was en haar geboorte de onschuldige aanleiding er toe gegeven had. Toen voelde het meisje elken dag wroeging en stelde het zich tot plicht, haar broeders te bevrijden. Zij kende geen rust voordat zij heimelijk de wijde wereld in ging, om haar broeders ergens op te sporen, en, het kostte wat het wilde, te verlossen.
Zij nam niets anders mee, dan een ringetje, dat zij van haar ouders gekregen had, een brood voor den honger, een kruikje water voor den dorst en een stoeltje om op te rusten, als zij moe was.
Nu liep zij al maar door, verder, verder, tot aan het einde van de wereld. Eindelijk kwam zij bij de zon, maar deze was te heet en verslond kleine kinderen. Nu vluchtte zij gauw naar de maan, maar die was ijskoud en erg barsch. Zij vluchtte zoo spoedig mogelijk en kwam toen bij de sterren, die waren vriendelijk en goed voor haar en ieder zat op haar eigen stoeltje. De morgenster stond zelfs op, gaf haar een tooverstafje en sprak: ‘Als je dit beentje niet hebt, dan kan je ook den Glasberg niet open maken en in den Glasberg zijn je broeders.’
Het meisje nam het beentje dankbaar aan, wikkelde het zorgvuldig in een doekje en ging weer op weg, totdat zij bij den Glasberg kwam; de poort was echter gesloten. Nu wilde zij het beentje te voorschijn halen, maar toen zij het doekje openmaakte, was het leeg, zij had het geschenk van de goede ster verloren. Wat moest zij nu beginnen, zij wilde haar broeders redden, maar had geen sleutel, om den Glasberg te openen. Het goede zusje nam een mes, sneed zich een vingertje af, stak dat in het slot en gelukkig kon zij nu de deur open maken. Toen zij naar binnen trad, kwam haar een dwergje tegemoet, dat tot haar zei: ‘Mijn kind, wat zoek je?’ ‘Ik zoek mijn broers, de zeven raven,’ antwoordde ze. De dwerg zei: ‘De heeren raven zijn niet thuis, maar wil je hier zoo lang wachten, tot zij komen, ga dan binnen.’ Daarop bracht de dwerg het voedsel van de raven binnen, op zeven bordjes, voor ieder was er ook een bekertje bij. Van elk bord nam het meisje een stukje en uit elk bekertje dronk zij een slokje; in het laatste liet zij echter haar ringetje vallen.
Opeens hoorde ze in de lucht gefladder en gesuis. ‘Daar komen de heeren raven aangevlogen!’ riep het dwergje.