ zei de onderwijzeres vriendelijk, ‘je bent een flinke meid. Kom, nu gaan we rekenen.’
‘Tot twintig, hoor!’ riep Tilly, die na den pas verkregen lof meer praatjes had, ‘verder hoeft 't niet, zegt moeder.’
‘Mondje houden,’ klonk het streng, ‘vertel mij eens...’
‘Och toe, juffrouw, niet te moeilijk,’ smeekte Tilly. ‘Bah, die akelige sommen!’
‘Mondje dicht,’ zei de juffrouw nog eens, ‘twee plus negen is...?’
‘Makkelijk, elf natuurlijk,’ antwoordde Tilly. ‘Ja, als u zóó vraagt is 't prettig.’
Op één na waren alle sommetjes goed en Tilly had nu die lieve juffrouw wel willen omhelzen, omdat ze zooveel pluimpjes gaf. Rekenen was toch wel leuk, als je 't wist... ‘Je zult een goede leerling worden en je verdient in de tweede klas te komen, mijn beste kind,’ zei de onderwijzeres vriendelijk.
| |
| |
‘Heeft moeder je dat allemaal geleerd?’ ‘Ja wat zegt u er wel van? En moeder werd nooit boos als ik fouten maakte, maar ik zelf wel, omdat ik het vervelend vond net zoolang te rekenen tot alles goed was. Marianne komt in de derde klas,’ liet Tilly er dadelijk op volgen, ‘maar die is ook negen. Ja, zoo'n groote vriendin heb ik!’
Juffrouw de Roo had schik in de kleine babbelaarster en vond het haast jammer weer weg te moeten. Maar Tilly deed de voordeur toch heel wijd open, toen moeder ook afscheid genomen had; het kind verlangde naar Lieske, om haar alles te vertellen. Marianne was lang zoo nieuwsgierig niet, zeker omdat zij al in een hoogere klas kwam en de tweede erg kinderachtig vond...
Daar zat Tilly, binnen vijf minuten, weer bij Lieske en, onder de lange verhalen door, beloofde ze, toch iederen dag even aan te wippen. Tusschen twaalf en twee of 's morgens, in de vroegte, had ze best tijd...
Lieske keek haar dankbaar aan en zoende haar vriendinnetje iederkeer. Nee, nu mocht ze niet klagen over de kortere bezoekjes in de laatste dagen. Marianne vroeg toch immers ook om Tilly! De blijdschap, haar weer bij zich te hebben, deed menig verdrietig uurtje, waarop ze tevergeefs naar Tilly's komst had uitgezien, weer vergeten.
| |
| |
Mevrouw Post zag wel eens een traantje en ook dikwijls een lang, mager halsje, dat zich voor 't raam uitrekte, als Lieske beneden op straat kindervoetjes hoorde gaan. Dan werden er twee armen om het lieve meisje heen geslagen en deelde moeder in haar stil verdriet, als er niemand boven kwam.
Jopie vooral maakte zich boos op die nare Marianne. Zij toch was van alles de schuld en een echt vervelend spook noemde ze dat trotsche kind. Als Jopie nu maar begrepen had, dat de liefkoozingen van moeder Lieske zooveel meer troost gaven, zou ze haar boosheid ook wel niet bij haar zusje gelucht hebben.
Eindelijk was het vijf-en-twintig Augustus, de dag, waarnaar Tilly zoo verlangend had uitgezien. Nu moest de griffelkoker, met de roode Faber-potlooden, waaraan vader zulke prachtige, spitse puntjes had geslepen, straks werkelijk gebruikt worden. Er stonden al heel wat vuile vingers op, want honderdmaal was de doos open en dicht geweest en op verschillende manieren had Tilly de potlooden eens in haar hand gehad. Ze schreven allebei even prachtig. En dan dat stuk gummi, daar aan 't eind, in het aparte vakje, met een engelenkopje er nog wel op! Tilly was vast van plan, ook iets fout te schrijven, anders hoefde zij het stukje gummi nooit te ge- | |
| |
bruiken en dat zou jammer zijn.
Moeder had het met haar gekocht; voor een dubbeltje kreeg ze een mooi stuk. Heusch, Tilly had in den winkel van verbazing de handen in elkaar geslagen.
Het matrozenpakje hing nog achter de dichte kastdeur te wachten, met een nieuwe schort erbij. Dat was nu de daagsche plunje geworden. Verrukkelijk toch, daarin naar school te mogen gaan! Tilly lag zich in haar bed te verkneuteren en vond 't vervelend, dat het zoo laat werd. Moeder moest haar nu toch maar komen helpen. Ze kneep haar oogen nog eens stijf dicht, dan ging de tijd misschien wat gauwer om, maar onwillekeurig keek ze toch dadelijk weer naar het witte plafond, daar boven haar.
Gelukkig, daar hoorde ze moeders ledikant kraken, nu kon Tilly het toch ook niet langer uithouden. Gauw sprong ze uit bed om moeder er aan te herinneren, dat er vandaag iets bijzonders zou gebeuren, anders mocht ze nog eens weer inslapen.
Weg was het dommeluurtje, weg, ook voor vader, de rust in de slaapkamer. En toen Truitje met een dampend kopje thee boven kwam, stond Tilly al in haar blauwe jurk en met den griffelkoker onder den arm, voor haar. Het liefst had ze de havermout laten staan, om maar vast naar school te
| |
| |
vliegen; die dikke brij ging vanmorgen moeilijk door 't keelgat. Tilly had immers ook niets geen honger. Eindelijk danste ze, dolgelukkig, aan moeders arm de voordeur uit, na vader en Truitje wel tienmaal goeden dag gezegd te hebben.
't Was ook nog nooit in haar leven gebeurd naar school te gaan. En moeder...? Och, ze zou het zoo stil krijgen in huis, nu haar kleine wildzang een groot gedeelte van den dag aan andere zorg werd toevertrouwd. Op de speelplaats knoopte ze, omdat het de eerste keer was, Tilly zelf het nieuwe schortje vast en strikte de banden in lange lussen. Maar morgen deed de juffrouw het zeker en al gauw Tilly zelf, omdat ze zoo groot werd.
Moeder streek haar lieveling nog eens over het haar, toen ze naar huis terugging en ze keek net zoolang om, tot ze het lachende gezichtje, tusschen de andere blonde kopjes, niet meer kon onderscheiden. Toen verdween ze om 't hoekje van de straat en was Tilly voor 't eerst onder al die vreemde kinderen, wier hartjes evenzeer van groote verwachting klopten als het hare. Heel gauw werd er kennis gemaakt en vroolijk speelden de kinderen krijgertje in den grooten tuin, om de school.
Daar luidde de bel. Tilly vond het heer- | |
| |
lijk, de welbekende juffrouw de Roo weer te zien, die haar in de bank een plaatsje wees naast een aardig meisje. Til had de juffrouw telkens wel willen toeknikken, om de kinderen toch vooral te laten zien, dat ze elkaar al kenden. Het stond zoo gewichtig, meende Tilly. Maar nu de les begon, werd het opeens zoo rustig om haar heen, zelfs de jongens, die eerst zoo rumoerig waren, zaten stil als muisjes. Nog even dwaalden haar gedachten af naar moeder, die nu alleen de kopjes waschte. Vader zat zeker al in de auto om de zieken te bezoeken en wat zou Lieske nu doen? Op haar wachten zeker, tot 't twaalf uur was, altijd voor 't raam... Tilly had Marianne straks heel even gezien, toen deze door haar grootvader werd weggebracht. Ze zat nu een heel eind van Tilly af, aan den anderen kant van de school, wel een beetje ongezellig.
De volgende dagen haalden de vriendinnen elkaar geregeld af en Tilly vooral was vol verhalen over de juffrouw en de gemakkelijke sommen, die ze nog allemaal goed had gemaakt. Eén kind, en dat was nog wel een jongen, zat maar iederkeer te schreien; hij kende niets. Zeker had hij een erg domme moeder, die hem nooit iets geleerd had, veronderstelde Til.
Maar zoo verrukt als Tilly over al dat
| |
[pagina t.o. 96]
[p. t.o. 96] | |
De volgende dagen haalden de vriendinnen elkaar geregeld af. (Blz. 96.)
| |
| |
nieuwe was, zoo weinig liet Marianne er zich over uit. Ze vond het niets prettig, als het klokje haar naar school riep en Tilly kon vaak zien, dat er roode kringetjes om haar oogen waren, al wou Marianne het nooit bekennen.
‘Je hebt gehuild, 'k zie het best,’ zei Tilly dan, ‘dat doe ik nooit. Waarom schrei je toch eigenlijk.’
Al had Tilly het honderdmaal gevraagd, dan zou Marianne nog niet hebben willen bekennen, dat zij het in de derde klas zoo moeilijk vond en de domste was van allemaal. Het schrijven ging nog al, maar ze hakkelde zoo met lezen, dat de kinderen haar uitlachten. Zij kon het toch werkelijk niet beter. Ook bracht ze van die moeilijke sommen al bitter weinig terecht. Was het wonder, dat ze er iederen dag weer tegen opzag, naar school te gaan? 's Morgens, in bed, begon ze alweer een deuntje te huilen. Het gaf niet veel, of tante haar al moed in sprak en wanneer het schooltijd was, wreef Marianne de waterlanders gauw uit de oogen, want niemand mocht haar tranen zien. O, wat werd ze brommig, wanneer ze een poosje op haar vriendinnetje moest wachten, dat natuurlijk weer veel te lang bij die Lieske zat, iederen morgen weer opnieuw. Als Tilly nu nog eens zoo laat
| |
| |
kwam, zou Marianne het haar toch eens goed zeggen.
Arme Tilly, wat werd haar prettige morgenstemming dikwijls bedorven. Wanneer ze blij van de hooge trap kwam aangehuppeld, omdat ze met Lieske nog even zoo gezellig gebabbeld had, wachtte Marianne haar, met een knorrig gezicht, bij 't hoekje van de straat op. ‘Wat ben je toch een zeur,’ mopperde ze dan, ‘voortaan wacht ik niet langer meer, hoor, als het zoo verschrikkelijk lang duurt.’
‘Och, waarom ga je ook niet mee naar boven?’ zei Tilly altijd weer. ‘Lies vraagt het geregeld, ze zou het zoo prettig vinden.’ Maar Marianne had daar niets geen zin in, ze had immers eens gezegd, dat ze die menschen zoo burgerlijk vond, daar op dat bovenhuis. Maar Tilly, die niet begreep, wat ze daar toch precies mee bedoelde, gaf den moed niet op en hoopte haar nog wel eens te kunnen overhalen.
Het duurde niet lang of Marianne was geregeld weg en liet haar vriendinnetje alleen naar school kuieren. Dat zou misschien wel helpen. Het verwende, humeurige kind werd jaloersch op het arme stumpertje, daar boven voor 't raam, dat ook Marianne zoo vriendelijk toeknikte, al kreeg ze altijd een stroef groetje terug. Marianne beklaagde
| |
| |
zich ook bij haar tante, dat Tilly zoo onaardig was en haar in den steek liet. Juffrouw Bok, die de huilpartijen in bed ook vooral daaraan toeschreef, sprak er met Tilly's moeder over, die beloofde, eens met haar dochtertje te zullen praten. ‘Ga dan nog maar een beetje vroeger naar Lieske,’ stelde moeder voor, ‘en zorg, bijtijds Marianne te halen, dan zijn ze allebei tevreden.’
Den eersten tijd ging het goed, maar toen het 's morgens donkerder werd en Tilly wat later uit bed kwam, werden de bezoekjes bij Lieske korter, omdat Tilly toch ook vroeg bij Marianne wilde zijn. Dat kibbelen onderweg vond Til zoo vervelend en Lieske zei toch nooit een boos woord...
Op een triesten Novemberdag, toen de beide meisjes weer samen naar school gingen, zei Marianne opeens: ‘Vind jij 't moeilijk in jou klas, kun je goed rekenen?’
‘Best,’ antwoordde Tilly. Ze vond het prettig dat zoo ronduit tegen Marianne te kunnen zeggen, ‘en jij?’
‘'t Gaat nog al,’ was het onverschillige antwoord. ‘'t Is hier allemaal heel anders dan in Indië, daar kon ik best mee.’
‘Hier dan niet?’ vroeg Tilly, die haar met groote oogen aankeek. Ze kon het zich niet begrijpen, Marianne en... niet mee kunnen, dat paste toch niet bij elkaar. Op- | |
| |
eens barstte Marianne in snikken uit en zei, dat ze een klas lager zou komen, bij Tilly nog wel. ‘'k Vind het een verschrikkelijke schande,’ schreide ze, ‘maar dat komt alleen, omdat ik door de reis in zoo'n langen niet op school ben geweest. Anders zou het natuurlijk beter gaan.’
Tilly wist, op dat oogenblik, niet of ze moest huilen of lachen. Ze vond 't wel erg even voor Marianne, maar wat gezellig leek het haar, bij elkaar in dezelfde klas te zitten. Toen ze de schooldeur in gingen, gaf ze Marianne een dikken zoen. 't Was toch wel saai, zoo maar achteruit gezet te worden. Haar hoofdje was natuurlijk het heele uur van Marianne's verdriet vervuld.
Juist kreeg ze een leesbeurt, omdat de juffrouw wel merkte, dat ze aan andere dingen dacht dan aan de les, toen de deur open ging en... tot groote ontsteltenis van de heele klas, maar vooral van Tilly, Marianne, aan de hand van de hoofdonderwijzeres, binnenkwam.
‘Ik kom u een leerlingetje brengen,’ zei deze tegen juffrouw de Roo. ‘Marianne zal hier beter op haar plaats zijn, denk ik.’
De kinderen gaven elkaar een duwtje en keken eerst naar Tilly, dan weer naar Marianne, die maar liever niet opkeek en naar de planken op den vloer staarde.
| |
| |
‘Nee maar,’ fluisterde een kleine wijsneus, ‘ze kan niet eens mee komen, zoo'n groote meid.’
En een ander babbelde er tusschen door, juist hard genoeg, dat Marianne het verstaan kon: ‘Dat kind is toch zóó trotsch, was ze maar stilletjes in de derde klas gebleven!’
Marianne was blij, dat ze vooraan kwam te zitten. Ze wist best, dat die nare kinderen haar allemaal een beetje lachend aankeken, misschien Tilly ook wel... Nu zag ze er gelukkig niets van, hier op de eerste bank. O, ze voelde zich zoo klein tusschen die jongere kinderen.
Om twaalf uur beijverde Tilly zich, haar vriendinnetje op allerlei manieren te troosten. ‘Stil maar, ik zal heel vaak bij je komen,’ beloofde ze, ‘en weet je wat? 's Morgens en 's middags zullen we, vóór schooltijd, samen vast het lesje lezen en een paar sommen maken, dan kennen wij ze op school allebei goed. Ik kan nog best een klein beetje korter naar Lieske gaan, vind je dat niet prettig?’
‘Ja, maar dan moet je 't ook heusch doen,’ zei Marianne. Ze twijfelde nog even aan die vlugge belofte, omdat ze wel begreep, dat de bezoekjes aan Lieske er nu nog meer bij in zouden schieten. ‘Hoe laat
| |
| |
kom je dan?’ vroeg ze.
‘Om half negen,’ beloofde Tilly, ‘ja, misschien nog wel eerder.’
Den volgenden dag belde ze precies op tijd aan de villa. Wel had Lieske erg bedroefd gekeken, toen ze hoorde, dat haar vriendinnetje, inplaats van een kwartiertje, voortaan vijf minuten zou komen, maar och, het lieve kind had toch ook medelijden met Marianne en Lieske nam nog hartelijker afscheid van Tilly dan anders. Wat riep ze haar speelkameraadje lang goeden dag, op de onderste trede van de trap kon Tilly het zwakke stemmetje nog hooren. Ze voelde wel, dat zij heel wat goed te maken had en, buiten gekomen, wuifde ze zóó lang naar boven, tot ze de witte mouw van het nachtjaponnetje niet meer kon zien. Die aardige Lies, ze was nooit kwaad, maar bedroefd keek ze toch wel... Tilly vond het haast jammer, dat ze Marianne beloofd had, voortaan zoo vroeg te zullen komen. Eigenlijk dacht ze toen aan Lieske heelemaal niet.
Met het leesboek in de hand, zat Marianne al met ongeduld te wachten. ‘Laat mij maar eerst beginnen,’ zei ze, ‘dan mag jij straks.’ Hardop las ze de geschiedenis van het verdwaalde eendje voor, maar heel vlug ging het niet. Er schoot tenminste
| |
| |
voor Tilly geen tijd meer over, het ook eens te probeeren en toen ze dat wel een beetje sneu vond, werd Marianne kribbig en zei, dat ze dan maar moest zorgen, er nog wat vroeger te zijn. En zoo kwam het, dat ook de vijf minuten voor Lieske er vaak bij inschoten, als Tilly's ontbijt eens wat minder vlug naar binnen ging. Dan moest Lieske zich enkel met een kushandje tevreden stellen, als ze de beide meisjes, op weg naar school, langs zag komen. Tilly beduidde haar met gebaren, hoe 't zoo kwam, dat Lieske tevergeefs had zitten wachten. En het zieke meisje knikte, omdat ze 't wel begreep, maar ze vond het erg jammer, dat ze haar vriendinnetje nu zoo dikwijls aan Marianne moest afstaan. Hanne en Jopie zagen Tilly ook veel minder, maar die werden er boos om. Zij begrepen beter, dat het vreemde meisje, waar niemand op school van hield, Tilly voor zich alleen wou hebben en ze voelden best, hoe dat nare kind altijd een beetje minachtend naar de eenvoudige jurken keek.
Ja, 't was waar, Marianne vond Hanne en Jopie zulke ‘gewone kinderen,’ omdat ze altijd dezelfde kleeren aan hadden, die soms een heel stuk te lang waren. Als Tilly dan zei, dat ze het zoo knap vond, wanneer Coba van een oude japon nog weer een nieuwe
| |
| |
voor de zusjes maakte, merkte ze wel, dat Marianne daarom lachte en nu praatte Til er maar liever niet over. Misschien had Marianne wel een beetje gelijk ook. Zij kon het 't beste weten, omdat ze zooveel voornamer was.
|
|