| |
| |
| |
V. Marianne.
Daar staat Marianne nu tusschen, dacht Tilly, toen ze de groote boot, met al die wuivende menschen, langzaam naderbij zag komen. Vol verwachting klopte haar hart, evenals dat van de groote menschen, die om haar heen stonden. Zij liet ook haar zakdoekje in den wind wapperen, maar Marianne zou toch niet kunnen zien, dat het van Tilly was. Nu vond ze 't toch heerlijk er weer een vriendinnetje bij te krijgen en hier op de kade, waar ze met stralende oogjes, zoo verlangend naar de eerste ontmoeting uitkeek, kon ze maar niet begrijpen, hoe het toch kwam, dat ze er in Haarlem, den laatsten tijd, zoo weinig aan gedacht had. Kijk, nu draaide de boot naar de aanlegplaats, nog harder klopte het in Tilly's keel, ze kon haast niet slikken. Waar zou Marianne precies staan? Als ze dat nu maar eventjes wist.
‘Komt ze nu haast?’ vroeg Tilly ongeduldig aan juffrouw Bok, die haar stevig
| |
| |
vasthield en de kleine vingers voortdurend voelde bewegen? O foei, wat duurde het lang eer de menschen nu eindelijk van die boot afkwamen. Wat een boel waren er op!
Vroolijk speelde de muziek en onder blij gejuich werden alle reizigers binnengehaald, die bijna allemaal een familielid vonden, waardoor ze hartelijk omhelsd werden. Met verbaasde oogen keek Tilly naar de mannen en vrouwen, die elkaar, midden op straat, een zoen gaven. Dat deden vader en moeder nooit, wèl in de huiskamer, waar alleen Tilly kon zien, hoe moeder heel stilletjes een kusje op vaders voorhoofd drukte en dan de hooge kuif opstreek, waar ze zoo trotsch op was. Maar toen eindelijk een donker meisje, aan de hand van een juffrouw, de boot af kwam, vond Tilly het niets gek, dat juffrouw Bok haar telkens zoo pakte en daarna deed grootvader hetzelfde. Hij tilde zijn kleindochter in de hoogte, alsof zij een poppetje was. Neen, hij gaf er niets om, dat de menschen lachten en elkander duwtjes gaven. Met allerlei lieve naampjes werd ze toegesproken en daarop volgde een stroom van vragen, waarop de wel wat beteuterde Marianne haast niet antwoorden kon. Ze vond het ook lang niet prettig, dat haar reisvriendin meteen afscheid nam. 't Was zoo'n vreemd gevoel tusschen al die men- | |
| |
schen en van grootvader had ze haast geen herinnering meer.
Tilly stond, op een afstand, Marianne eens goed op te nemen, en toen ze een traan zag blinken aan de lange, donkere wimpers, kwam ze een stapje naderbij en zei medelijdend: ‘Zeg, ik ben Tilly Verduin, mag ik je ook een kusje geven? Huil maar niet meer, we worden immers vriendinnen!’ Ze zocht Marianne's hand tusschen de plooien van haar jurk en Tilly sloeg haar vingertjes er zóó stevig omheen, alsof ze daarmee beduiden wilde, dat zij het meisje nooit meer los zou laten. Daar viel een traan van Marianne's wang naar beneden en toen volgde er geen meer, tot groote blijdschap van Tilly, die zoo echt gezellig naast haar voortstapte en haar nieuwe vriendin nu en dan eens bemoedigend toeknikte. Tilly vond dat lange, zwarte haar zoo mooi. Het hing bijna tot Marianne's middel en in kleine krulletjes kroesde het op haar voorhoofd en langs de ooren. Nu het meisje zich wat rustiger begon te voelen, na die eerste vreemde indrukken, stak ze haar neusje parmantig in den wind. Ze vond zich blijkbaar een heele dame, vergeleken bij die kleine peuter naast haar. Ze merkte wel, dat Tilly naar haar jurk keek, die veel te kort was. Telkens zag Marianne haar lachen, Til vond
| |
| |
het ook zoo mal, dat je nu en dan zelfs een tikje van de directoir kon zien. Ze had heusch al opgemerkt, dat een paar menschen er naar gekeken hadden en er liepen daar zooveel in de Kalverstraat. Ze had wel zin, Marianne te zeggen, dat ze de jurk wat naar beneden moest trekken, maar Tilly durfde niet, Marianne mocht er eens boos om worden. Die halve vuile hoed stond Tilly ook niet aan, nee, dien zou zij niet graag op haar hoofd gehad hebben. Maar Marianne leek haar, ondanks die kleine aanmerkingen, wel heel aardig, en vroolijk zei Tilly opeens: ‘Dat jij nu Marianne bent, ik kan 't nog niet begrijpen. Leuk hè, zoo saampjes in Amsterdam. Ik heb hier vroeger gewoond, zie je, en ken alle winkels best. In Haarlem zal ik je ook den weg wijzen naar huis, die weet ik precies. ‘Zeg,’ babbelde ze, geheimzinnig fluisterend, door, ‘we kunnen zoo maar bij elkaar inloopen, dat doe ik ook bij Lieske, mijn andere vriendin.’
‘Heb je er dan nòg een?’ vroeg Marianne spijtig. ‘Dat vind ik niet zoo erg prettig,’ en haar donkere oogen keken Tilly een beetje verwijtend aan.
‘O, als je haar kent, zul je haar net zoo aardig vinden als ik,’ troostte Tilly haar, ‘ze mag jou vriendin ook worden, dan zijn we met ons drietjes. Aardig als ze is, nee
| |
| |
maar, verbazend.’ Tilly maakte het, met dien lof, bij Marianne eer minder dan beter, want, verwend als ze was, wilde ze graag alles voor zich alleen hebben, dus ook Tilly. De nieuwe vriendin keek dan ook allesbehalve vriendelijk en 't was maar gelukkig, dat mijnheer Bok, die met zijn zuster vlak achter de beide meisjes liep, voorstelde, in een melksalon te gaan, om daar wat te eten en een heerlijk kopje chocola te gebruiken. Anders zou Tilly misschien nog wel een standje hebben gehad van het oudere meisje, tegen wie ze nu al een beetje opzag.
Mijnheer Bok duwde de beide kinderen zachtjes naar binnen. Gezellig schoven ze bij aan het bruin-houten tafeltje en de dampende chocola liet zich uitstekend smaken, evenals de opengesneden kadetjes met de groote plakken kaas er op. Juffrouw Bok had schik in het tweetal, daar tegenover haar, en ze vond de meisjes voor elkander geknipt.
Tilly hapte gretig in haar boterham om toch vooral met Marianne gelijk te blijven. Ze zou zoo graag even groot lijken, al gelukte haar dat niet zoo gemakkelijk.
‘Als jullie nu de boterhammen op hebt, gaan we eerst Marianne eens in de nieuwe kleeren steken, wat zal je keurig worden, kind,’ zei tante Bok lachend. Ook groot- | |
| |
vader beloofde zijn kleindochter allerlei moois, ze was een echt hartelapje van hem en als zijn zuster er niet gauw een stokje voor had gestoken, zou hij haar in den grond bedorven hebben. Nu de korte jurk, die Tilly straks zoo gek gevonden had, onder het tafeltje verborgen was en de hoed van Marianne ginds aan den kapstok hing, was Tilly vergeten, hoe potsierlijk haar vriendinnetje er straks had uitgezien. Tilly benijdde Marianne haast, omdat deze nu zooveel zou krijgen. Als Tilly met moeder een lap kocht voor een nieuwe jurk, was ze den koning te rijk en het liefst zat ze den heelen dag bij de naaister, die er een keurig japonnetje van maakte met fijne kant en gezellige mouwen.
‘Ben je nu niet vreeselijk blij?’ riep ze verwonderd, toen Marianne rustig doorpeuzelde en maar eventjes lachte. ‘Ik vind 't verrukkelijk weer wat anders aan te hebben en jij krijgt ineens zooveel tegelijk.’
‘Ph, ik heb al een koffer vol kleeren,’ zei Marianne, met een propvollen mond. ‘Een hoop witte jurken heb ik, hoor, maar die kan ik hier niet altijd dragen. En prachtig fijn neteldoek als 't is,’ blufte ze. ‘Ik zal ze allemaal laten zien als we in Haarlem zijn.’
Tilly vond het een heerlijk vooruitzicht,
| |
| |
dien rijkdom te mogen bewonderen. 't Was toch wel heerlijk een vriendinnetje erbij te hebben, dat zóóveel moois bezat. Wat zou Lieske er wel van zeggen of Hanne en Jopie...
Toen ze zich heerlijk te goed gedaan hadden en de deur van de melksalon weer achter hen dichtviel, zei Marianne: ‘Kom, laten we met ons tweetjes vooruitloopen, dan zal ik je een heeleboel van Indië vertellen.’
Tilly, niet weinig verheerlijkt, omdat ze dadelijk zoo in vertrouwen genomen werd, ging graag op dat voorstel in. Ze stapte parmantig, aan den arm van haar nieuwe vriendin, langs de winkels en keek nu en dan eens angstig naar den ouden heer en juffrouw Bok om. Je kon nooit weten, in zoo'n groote stad mochten ze samen eens verdwalen.
‘Nu zal ik je eens vertellen, waarom ik zooveel moois heb,’ zei Marianne vertrouwelijk. ‘Dat komt, omdat papa in Indië bijna net 't zelfde is als een koning hier. Resident noemen ze dat daar, zie je, en ze zagen mij aan voor een prinsesje. Dat moet altijd erg mooi gekleed gaan, is 't niet? En dan moet je mama zien, zij bezit wel tien zijden japonnen en dat staat deftig, weet je. We wonen ook in een heel groot huis, reuzeveel bedienden moeten dat schoonhouden.’
| |
| |
Tilly staarde haar met verbazing aan en stak haar arm nog verder in dien van de groote Marianne. Misschien vond ze de villa van haar grootvader, waarin ze nu wonen zou, nog wel niet eens mooi genoeg en wat zou ze dan wel van vaders huis zeggen, dat Tilly al zoo prachtig vond?
‘Pa heeft een auto en een fiets,’ blufte Tilly, op haar beurt, ‘en moeder heeft op haar verjaardag een zwarte japon gekregen. 't Lijkt precies zij, zoo glimt het goed. Moeder heeft er vader wel honderd zoenen voor gegeven. Ik zal vragen of ze zich eens mooi maakt als jij komt, dan zal je eens wat zien. Misschien mag je ook wel eens met vader meerijden, als 't niet te nauw is voor ons drieën op het bankje.’ Tilly had dolgraag nog meer belangrijke zaken, van háár kant, opgenoemd, maar ze wist, helaas, niets meer te bedenken en Marianne keek ook niet bijzonder blij. Zou ze nog eens over Lieske beginnen? Til had er zoo'n zin in; Marianne wist eigenlijk nog niet eens, hoe gezellig het toch wel was op 't bovenhuis, maar ze mocht weer eens boos kijken en dat vond Tilly niet prettig.
‘Kom kinderen, hier moeten we zijn,’ klonk de vriendelijke stem van tante Bok, ‘ga maar naar binnen.’ Tilly vond het jammer, dat mijnheer Bok, in dien tijd, sigaren
| |
| |
ging koopen, een mooie jurk was toch veel belangrijker. ‘Ga je soms mee?’ vroeg hij aan Til, die hem verbaasd aankeek, ‘dan kuieren wij samen nog een eindje op.’ Maar haar verwonderd gezichtje gaf al genoeg te kennen, dat ze liever in den grooten winkel ging, waar zooveel te zien was. Ze vond het heerlijk, Marianne in allerlei jurken te bewonderen en er in stilte ook een voor zich zelf uit te kiezen, al kreeg ze er geen. Wat een rijen kleeren hingen er achter die groene gordijnen, haast te veel om daaruit een keus te doen en Marianne paste geduldig de eene jurk na de andere, totdat de allermooiste japonnetjes op zij gelegd waren. Tilly beet haar onderlip haast stuk, zóó diep zette ze, vol bewondering, haar tanden er in, als Marianne in 't blauw of in 't rose langs haar heen stapte. Je kon nu toch wel zien, dat ze haast een prinses was, vond Tilly; Marianne raakte in 't geheel niet van streek bij zooveel moois en keek, of het heel gewoon was, zooveel te krijgen.
‘Wat ben je toch deftig,’ zei Til fluisterend, toen ze even langs de gebloemde mouwen van Marianne's jurk streek. ‘Mijn beste is een matrozenpakje, dat heeft moeder zelf gemaakt.’ En nu moest ze er toch gauw even bij vertellen, dat Lieske ook een
| |
| |
rose jurk had, net als Marianne. Eerst was die van Jopie geweest, maar Coba had er een zoom in gelegd en nu paste het japonnetje Lieske nog precies. ‘Jullie zult net zusjes lijken, als je naast elkaar zit,’ voegde Tilly er blij aan toe.
Ze hoopte, dat Marianne haar vriendinnetje nu dadelijk aardig zou vinden, om dezelfde rose jurk die ze hadden, maar wat keek Tilly sneu, toen Marianne zei: ‘Nou, maar die is natuurlijk lang zoo mooi niet, deze is pas nieuw.’ Voorzichtig streek ze langs het geplooide rokje, dat nu ook alweer het hare was.
Een heel stapeltje kleeren moest, aan 't adres van mijnheer Bok, naar Haarlem gestuurd worden; iederen Zondag kon Marianne wel wat anders aantrekken. - In verschillende winkels werd nog van alles gekocht en toen eindelijk de groezelige hoed ook nog van Marianne's bolletje verdween en daarop een schattig mutsje werd gezet, vond Tilly het heerlijk met haar vriendin door de drukke straten te mogen wandelen.
‘Ja werkelijk, je bent toch bijna een prinsesje,’ riep Tilly verrukt. ‘Bij moeder in de mooie kamer staat het portret van onze koningin, toen ze nog klein was. Daar lijk je heusch op. Soms mag ik helpen stoffen
| |
| |
en dan kijk ik er dikwijls naar, maar nu doe ik het natuurlijk nog veel vaker.’
‘O,’ antwoordde Marianne, ‘wat ben jij een eenig kind, in Indië heb je hoopjes kleeren en jurken bij de vleet.’
‘Zijn die ook zoo kort en komt daar je directoirtje net zoo onderuit piepen?’ informeerde Tilly, die den eersten indruk toch nog niet vergeten was en nu ook nog eens even naar Marianne's beenen moest kijken. ‘Dat vind ik toch erg onfatsoenlijk.’
Het kleine nufje trok verachtelijk haar schouders op, alsof ze die peuzel, naast haar, te kennen wou geven, dat ze nog nergens verstand van had. Maar ze was inwendig toch heel blij, dat de nieuwe jurken wat langer waren.
‘Als je bij mij komt, mag je alles zien,’ beloofde Marianne nog eens. ‘Voor wanneer zullen we afspreken?’
Tilly wist het zoo gauw niet, want ze dacht aan Lieske, waar ze allereerst natuurlijk heenging om van Marianne te vertellen. En wat zouden Hanne en Jopie wel zeggen, als ze niet op 't plein kwam spelen? Dat deed ze immers altijd. Maar gauw had ze er een mouw aan gepast en zei: ‘Weet je wat, morgen kom ik met Hanne en Jopie bij je en als je elkaar dan kent, gaan we met ons viertjes naar Lieske. Zij zal wel
| |
| |
erg naar je verlangen. O, ze is snoezig,’ zei Tilly, die Marianne de kennismaking zoo prettig mogelijk wou voorstellen, ‘'t is heerlijk naast haar te zitten en samen spelletjes te doen. Dan vindt Lieske het ook niets erg, dat ze niet loopen mag, een heel enkel keertje huilt ze daar maar om.’
‘Och, wat heb je daar nu aan,’ zei Marianne, terwijl ze gauw even de gelegenheid waarnam, zich in een groot winkelraam te bekijken. ‘Ik vind het veel prettiger met ons beidjes te spelen, die kinderen ken ik immers niet.’
‘Leuk juist met ons vijven,’ hield Tilly vol, ‘en als Lieske moe van 't praten is, gaan we buiten met Hanne en Jopie touwtje springen, dan kunnen er twee tegelijk in de bocht.’
‘Buiten, zóó maar op straat?’ riep Marianne verwonderd. ‘Dat mag ik toch niet, wel in den tuin, bij grootvader. Verbeeld je, dat moest mama eens hooren. In Indië liep ik nooit alleen, dat is ook niet netjes voor jonge dames. Wat gek, dat jij 't wel doet!’
‘Als ik maar op 't plein blijf,’ antwoordde Tilly, een beetje beteuterd.
Achter het hooge, zwarte hek te spelen, leek haar heusch geen pretje. Ze wist ook wel zeker, dat Jopie en Hanne daar hartelijk voor bedanken zouden. Hoe moest ze het
| |
| |
nu toch aanleggen om het iedereen naar den zin te maken? Tilly vond, dat ze er eerst maar eens een nacht over slapen moest.
‘Vind je m'n schoenen niet beeldig?’ vroeg Marianne opeens, terwijl ze de puntige, gelakte laarsjes nuffig vooruit stak en het voetje gestrekt hield. ‘Ze knellen me nog wel een beetje.’
‘Ja,’ zei Tilly, ‘je wipt er zoo komiek op, ik kan haast niet in den pas blijven en telkens probeer ik het weer.’ Krampachtig greep ze Marianne's arm vast om toch vooral niet achter te komen. Ze vond het wel gewichtig, zoo'n vriendin erbij te hebben, maar soms ook wel een beetje lastig, als haar korte beentjes niet zoo vlug mee wilden.
Grootvader en tante lachten om die twee, daar vóór hen, en verheugden zich erin, dat ze samen al zoo druk in gesprek waren, alsof ze elkaar al een heel poosje kenden.
‘Tilly moet maar heel dikwijls bij ons komen,’ zei mijnheer Bok. ‘'t Is een lief kind en Marianne zal geen kwaad van haar leeren.’ Zijn zuster was 't daar geheel mee eens en bedacht onderweg allerlei aardige plannetjes voor het tweetal.
Langzamerhand werd het weer tijd naar het station te gaan, ze konden om vijf uur
| |
| |
thuis zijn en Tilly verlangde er naar, bij vader en moeder te zitten om alles haarfijn te vertellen. Eigenlijk was ze blij, toen ze goed en wel in de coupé zat en het deurtje werd dicht geslagen. Ze was ook wel een beetje moe van al dat drentelen. Toen haar beenen rust kregen en haar hoofdje het fluweelen kussen voelde, verdwenen langzamerhand de groene weiden, met de menigte koeien, voor haar oogen en zakte ze weg achter het grijze gordijntje, voor het raam. Marianne deed echter haar best zich groot te houden, om straks aan Tilly te kunnen vertellen, dat zij, gedurende de heele reis, wakker gebleven was. Maar ze kreeg, na een poosje, ook zoo'n vreemd, prikkelend gevoel in haar oogen en het verveelde haar vreeselijk, naar die dunne telegraafdraden te kijken, die maar al hooger en lager gingen. Zij kregen dan ook de schuld, dat Marianne in Haarlem pas wakker werd; als die nare dingen er niet geweest waren, zou ze stellig niet ingeslapen zijn...
Vroolijk danste Tilly haar vader en moeder tegemoet, die allebei in de deur stonden, om de buren, met de beide kinderen, op te wachten. Haar schitterende oogjes vertelden al, hoe ze genoten had en ze duwde Marianne vooruit, die toch vooral goed bekeken moest worden. En zie, daar kwamen Hanne
| |
| |
en Jopie ook om 't hoekje van de zijstraat gluren. Ze vlogen, gelukkig haar weer terug te hebben, op Tilly af. Ze hadden haar graag op straat willen zoenen, als dat vreemde meisje er nu maar niet bij was geweest.
‘Kom je straks nog?’ fluisterde Hanne Tilly in 't oor. ‘Lieske is ook zoo nieuwsgierig. Heb je een boel te vertellen?’ ‘Nou of ik,’ en meteen wees Tilly, met haar vingertje, naar Marianne, die nu wel een beetje voorbij gezien werd.
‘Moes, mag ik?’ smeekte Tilly, maar toen mevrouw Verduin zei, dat het beter was, alle verhalen tot morgen te bewaren, dropen Jopie en Hanne teleurgesteld af. Daarna werd er afscheid van de buren genomen en de voordeur gesloten.
In het rustige uurtje, dat nu volgde, had Tilly ruim gelegenheid, van het heerlijke dagje verslag te doen. Haar armen en beenen waren, met het druk babbelende mondje, voortdurend in beweging en of Marianne in het gesprek erbij hoorde of niet, telkens werd ze er ingehaald en geroemd als een vriendinnetje, dat bijna even aardig was als Lieske. Tilly hoopte nu maar, dat, met goedvinden van de andere meisjes, Marianne opgenomen zou worden in het kringetje, waar Tilly haar heerlijkste uurtjes vond.
| |
| |
Den volgenden dag zat ze al vroeg naast Lieske's stoel; het kind was, in haar blijdschap van 't weerzien, het tevergeefs wachten op Marietje, de pop alweer vergeten.
Lachend klapte ze in de kleine, magere handen, toen ze het welbekende dribbelpasje op de trap hoorde en Jopie vloog naar de kamerdeur om Tilly, onder een vroolijk hoera, binnen te halen.
Daar kwamen ze allemaal aan, mevrouw uit de keuken en Coba liet de bedden in den steek, die ze aan 't opmaken was. Er stond een heel kringetje om Tilly geschaard.
Ze had ook zooveel te vertellen.
‘O, wat duurde die dag gisteren toch lang,’ riep Lieske. ‘Je pa is er geweest om mijn pols te voelen en je moeder bracht me 's middags een paar lekkere gebakjes. Dat was heerlijk, maar ik miste jou toch erg. Toe, vertel nu eens gauw, hoe is ze?’
‘Heel anders dan wij, 'k weet zelf niet, deftiger, geloof ik,’ zei Tilly opgewonden. ‘En ze mag nooit op straat spelen, omdat haar vader haast een koning is in Indië.’ Til vond het gek, dat Coba opeens zoo hard begon te lachen en de beide broers, die nu ook bij den ruststoel kwamen staan, hadden zoo'n pret, dat Tilly er verlegen onder werd en heusch wel een deuntje had kunnen huilen. ‘'t Is echt waar,’ zei ze, ‘Marianne
| |
| |
heeft 't me zelf verteld.’
‘Daarom gaf ze ons natuurlijk ook geen hand,’ riep Jopie, die dat raadsel nu ineens opgelost zag. ‘Je moet haar toch eens mee naar boven nemen, dan kan Lieske kennis met haar maken.’
Een kwartiertje later waren de beide boezemvriendinnen nog maar alleen samen in de groote kamer.
Alle nieuwsgierigen waren bevredigd, maar toch wilden Jopie en Hanne dat vreemde meisje graag nog eens van nabij zien. Met haar beidjes schilderden ze langs het tuinhek van de villa, waar ze, na een heeleboel geduld en lang gluren, eindelijk het donkere hoofdje van Marianne te voorschijn zagen komen. Ze beschouwden haar, na Tilly's beschrijving, wel een beetje als een wonder en vonden het, voor het vriendinnetje, een heel voorrecht, dat ze maar zoo gewoon die voordeur binnen zou mogen gaan om met Marianne te spelen.-
Op een middag waren Tilly, Jopie en Hanne op het plein aan 't touwtje springen, toen Marianne de deur uitkwam en Tilly wenkte. ‘Wat is ze groot, vind je niet?’ zei Til nog even tegen Jopie en toen liet ze het touw los, om te hooren, wat Marianne haar te vertellen zou hebben.
‘Kom je een beetje bij me?’ vroeg ze.
| |
| |
‘Toe doe het maar, ik verveel me zoo. Dan krijg je een heel mooi kaatseballetje,’ beloofde ze gauw, toen ze Tilly's oogen naar Jopie en Hanne zag gaan, die met ongeduld op haar stonden te wachten. ‘Je speelt ook altijd met die meisjes en vergeet mij heelemaal!’
‘O nee,’ zei Tilly, ‘maar ik ken ze ook veel langer. Kom jij dan ook buiten.’
‘Dat wil tante niet hebben,’ jokte Marianne, want ze had het niet eens gevraagd. ‘En wat heb ik aan die vreemde kinderen?’ pruilde ze. Maar de reden was heel wat anders. Marianne was bang, dat zij dan voor spek en boonen erbij zou staan en ze wou Tilly liever voor zich alleen hebben.
Tante had gezegd, dat het buurmeisje haar vriendinnetje zou worden en nu zat ze altijd bij die Lieske of speelde met de zusjes.
Nog even stribbelde Tilly tegen, toen Marianne opnieuw aandrong. Til vond het toch eigenlijk niet aardig, Jopie en Hanne in den steek te laten. Maar toch kon ze Marianne's verzoek ook niet best weigeren en nu liep ze naar de kinderen toe om te zeggen, dat ze morgen weer zou komen touwtje springen. Hanne en Jopie knikten, ze keken niet eens boos en draaiden dadelijk het touw om de hand. Samen konden ze toch niet springen en ze verdiepten er zich
| |
| |
liever in, hoe Tilly daar nu wel zitten zou en of zij er later misschien ook nog eens mochten komen.
Intusschen zag het er voor Tilly maar wàt aanlokkelijk uit in de ruime serre, waar het zonnetje zoo vriendelijk naar binnen scheen en de rozen in vaasjes geschikt waren. Voor de ramen stonden allerlei bloeiende plantjes, waarvan Tilly dolgraag een ruikertje voor moeder geplukt zou hebben, maar ze durfde niet en stak er nu alleen haar neus eens in. Maar ze wist opeens wat ze moeder in December op de koperen bruiloft zou geven en daar had ze in bed al zoo dikwijls over liggen piekeren. Bloemen moesten het zijn, rose en witte door elkaar.
Ze stond er nog over te denken of haar spaarpot daarvoor wel genoeg gevuld zou zijn, toen Marianne haar bij den arm trok. Ze had al het speelgoed op den grond uitgestald en toen Til zich omkeerde, wist ze niet, wat ze zag. Twee snoezige poppen zaten in een grooten schommel, daar haalde het lieve Marietje niet bij en een spelletjes stonden daar opgehoopt, nee maar, om je nooit te vervelen!
En Marianne was zoo vriendelijk, telkens zei ze weer, dat ze 't zoo prettig vond, Tilly bij zich te hebben. En als ze saampjes heel gezellig bij elkaar zaten, vroeg Marianne
| |
| |
haar, of ze het hier in de serre nu niet heerlijker vond dan op 't plein.
‘'k Vind het allebei leuk,’ was Tilly's antwoord. ‘Je moest toch eens buiten komen. Hanne en Jopie zijn erg aardige meisjes en dan mag je wel eens mee naar Lieske ook.’
‘Jij altijd met je Lieske,’ zei Marianne, een beetje boos, ‘ik weet best, dat je van haar meer houdt dan van mij en grootvader heeft zelf gezegd, dat je mijn vriendin zult worden.’
‘Dat wil ik ook wel’ zei Tilly bedremmeld. De tranen kwamen haar in de oogen en toen Marianne dat zag, beloofde ze maar gauw, dat Hanne en Jopie ook wel eens binnen mochten komen. Tante zou dat stellig goed vinden. En toen verdreef een vriendelijk lachje de regenbui weer, maar Tilly vergat niet wat haar dien middag beloofd was en kwam er, een poosje later, nog eens op terug, toen Marianne zich haar belofte blijkbaar niet meer herinnerde.
Zoo gebeurde het, dat Tilly, op een warmen Augustusdag, met Hanne en Jopie het hek van de villa binnenstapte. Tilly liep in 't midden en hield, als een lief moedertje, haar beide vriendinnen aan de hand. Deze keken wel wat schuchter naar de breede voordeur, waarachter ze straks zouden verdwijnen.
| |
| |
‘Wees maar niet bang,’ zei Tilly bemoedigend, ‘je zult zien dat Marianne heel aardig is. Ik ben al zoo vaak bij haar geweest. Je moet eens kijken, wat mooie meubels er staan, die vindt Marianne allemaal heel gewoon, zie je.’
‘Jopie, je beeft er van,’ zei Tilly lachend, ‘ik moet zoo vreeselijk hard trekken om jullie mee te krijgen. Nu moest Lieske er ook nog bij zijn!’
Een oogenblik later was 't Tilly toch gelukt, Hanne en Jopie in de huiskamer te krijgen. Zoo vreemd deden ze nu nooit en Tilly beijverde zich, alles te laten zien, terwijl Marianne de vreemde indringsters met open mond stond aan te gapen. ‘Toe, nu moeten jullie ook wat tegen Marianne zeggen,’ fluisterde Tilly, die wel wat verlegen was met die twee zwijgende poppen, Jopie in 't oor. ‘Anders vindt ze jullie niets aardig.’
Maar Jopie zou er haar nieuwe schooltasch best voor over gehad hebben, als ze maar weer goed en wel op straat had gestaan. Al die vreemde meubels om haar heen vond ze niets plezierig en dat vervelende, blufferige kind had zoo'n akelige verbeelding. Ze keek iederkeer naar Jopie's jurk, waarin een paar vlekken zaten. Toen juffrouw Bok ook nog binnenkwam, die met
| |
| |
de handen over elkaar op de rustbank ging zitten, kreeg Jopie 't zóó benauwd in dat vreemde huis, dat ze Hanne zenuwachtig bij de jurk pakte.
‘Kom Jopie, kruip er ook maar bij,’ moedigde tante haar aan, ‘Marianne zal je wel leeren, hoe je dat spelletje doen moet.’
O, wat duurde die middag onze verlegen Jopie lang. Kien of harlekijn vond ze veel leuker dan al die moeilijke legkaarten. Ze zuchtte dan ook van verlichting, toen ze de deur van het groote huis achter zich dicht hoorde vallen. Eerst had het haar daar zoo toegelachen, maar nu had ze er voor altijd genoeg van.
‘Ik vind die Marianne een spook, al is ze nu ook honderdmaal ik weet niet wie,’ riep Jopie, half huilend, tegen Tilly. ‘Vind jij 't heusch prettig daar?’
‘Ja, ik wel,’ was 't besliste antwoord. Til vond het verdrietig, dat Jopie zoo stommetje gespeeld had, hoe kon Marianne haar nu aardig vinden? En bij Lieske had Jopie nu weer 't hoogste woord; met z'n drietjes stonden ze bij de kleine zieke en ieder luchtte, om de beurt, haar hart. Natuurlijk nam Til de partij op voor Marianne, die later, op haar beurt, ook heel wat aan te merken had.
‘Wat zien die kinderen er raar uit, Jopie
| |
| |
heeft een heel stuk in haar mouw, nee hoor, 'k vind jou veel aardiger. Vraag ze nu asjeblieft maar nooit meer mee,’ smeekte Marianne. ‘Ja, maar Lieske ken je nog niet, dat is eigenlijk mijn vriendin,’ zei Tilly wanhopig. Ze vond het ook flauw dat Jopie zoo vervelend wat geweest en vergat dat Marianne daaraan ook wel een beetje schuld had. ‘Toe, wanneer ga je nu eens mee,’ drong Tilly aan, omdat ze zeker wist, dat die lieve Lieske het voor de beide anderen wel weer goed zou maken.
‘Ik mag immers nog niet alleen op straat,’ hield Marianne vol. Ze vond 't erg gemakkelijk, altijd weer met datzelfde stokpaardje aan te komen. De lust tot verdere kennismaking was er bij haar geheel af en ze schoof die nu maar op de volgende week, als ze samen naar school zouden gaan. Tot spijt van Lieske en Marianne verdeelde Tilly nu haar tijd tusschen de beide vriendinnen, maar als ze haar eigen zin had gevolgd, zouden de trappen van het bovenhuis zeker vaker onder haar voetjes gekraakt hebben, dan de kiezelsteentjes, in den tuin van mijnheer Bok.
Keek Marianne nu maar altijd even vriendelijk als Lieske, dan was het voor Tilly wel gemakkelijker geweest, naar het stemmetje in haar hart te luisteren. Maar ze
| |
| |
vond het heel akelig, als die groote oogen van Marianne haar zoo boos aankeken en daarom kreeg Lieske zelfs nog wel eens het kleinste deel.
|
|