| |
| |
| |
| |
Tiende Hoofdstuk.
Klein Broertje.
Weer was het Juni, een zacht windje bewoog de blaren van den kastanjeboom in den kleinen stadstuin, waar mevrouw Prak, als naar gewoonte, het koele schaduwplekje had opgezocht. Het ijzeren tafeltje, vóór haar, was bedekt met allerlei naaiwerk, dat zeker nog af moest, want de vlugge vingers werkten ijverig door aan het kleedingstukje, dat ze onderhanden had. Zoo nu en dan werd het kleine hempje met welgevallen bekeken, dat nu aan hals en mouwen met een smal kantje versierd was.
Och, wat zag het er lief uit en juist wilde mevrouw het in een sierlijk mandje wegleggen, waarin stellig nog meer kleertjes geborgen waren,
| |
| |
toen Loe en Jettie de achterdeur instormden en moeder in haar werk stoorden. Haar komst was op dat oogenblik niet erg gewenscht, want natuurlijk trok het mooie gevlochten mandje, dat met een kleedje bedekt was, dadelijk de aandacht der beide meisjes. Eer moeder het beletten kon, werd het doekje, dat zooveel liefs voor haar oogen verborg, weggenomen en nu staarden vier nieuwsgierige oogen den inhoud aan.
‘Nee maar, wat snoezig, kijk toch eens!’ riepen ze als uit één mond, en de hempjes, jurkjes en schortjes, die er met o, zooveel zorg in gevleid waren, werden meedoogenloos door elkander gehaald.
Met een uitroep van blijde verrukking hield Jettie een tulen jakje in de hoogte dat met rose lintjes doorregen was en overtuigd waarvoor dit dienen moest, riep ze opgewonden: ‘Zoo'n groote pop krijg ik op mijn verjaardag, wie zou anders dat kleine goedje moeten dragen?’
Jettie keek moeder eens van terzijde aan, die deed alsof ze niets hoorde, maar natuurlijk liet het nieuwsgierig-aagje niet los vóór ze zekerheid had en zoo viel moeder door de mand.
‘Ja, nu je toch het geheim ontdekt hebt, mag
| |
| |
je ook wel weten, dat je een heel groote pop krijgt, met mollige armpjes en stevige dikke beenen. Een echte, hoor,’ lachte moeder; ‘een popje dat leeft en alles bewegen kan.’
De vragende oogen, die nu eens op moeder, dan op Loe gericht waren, keken wel een beetje ongeloovig, toen mevrouw Prak vervolgde: ‘En jullie moogt er mee spelen, zooveel je wilt en in 't wagentje rijden als het mooi weer is.’
‘Heusch waar?’ vroeg Jettie, die nu begreep, dat die pop een kindje zou zijn, o, ze kon zich maar niet zoo dadelijk in die weelde denken en riep nog eens: ‘is het heusch, werkelijk waar, mama?’ Toen ze eindelijk overtuigd was, pakte ze Loe bij de jurk en maakte een rondedansje om het grasperk. Maar Loe rukte zich gauw los uit dat woeste spelletje en vouwde de kleertjes voorzichtig weer op, die eens een broertje of zusje behooren zouden.
Ze streek met haar zachte hand over de dunne jurkjes, alsof ze het beloofde kindje er reeds in zag en ze dacht aan het broertje van vroeger, dat ook zulke lieve kleertjes gedragen had.
Plotseling kwam er op het blijde gezichtje een ernstige uitdrukking en bezorgd keek ze naar
| |
| |
moeder, die nu aan een sokje breide, waarin een lief, poezel voetje wonen zou.
‘Moeder,’ zei Loe opeens, ‘we moeten heel goed op het kindje passen, als het bij ons komt, het mocht eens ziek worden en dan zal het misschien weer van ons weggaan. Broertje bleef hier ook niet, omdat het altijd pijn had.’
‘We zullen hopen dat het kindje den kleinen broer niet volgen zal en er is geen reden voor daar nu al over te tobben,’ stelde moeder haar gerust, ‘maar als het hier mocht komen, om weer een engeltje te worden, moeten we daarin berusten.’ ‘Ik wou maar, dat het vast zoo ver was,’ zei Loe, die zich door moeders woorden heel wat opgelucht voelde, ‘wat zullen we het kleine ding vertroetelen!’
Dagen verliepen; Frits was met vacantie thuis gekomen en haalde met behulp van Jettie heel wat dolle streken uit. Het kostte Loe zelfs moeite hem mee naar de logeerkamer te krijgen, waar hij het rose wiegje moest bewonderen, dat daar reeds lang op den kleinen bewoner wachtte.
Sinds alles voor het kindje daar stond, was die kamer voor Loe een heiligdom geworden, waar ze
| |
| |
iederen dag op haar teenen binnenging. Dan tuurde ze door de tulen gordijntjes van het bedje, dat al netjes was opgemaakt. Die kantjes aan de witte lakens had zij gehaakt en moeder vond ze veel mooier dan de andere met groote geborduurde strooken. O, wat zouden de ronde wangetjes wegduiken in het donzen kussentje, dat nu zoo bol lag, omdat er nog geen kinderhoofdje op gerust had.
De warme wollen dekentjes moesten het kleine lichaam koesteren van een wezentje, dat Loe altijd voor zich zag, wanneer ze in het wiegje keek. Dan deed ze de gordijntjes weer dicht en sloop even zacht de kamer uit, als ze er in was gekomen. Nòg lag er geen kindje in, maar toch leek het haar toe, of in dat kleine bed iets heel geheimzinnigs verborgen was, Loe vond het nooit erg als Frits en Jettie haar plaagden met die dagelijksche bezoekjes. Zij voelden nu eenmaal den drang niet naar de logeerkamer te gaan, waar nu haar liefste plekje in huis was en eigenlijk vond ze het prettig, daar nooit gestoord te worden. Stond er niet alles bij elkaar, wat voor het kindje bestemd was? Heerlijk zou het spartelen in het bad, dat ginds in het hoekje stond en zeker zou het kindje nooit kunnen schokken in het
| |
| |
wagentje, dat ze samen met moeder hadden uitgezocht. 's Avonds, als Jettie's babbeltongetje eindelijk moe was, sloot Loe ook haar oogen, en altijd weer vroeg ze in haar gebed of de kleine nu morgen komen mocht. Haar geduld werd wel op de proef gesteld en Jettie begon te morren, want haar verjaardag ging voorbij, die het beloofde poppetje niet bracht. Loe troostte haar dan met het verhaal, dat broertje ook onverwacht in 't wiegje gelegen had en ze herinnerde zich zoo goed, hoe het huilde, omdat het pijn voelde.
‘Maar dit zal niet zoo dikwijls schreien,’ voorspelde ze, ‘als we er maar heel voorzichtig mee zijn.’ Dan hoopte Jettie weer op den dag van morgen, die haar opnieuw teleurstelling bracht.
Maar toen het dertig Juli was, en de musschen in de kastanjeboom de meisjes reeds vroeg wakker tjilpten, hoorden ze daar tusschendoor een heel zacht stemmetje, dat uit moeders kamer kwam. In een oogenblik waren ze het bed uit en luisterden aandachtig.
‘Ja, ik hoor duidelijk een kindje huilen,’ zei Jettie, die wel een beetje geschrokken was, ‘kom, ga mee, Loe, dan kunnen we het gauw zien. Nu
| |
| |
heeft moeder toch woord gehouden,’ riep ze blij, ‘en 't kan me niets meer schelen, dat ik het een paar dagen later krijg!’
Op haar bloote voeten liep ze door de gang en draaide voorzichtig de kruk van moeders kamerdeur om; Loe volgde haar, die al even nieuwsgierig was, wat ze in het bedje zou vinden. Maar juist toen ze binnen wilden stappen, kwam er een vreemd gezicht te voorschijn, dat allesbehalve vriendelijk keek. ‘Dat is zeker de baker,’ fluisterde Loe, ‘zou die nu hier de baas zijn?’
‘Wat komen jullie doen, kinderen?’ vroeg de vrouw, terwijl ze de meisjes van top tot teen opnam, ‘zeker wil je het broertje graag zien, dat gisteravond gekomen is? Maar dan moet je nog een poosje geduld hebben, hoor, morgen misschien,’ voegde ze er aan toe en meteen ging de deur dicht, die de teleurgestelde meisjes buiten sloot.
‘Heb je nu ooit van je leven zoo'n streng mensch gezien,’ riep Jettie verontwaardigd, ‘nu mag ik warempel nog niet eens mijn cadeautje bekijken en worden we zoo maar de deur uitgeduwd. Moeder zou het zeker goed gevonden hebben, straks probeer ik het opnieuw,’ bromde ze, terwijl ze nog
| |
| |
eens een boozen blik naar de gesloten deur wierp. Dien dag moesten ze zich echter tevreden stellen met een uitvoerige beschrijving, die vader van het kleine broertje gaf. Ze konden het zich nu al een beetje voorstellen en Frits' nieuwsgierigheid was geheel bevredigd.
‘Wat heb je nu aan zulke peuzels, die niet eens praten kunnen,’ zei hij schouderophalend, maar inwendig was hij een beetje boos, dat de komst van het kindje de zusjes zoo vervulde. Hij vond Jettie totaal onbruikbaar en anders was ze toch zoo'n gezellige zus!
Den volgenden morgen in de vroegte werd de tocht naar de slaapkamer opnieuw ondernomen en Jettie was vast besloten, zich niet meer te laten afschepen.
Het kindje sliep zeker nog, want het huilde niet. 't Was nu moeilijk zóó zachtjes te loopen, dat ze niet gehoord werden, de baker was best in staat, ze in de gang reeds terug te sturen. Als ze maar eenmaal in de kamer stonden, zou dat moeilijker gaan en Jettie had er desnoods wel een worstelpartijtje voor over.
Stil, nu waren ze bij de deur. Jettie trok Loe bij
| |
| |
haar nachtjapon om haar dadelijk te kunnen volgen, anders was de baker nog net in de gelegenheid Loe buiten te sluiten. ‘Nu omdraaien,’ raadde Loe, die wel een beetje angstig was, maar de moedige Jettie wandelde opeens naar binnen, alsof haar verschijning in den vroegen morgen een heel gewone zaak was. Ze liep regelrecht op 't bedje toe, waarin het broertje rustig sliep en beduidde Loe, die aarzelde dichterbij te komen, dat ze gerust den stouten stap kon wagen.
De baker, die nu met schrik uit haar dutje ontwaakte, gaf Jettie niet onduidelijk te kennen, dat ze heen moest gaan, maar nu ze eenmaal binnengedrongen waren, moesten ze haar oogen ook volop den kost geven.
Gelukkig kwam moeders stem uit het groote ledikant, haar in dat moeilijk oogenblik te hulp. Nu mochten ze het poppetje daar in de wieg rustig bekijken, maar van het gezichtje was niet veel te zien, want de beide dichtgeknepen vuistjes waren stevig tegen de wangen gedrukt. Toch waren Loe en Jettie het er over eens, dat ze nog nooit zoo'n snoezig kindje gezien hadden.
‘Hoe vin je 't?’ riep Jettie verrukt, ‘we moesten
| |
| |
het nu meteen maar in 't wagentje leggen, dan kunnen we er buiten mee rijden. Ik mag eerst duwen, hoor, want 't is voor mijn verjaardag bestemd geweest,’ vervolgde ze, alsof ze bang was, dat Loe, als oudste, haar aanspraak zou laten gelden. Maar die vrees was ongegrond, Loe zag wel in, dat er nu van rijden nog niet komen kon.
‘Later als het grooter is, mogen we het aanen uitkleeden,’ troostte ze Jettie, die haar onderlip liet hangen, ‘nu gaat 't broertje toch maar huilen als we er aan komen.’
‘Dan speel ik liever met Frits,’ was 't teleurstellend antwoord en vlug liep ze de kamer uit, om haar kameraad, die ze waarlijk voor het kindje in den steek had willen laten, weer in genade aan te nemen.
‘Verbeeld je, we mogen broertje alleen nu en dan eens even zien,’ klaagde ze, ‘wat heb je nu aan zoo'n verjaarscadeau?’
‘Nee, dan kun je van mij vrij wat meer plezier hebben,’ beaamde Frits, die blij was met haar goede keus, ‘kom ga mee in den tuin, we hebben nu het rijk alleen!’ In minder dan geen tijd was de lip van Jettie weer op de normale
| |
| |
hoogte gekomen en vergat ze in haar spelletjes al gauw de groote teleurstellingen.
Intusschen bleef Loe in de slaapkamer en zat naast het groote bed, zonder een woord te zeggen. Ook de volgende dagen sloop ze op haar teenen naar binnen en de baker liet nu die geregelde bezoekjes oogluikend toe.
‘'t Is in de huiskamer zoo leeg en ongezellig, ik zal heusch stilzitten,’ verontschuldigde ze zich, altijd nog bang weggestuurd te zullen worden. O, wat vond ze het heerlijk, als moeder haar hand nam en zachtjes met haar praatte, en wat deed ze haar best, wanneer ze moeder met allerlei kleinigheden helpen kon. 's Avonds, als het donker was en Loe dikwijls nog lang wakker bleef, stelde zij zich voor, hoe het wel zijn zou, als die groote stoel in de huiskamer nu eens altijd leeg bleef, neen, ze kòn daar niet aan denken en dan verlangde ze er weer naar, zoo gauw mogelijk bij moeder te zitten. Overal voelde zij zich eenzaam en verlaten, behalve dáár, waar moeder en 't kindje waren.
Frits en Jettie maakten rumoer genoeg, maar Loe had geen lust mee te spelen. Jettie vond haar echt saai en vervelend, wat had je er nu aan, altijd
| |
| |
bij zoo'n slapend kind te zitten, waar je nauwelijks naar kijken mocht? Maar Loe vertelde niet, dat ze het broertje al eens op haar armen had gedragen, toen de baker de matrasjes wat moest opschudden, dat geheimpje hield ze voor zich alleen. En Jettie behoefde immers ook niet te weten waarom Loe nu het allerliefst bij moeder was? Hier aan het bed wilde zij op haar beurt moeder helpen verplegen en een zorgzaam zusje voor het kindje zijn. Ze gaf zich voortaan met heel haar warme hart en nooit had ze meer het gevoel, dat ze daarmee haar eigen moedertje en Mie onrecht deed.
Het broertje groeide als kool en huilde alleen maar, wanneer het honger had. Hij werd de speelpop, waar alles in huis om draaide en toen Jettie eindelijk permissie kreeg, het wagentje te duwen, bromde ze nooit meer over het verjaarscadeau. Alleen Frits voelde zich dikwijls beleedigd, als hij in de vacanties merkte, dat hij bij zijn zusjes niet meer nummer één was.
|
|