Met z'n drietjes(1922)–Henriëtte Blaauw– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 12] [p. 12] Bij 't Kippenvolkje. Wip, wip, - daar opeens was het hertje gevlogen, Hij ging er maar zoo in een vaartje vandoor; Och, om hem te pakken, dat zou je niet lukken, Hij was je te vlug, dat voorspel ik je, hoor. Maar 't hondje dat kreeg het misschien wel gedaan, Wanneer je hem even zijn gang maar liet gaan. ‘Ku-ku-ke-le-ku!’ - riep de haan in de verte, Hij rekende ook op een deftig bezoek. Waar of ze zoo lang met hun drietjes toch bleven? Hij keek al eens even bezorgd om een hoek. Hij moest het toch weten, want kwamen ze nou, Dan riep hij de kippen en kuikentjes gauw. Daar hoorde hij stemmen, - het bazige haantje Riep haastig en driftig de kippen bijeen. Ze waren wel bang voor dat nijdige heertje, En rolden haast over haar kuikentjes heen. Geweldig, wat had hij ze onder de plak! Nooit voelden die stumpers zich op haar gemak. Daar kwamen de duiven, daar kwamen de eenden, ‘Roe-koe!’ ‘Kwak, kwak, kwak!’ klonk het luid door elkaar, Ze waren er bij, want er viel wat te halen, Als Lientje er was, ja, dan smulden ze maar. Hoe 't haantje ook schrokte en vroeg om z'n deel, Toch kregen ze allen precies evenveel. De kuikentjes hadden het hard te verduren, Ze kregen zoo soms wel eens even een snauw. Ze waren nog klein en ze wisten niet beter, Maar moedertje troostte haar kindertjes gauw. Ze haalde ze stilletjes eventjes aan, En liet ze dan verder weer rustig begaan. [pagina 13] [p. 13] Vorige Volgende