Met z'n drietjes(1922)–Henriëtte Blaauw– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 6] [p. 6] Naar de Boerderij. Wat waren die Nelly en Lien in haar nopjes, En al maar omhelsden die beidjes elkaar; Ze kregen van 't zoenen een kleur op de wangen, En Kareltje lachte en plaagde ze maar. Dan kuste weer Lientje, dan kuste weer Nel. Tot Kareltje schreeuwde: ‘Nou weten we 't wel!’ En buiten, verbeeld je, wat heerlijk voor Lientje, Daar wachtte het rijtuig met Henk, den koetsier. Gauw hadden ze ieder een plaatsje gekozen, En Lientje, geen wonder, die glom van plezier. 't Was buiten zoo heerlijk! - 't leek heusch wel een droom, Zoo deftig te zitten in 't koetsje van oom. Wat hadden ze samen een boel te bepraten, 't Was lang, hoor, elkaar in een jaar niet te zien! En Karel en Nelly vertelden om beurten Wat plannetjes of ze wel hadden met Lien. Ze moesten nog 't zonnetje vragen alleen, Of dat in die dagen wat vriendelijk scheen. Want donkere wolken met leelijke buien Die kwamen de kindertjes slecht toch te pas; Wat zou er dan wel van de plannetjes komen Als 't buiten zoo nat en zoo modderig was? Wanneer je in 't lekkere zonnetje speelt, Dan weet je ook vast dat zich niemand verveelt. Daar reed al de koets met het kleine logéetje Heel langzaam den weg op naar ooms boerderij; En tante was gauw al naar buiten gekomen, Met 't keffende hondje, dat hoorde er bij. Hij haalde de gast dol gelukkig weer in, Want Lientje's bezoek was hem best naar den zin. [pagina 7] [p. 7] Vorige Volgende