| |
| |
| |
Marijke's vriendinnen.
| |
| |
| |
Marijke's Vriendinnen.
In de Achterstraat, dicht bij de meisjesschool, stond een aardig, klein huisje. Het had slechts één raam, waarvoor een helder valgordijn hing en daaronder stonden bloeiende planten; mooie roode en witte geraniums, die de trots van Marijke waren. Ze woonde daar ruim vier jaar en toen haar man nog leefde, die aan de gasfabriek werkte, had ze goed haar brood. Wat waren ze samen gelukkig in dat lieve, vriendelijke huisje en hoe dikwijls zaten ze 's avonds op de bank in 't tuintje, als zijn dagtaak afgeloopen was en Marijke ook de handen in haar schoot kon leggen. Later had er een lief krullebolletje op vaders knie gereden, o, wat stond Lieske vaak voor de deur om haar vader op te wachten. Als het kindje zijn voetstappen hoorde,
| |
| |
deed ze het zwarte tuinhekje open en vloog haar speelkameraad tegemoet, Dan was hij midden op de straat al neergehurkt, om de kleine in zijn wijd uitgestrekte armen op te vangen en hij tilde haar op den schouder, om haar zóó bij moeder te brengen. Nee, het kon Lieske niet schelen, dat vaders gezicht zoo zwart was van de kolen, waarin hij den heelen dag gewerkt had. Moeder Marijke zorgde er voor, dat de groote kom met water en het zeepbakje klaarstonden; altijd weer lachten ze samen, als hij nog zwarter dan gisteren thuiskwam.
En nu was alles zoo anders; nooit hoefde Lieske meer op vaders komst te wachten, want verleden winter was hij na een korte ziekte gestorven en had Marijke met haar dochtertje onverzorgd achtergelaten. Och, wat waren dat droevige dagen geweest en wat leek het dadelijk heel anders in het kleine huisje, waar moeders steun en Lieske's speelmakker nooit meer komen zou.
Maar Marijke moest voor haar kindje een opgewekte moeder blijven en zorgde dat ze voor zich zelf en Lieske den kost verdiende. Eerst wilde ze uit werken gaan, maar graag bleef ze zooveel mogelijk bij de kleine en dat kon dan natuurlijk
| |
| |
niet. Och, ze zag er zoo tegen op, het kind aan vreemde handen toe te vertrouwen en daarom besloot ze, met vruchten langs de deur te gaan en Lieske mee te nemen. Zoo zagen de buren op een goeden morgen, dat Marijke haar huisje sloot, in de hoop, haar grooten voorraad sinaasappelen, die ze in twee manden aan haar armen droeg, langs de huizen te verkoopen.
Lieske vond het altijd heerlijk, met moeder mee te gaan en langzamerhand begon ze te begrijpen, dat het voor moeder erg prettig was, als de menschen van haar kochten en de manden leeg raakten. Dan klapte het kind van blijdschap in haar handjes en het gebeurde dikwijls, dat ze om twaalf uur naar huis konden gaan, om dan voor den middag de manden weer opnieuw te vullen. Maar dan nam moeder de sportkar mee, want zoolang konden Lieske's kleine beentjes nog niet stappen.
Het kind vond het prettig, precies om twaalf uur thuis te zijn, want als de school dan uitging, was het altijd zoo gezellig in 't tuintje voor 't huis. Bijna alle meisjes moesten daar langs en wie kende het krulkopje niet, dat met haar handje wuifde, als ze het hekje voorbij gingen. Menig lekkernijtje
| |
| |
werd voor de dreumes bewaard en menig schoolmeisje was langzamerhand Lieske's vertrouwde geworden.
Maar als Nonnie Kok en Coby Jansen de breede groene deur uitkwamen, dan sprong Lieske van blijdschap in 't rond en dadelijk stak ze haar roode lipjes vooruit, om haar voorraad zoentjes aan de beide meisjes uit te deelen. En dan vloog ze naar binnen om moeder te vragen, of ze een heel klein eindje mocht meegaan.
Marijke, die natuurlijk ook al met Non en Coby kennis had gemaakt, vond het aardig, dat ze zich zoo met haar dochtertje bemoeiden. Dikwijls waren de beide meisjes ook in 't tuintje geweest om moeders mooie bloemen te bekijken en toen Lieske jarig was, hadden ze met z'n viertjes naast elkaar op de bank gezeten, zoo echt gezellig, alsof ze elkaar al jaren kenden. Ja, moeder Marijke was bijna even blij met het aardige popje, dat Liesje op dien dag van haar kameraadjes kreeg, dan de jarige zelf.
Zoo waren Non en Coby ook met de moeder goede maatjes geworden en ze vonden het erg saai, als 't huisje nog gesloten was, wanneer ze uit school
| |
| |
kwamen. Want natuurlijk ging het niet altijd even voorspoedig met den verkoop van de vruchten en het duurde wel eens lang, eer moeder en kind naar huis konden gaan.
Eens op een morgen, toen de beide meisjes om negen uur langs Marijke's tuintje liepen, zagen ze tot haar groote verbazing, dat het witte valgordijn niet zooals gewoonlijk naar boven was gehaald.
Zou Marijke misschien van plan zijn, vandaag lang weg te blijven en daarom het gordijn maar neergelaten hebben? - vroegen ze zich af. Zoo ongezellig zag het er nu nooit uit en Marijke was immers zoo trotsch op haar mooie bloemen, waar nu haast niets van te zien was. Graag waren Non en Coby, die altijd alles samen deden, en zich nu ook samen in dat vreemde geval verdiepten, eens even naar binnen gestapt; och natuurlijk zou er niemand zijn, het jonge moedertje was altijd uit op dit uur. Maar ook 's middags was het er even triest en nu begonnen Non en Coby te vermoeden, dat er iets bijzonders aan de hand was. ‘Zullen we eens probeeren,’ zei Coby, ‘misschien is er iemand ziek.’ Zachtjes duwden ze het hekje open, ze vonden zich zelf wel een beetje onbescheiden, maar Marijke zou 't stellig niet kwalijk
| |
| |
nemen, als ze eens even kwamen vragen, waarom het gordijn zoo neergelaten bleef. En waar zou Lieske zijn? Ze liepen het kleine, blauwe stoepje op en klopten aan de deur. Hoor, een stem riep ‘binnen,’ dat was Marijke en de twee vriendinnetjes keken elkaar verschrikt aan.
Met een angstig voorgevoel draaiden ze de ijzeren kruk van de deur om en door het kleine portaal liepen ze het gezellige kamertje in. Daar lag Marijke in de bedsteê, bleek en met groote tranen in haar oogen. Op de teenen en hand aan hand kwamen de meisjes nader en fluisterend vroegen ze, waarom Marijke op bed lag. Toen hoorden ze dat het arme vrouwtje koorts had en niet eerder mocht opstaan voor de dokter toestemming had gegeven. Liesje was bij een kennis, vertelde ze en een buurvrouw kwam haar trouw opzoeken en verzorgen.
‘Ja, dat is wèl heel vriendelijk,’ zei Marijke, terwijl er een dikke traan langs haar bleeke wangen rolde, ‘maar nu kan ik niets verkoopen en heb ik vanavond geen geld genoeg om de huur van mijn huisje te betalen. Mijn sinaasappels zullen rotten,’ klaagde ze, ‘en ik heb er gisteren op de markt wat meer gekocht, omdat het morgen Zondag is en de
| |
| |
menschen ze dan eerder noodig hebben. Och, de huisbaas wil misschien wel een weekje wachten,’ zei Marijke wat meer opgewekt toen ze zag, dat haar vriendinnetjes er van onder den indruk kwamen. ‘Alles schikt zich wel weer, als ik nu maar gauw mag opstaan.’
Non en Coby wisten eigenlijk niet goed, hoe ze hier moesten troosten, och, met het dubbeltje weekgeld, dat ze morgen weer zouden krijgen, konden ze haar niet helpen. Met een bedroefd gezicht stonden ze daar allebei voor de bedsteê en ze vonden het vervelend, Marijke daar zoo te moeten achterlaten. ‘Strakjes komen wij nog eens naar je kijken, hoor, we hebben vanmiddag vrij,’ zei Coby, die meende de zieke met die belofte toch te troosten en Non knikte haar eens bemoedigend toe, want ze had onderwijl al een mooi plannetje bedacht. Als Coby het nu ook maar goed vond, want die was niet altijd even gemakkelijk tot iets over te halen.
‘Zeg, weet je wat we doen en nou niet “nee” zeggen!’ riep Non opgewonden, ‘wij gaan voor Marijke de sinaasappelen verkoopen! We hebben lekkertjes geen school en als we ieder met
| |
| |
een mand gaan, zijn we ze gauw genoeg kwijt.’
‘Hoe kom je erbij!’ riep Coby verschrikt, die 't een bespottelijk plan vond, ‘de menschen zullen ons uitlachen.’ ‘Saaie meid,’ pruttelde Non tegen, ‘je wilt ook nooit eens wat en we moeten Marijke toch helpen! Toe je moet mee gaan,’ baasde ze, bang dat Coby nog langer tegen zou stribbelen en toen begon ze haar vriendinnetje het grappige van haar plan zoo smakelijk voor te stellen, dat Coby toch wel zin kreeg in 't avontuurtje en beloofde met Non voor koopvrouw te gaan spelen.
‘Leuk hoor,’ riep Non, die 't allerliefst maar dadelijk de manden gevuld had en op stap was gegaan, ‘eet je dan gauw je boterham op? En dan moet je je alleroudste plunje maar aantrekken, want de menschen moeten je niet herkennen. Als je dien ouden tuinhoed opzet met dien breeden rand, zien ze je gezicht haast niet.’
Coby zag er wel wat tegen op, zoo langs de straat te gaan, maar toen ze hoorde, dat Non een leelijken verschoten regenmantel zou aantrekken met dit mooie weer, wou ze toch maar liever niet bekennen, dat ze 't vervelend vond, zich zoo te vertoonen.
| |
| |
‘Je zult het wel koud hebben in dien dunnen regenmantel,’ zei Coby, maar Non vond dat juist heel goed; als ze soms stond te bibberen, dan kregen de menschen medelijden en kochten ze stellig wel veel van haar.
Coby vond, dat het erg gelukkig trof, nu vader en moeder op reis waren, ze was al besloten haar oudere zuster Agnes in het geheimpje te halen, die moest haar helpen aankleeden en Non overlegde, dat 't verstandig zou zijn, moeder stilletjes als koopvrouw te verrassen, verbeeld je, als 't soms eens niet mocht en ze verheugde er zich zoo in, misschien met een volle beurs bij Marijke terug te komen. O! wat een gezelligen middag zouden ze hebben en vervuld van die mooie grap maakte Non midden op straat een rondedansje. Toen sprak ze met Coby af, dat ze om twee uur bij Marijke zouden samenkomen.
Nog vlugger dan gewoonlijk, had Non haar boterham opgehapt en toen haar vader naar 't kantoor ging en zij, heel bereidwillig met moeder de kopjes waschte, zag ze de gelegenheid schoon, moeder te vragen, of ze 's middags met Coby
| |
| |
mocht uitgaan, ‘We hebben samen een geheimpje,’ vertelde ze, toen moeder de wenkbrauwen even fronste, nee, ze hield er niet van, dat zulke jonge meisjes den heelen middag op straat zoek brachten.
‘O, als u wist wat we gaan doen, zoudt u 't toch leuk vinden,’ pleitte Non, ‘later komt u 't wel te weten.’ Nog even dacht ze er over, het nu maar te vertellen, maar.... je kon eens niet weten. ‘Toe moes, mag het?’ vleide ze.
Of het kwam, omdat Non zich vandaag bij 't afwasschen en wegruimen zoo bijzonder ijverig toonde, of omdat ze moeder zoo smeekend aankeek, zeker is het, dat Non een kwartiertje later op haar slaapkamertje stond en zich daar zoo mooi toetakelde, dat ze haast niet te herkennen was. Het zwarte, golvende haar, dat anders los op haar rug hing, had ze opgestoken en haar keurig winterhoedje was verwisseld voor een strandhoed, die alleen maar met een rood veterbandje versierd was, waarmee ze hem ook onder haar kin vaststrikte. De regenmantel, die eens blauw geweest was, maar nu een groen tintje had, volmaakte haar toilet, och, ze was er heelemaal uitgegroeid, 't was heusch wel een bespottelijk gezicht. O, Non vond het een leuk
| |
| |
grapje, zóó de straat op te gaan, met nette kleeren aan kon ze toch ook niet zoo'n groote mand dragen.
Toen Non eindelijk met haar toilet klaar was en zich met een voldaan gezicht nog eens in den spiegel bekeek, maakte ze gauw dat ze weg kwam, want niemand mocht haar zoo zien.
Coby zag er niet minder potsierlijk uit, die met behulp van de altijd bereidwillige Agnes, een bonte schort van het kindermeisje was machtig geworden, met een hartje er nog wel op. Het haar hing in een staartje op haar rug, dat van onderen met een touwtje was samengebonden en de afgedragen japon van Agnes, die Coby veel te lang en te wijd was, hing slap om haar beenen. Dolgraag was Agnes mee van de partij geweest, maar zij moest nu als oudste zuster het werk voor moeder doen en op de kleintjes passen. O! wat hadden ze samen een pret, toen Coby de voordeur uitstapte en den tocht naar Marijke's huisje ondernam. Nu Agnes niet meer bij haar was, vond ze 't toch wel een beetje gek, zoo op straat te loopen, ze had een gevoel, of iedereen haar na keek en wat fladderde die lange rok haar voor de voeten. Onder den grooten, gelen tuinhoed, waar Agnes zelfs nog in
| |
| |
groeien moest, kon ze maar nauwelijks uitkijken, wel een beetje lastig vond ze dat, maar, ze deden alles voor Marijke. Die zou ook maar niet opkijken!
Door allerlei nauwe straatjes, waar ze anders maar zelden kwam, bereikte Coby het huisje van Marijke en.... kijk, daar wipte Non juist het hekje in. Ze schaterden het allebei uit van 't lachen, toen ze elkaars mooie plunje zagen en blij, Marijke nu zoo te verrassen, stapten ze haar huisje in. Daar stonden ze samen voor de bedsteê, 't was of ze met haar vroolijke gezichten het zonnetje van buiten hadden meegenomen en Marijke had niet weinig plezier in 't bezoek, dat haar in zoo'n opgewekte stemming bracht.
‘Wat zien jullie er mooi uit,’ lachte ze, nee, daar begreep ze nou natuurlijk ook geen ziertje van, maar Non zou 't haar wel eens uitleggen en toen vertelde ze, wat ze samen van plan waren te doen. ‘Nee, schud nu maar niet met je hoofd, hoor, want wij zijn nou eens baas,’ voegde ze er gauw aan toe, nu Marijke een bedenkelijk gezicht zette. ‘We zullen de sinaasappels eerlijk verdeelen en eens zien wie ze 't eerste kwijt is, leuk vin je
| |
| |
niet?’ Het zieke vrouwtje informeerde of haar ouders het wel wisten, maar handig stapten de vriendinnetjes over die vraag heen. Non trok Coby achter in het kamertje, waar de sinaasappels in twee rijen op een plank lagen. Eerlijk werden ze in de beide manden verdeeld en toen keken ze nog eens in de bedsteê, om zich te overtuigen hoe Marijke's gezicht stond.
‘Vier voor een dubbeltje kosten ze zeker, hè?’ zei Non met een paar ondeugende oogen, toen ze zag dat Marijke nog maar steeds haar hoofd schudde, ‘nou gaan we maar meteen.’
Het zware vrachtje viel lang niet mee, toen ze het aan haar arm hing en ook Coby vertrok eventjes haar gezicht, maar Marijke mocht 't vooral niet merken en met een vroolijk da-ag verdwenen ze uit de deur. Daar stapten ze heen met haar beidjes, vol moed en vol verwachting. Ze hadden zóó'n schik, dat ze niet eens merkten, hoe de buurvrouwen haar nakeken.
Ja, ja, ze kenden de vriendinnetjes van Marijke wel en ze hadden gezien, dat ze met haar koopwaar het huisje uit gekomen waren. Nieuwsgierig staken ze de hoofden bij elkaar, wat moest dat beduiden?
Intusschen waren Non en Coby overeengekomen,
| |
| |
de sinaasappels in de voornaamste straten van de stad te verkoopen, Non zou den eenen kant nemen en Coby den anderen. Er hoorde wel moed toe aan de eerste huizen te bellen, maar Non, die 't heele plan op touw had gezet, toonde zich nu ook dapper en schelde aan iedere deur. Coby wilde niet bij haar achterstaan en zoo gingen ze huis aan huis. Telkens keken ze elkaar eens aan, als 't weer mis was; want door de meeste menschen werden ze afgescheept.
‘Vier voor een dubbeltje is toch heusch niet duur,’ pruttelde Coby, die aan den overkant even troost bij de altijd opgewekte Non kwam halen, ‘hoe moeten we ze nu kwijtraken?’
‘O, geef je nu den moed al op, je bent een malle koopvrouw,’ riep Non en meteen stapte ze een manufactuurwinkel in, waar een dik, blozend vrouwtje achter de toonbank stond.
‘Toe, koopt u wat van me,’ smeekte Non met een meewarige stem en ze was vast besloten hier te blijven staan, tot de juffrouw er een paar gekocht had, dan zou Coby meteen weer nieuwen moed krijgen. ‘'k Heb zulke mooie,’ vertelde Non verder en toen ze zag dat de vrouw haar wilde afschepen, zocht ze vier mooie, dikke appels uit haar mand,
| |
| |
die ze op de toonbank legde. Kijk, daar stak de juffrouw haar hand achter in den japonrok, o, als er nu maar een beurs inzit, dacht Non en jawel, daar kwam een dikke buidel te voorschijn. Slechts één dubbeltje haalde de juffrouw er uit, maar Non had wel door den winkel willen dansen van blijdschap. Dat geld was voor Marijke!
Parmantig stapte Non weer weg, 't leek haar of die mand daar aan den arm op eens veel lichter was geworden. Leuk vond ze 't, dat verdiende dubbeltje aan Coby te laten zien, die wel een beetje jaloersch werd en nu ook besloot niet meer te pruilen en haar beste beentje voor te zetten.
‘Zeg Non, hier bel ik aan, vin je me nou niet moedig?’ vroeg Coby, toen ze de blauwe stoep van een prachtig huis opging, ‘wie weet, wat ik jou straks kan laten zien,’ lachte ze toch een beetje benauwd. Brrr, Coby schrikte er van toen de zware bel overging en een gelui als van een torenklok achter de breede voordeur weerklonk. Dadelijk daarop hoorde ze iemand door de gang komen en opnieuw voelde ze haar hart angstig kloppen. Een roode kleur van schaamte bedekte op eens haar wangen, toen ze daar Dick van Breevaart voor
| |
| |
zich zag staan, Dick, waarmee ze dezen winter zoo vaak gedanst had. Ze vond het toen zoo'n eer, dat hij, een jongen van zestien, haar met een diepe buiging een arm aanbood en nu stond ze zóó tegenover hem. Hier woonde hij toch ook niet.
Coby kon er geen woord uit krijgen en opkijken dorst ze ook niet, verbeeld je, als hij haar eens herkende. Ze benijdde de gelukkige Non, die daar zoo veilig in de straat stond.
‘Wat wou je meisje?’ vroeg Dick, die onder den grooten hoed haar gezicht niet kon zien, ‘kom je vragen of we soms sinaasappels noodig hebben?’ Coby knikte alleen maar met haar hoofd en bleef naar de blauwe stoep daar onder haar voeten turen; toen noodigde Dick haar uit binnen te komen en beloofde, het even aan zijn grootmoeder te vragen. Daar stond ze in de gang en terwijl Dick naar de achterkamer ging, had ze even den tijd, al haar moed bijeen te rapen. O, Non moest eens weten, waar ze hier beland was! Als Dick haar herkende, zou hij 't natuurlijk aan al zijn vrienden op de hoogere Burgerschool vertellen, och, was ze hier toch maar weer met goed fatsoen de deur uit!
| |
| |
Daar kwam hij terug, wat klonken zijn stappen hard op de marmeren steenen! Nu stond hij weer voor haar.
‘Grootmoeder heeft een vaste vrouw, Marijke, geloof ik, waar ze van koopt,’ vertelde hij vriendelijk, ‘niet noodig, hoor.’ Dick wilde haar de voordeur uitlaten, maar toen zag hij, dat Coby aarzelde. Voor Marijke kwam ze hier, moest ze nu niet moedig zijn? Even keek ze op, heel eventjes, maar in dat oogenblikje had Dick haar in 't gezicht gezien en meende iemand in haar te herkennen. - Toen sloeg Coby gauw de oogen neer, terwijl ze zei:
‘Deze sinaasappels verkoop ik voor Marijke, want ze is ziek.’
Die stem... dat gezicht, Dick kon 't niet gelooven, maar 't was of Coby Jansen daar stond. Hij dacht aan de bals van dezen winter, ja, de jongens hadden hem uitgelachen, omdat hij, zoo'n heertje al, met een hummel van twaalf jaar danste.
‘Hoe heet je?’ vroeg hij opeens en pakte haar bij den rand van den hoed, dien hij naar achteren schoof, zoodat hij haar gezicht goed zien kon, ‘zeg Coby, ben jij 't?’
O, haar wangen werden als roode kooltjes,
| |
| |
toen Dick het uitschaterde van 't lachen. ‘Wat een leuke mop heb je nou uitgehaald!’ riep hij, ‘kom, zoo moet je mee naar grootmoeder, wat zie je er prachtig uit!’
En toen Coby later nog rood van schaamte, voor de vriendelijke, oude dame stond en vertelde, waarom ze voor koopvrouwtje speelde, grepen de gerimpelde handen steeds in de mand, die Coby haar voorhield. Waarlijk, de bodem scheen al door de sinaasappels heen en nog meer, steeds meer kwamen er op het tafeltje naast de oude dame te liggen. ‘Die kan ik best voor mijn kleinkinderen gebruiken,’ zei ze, ‘en groote menschen houden er immers ook wel van.’
Coby had haar weldoenster op dat oogenblik graag willen omhelzen en toen er haar zoo maar een rijkdsdaalder in de hand werd gestopt, stond ze met den mond vol tanden.
‘Ze kosten vier voor een dubbeltje, mevrouw,’ kwam er eindelijk met moeite uit, maar Dick's grootmoeder lachte en Dick zelf ook.
‘Ga maar gauw met je leege mand naar Marijke terug, hoor,’ zei de oude dame en Dick, die zag, hoe verlegen ze bleef, nam haar bij de hand en
| |
| |
bracht haar de kamer uit. Maar bij de deur keek het koopvrouwtje nog even om en knikte zoo blij, dat geen woorden méér hadden kunnen zeggen, hoe dankbaar ze was. ‘Dag Dick,’ zei ze en in een oogenblik was ze de voordeur uit en stond op straat.
Non, die al met ongeduld stond te wachten en nu het verhaal van 't begin tot 't eind met een verrukt gezicht aanhoorde, vond Dick meer dan ooit een snoezige jongen. Telkens keek ze maar in Coby's leege mand en toen liet ze de hare zien, ja, zij ook had goede zaken gemaakt.
‘'k Heb er nog maar twaalf in,’ babbelde ze blij, ‘nu gaan we naar mama.’
Vroolijk huppelend gingen ze de straten door, de dubbeltjes en centen rammelden in Non's zak en de menschen lachten.
Zoo kwamen ze al gauw aan 't huis, waar Non woonde en opnieuw hadden ze dolle pret, toen er boven uit 't raam ‘niet noodig’, werd geroepen, omdat Keetje, de meid, geen lust had, voor zoo'n paar kinderen, die overal maar brutaal aanbelden, naar beneden te gaan. Non en Coby stonden daar beneden heel geheimzinnig te gniffelen en gaven het niet op.
| |
| |
‘Hoor je me niet!’ gilde Keetje van boven en juist wilde ze haar hoofd weer intrekken, toen ze tot haar groote verbazing opeens in de groote, ondeugende oogen van Non keek.
‘Stil,’ riep ze, ‘doe ons gauw open, niets verklappen, hoor!’
Beneden in de gang moest Keetje natuurlijk eerst alles precies weten en met haar handen in de heupen schudde ze het magere bovenlijf maar steeds heen en weer. Toen werd Keetje naar boven gestuurd om mevrouw te vertellen, dat er een paar sinaasappelmeisjes waren, die haar wilden spreken.
Non's moeder had graag dat onwelkome bezoek afgezwaaid, ze hield niet van die bedelarij aan de deur, maar Keetje drong er op aan, dat ze mee zou gaan, omdat 't zoo'n paar aardige koopvrouwtjes waren. Samen gingen ze naar beneden. Keetje moest toch ook zien, hoe dat afliep. Daar stonden ze met stralende oogen en Non's moeder, die het tweetal, ondanks de wonderlijke kleeding dadelijk herkende, stond haar verbaasd aan te staren en wist zelf niet, of ze vriendelijk of wel boos kijken zou.
‘Dat is nou ons geheimpje, moeder,’ zei Non, ‘we komen voor Marijke, toe, koopt u de rest van
| |
| |
ons.’ Maar eerst moesten ze vertellen en nog eens vertellen, eer moeder over haar groote verbazing heen was en toen Non haar opnieuw de mand met de twaalf sinaasappelen voorhield, volgde er eerst een heel dikke zoen op beide wangen en Coby kreeg ook haar deel.
‘Dat is mooi bedacht,’ zei moeder vroolijk ‘daar doe je een goed werk mee,’ en weer zocht ze Non's verrukte gezicht onder den grooten strandhoed om haar opnieuw een kus te geven. Was het wonder, dat moeder de sinaasappelen er allemaal uitnam en ze duur, heel duur betaalde?
O! wat verlangden ze er nu naar, samen naar Marijke te gaan met twee leege manden en met zooveel geld op zak.
Een kwartiertje later zaten ze voor de bedsteê in Marijke's kamertje, die aanhoudend de handen van haar lieve vriendinnetjes in de hare hield en ze zacht streelde. Natuurlijk werd alles nauwkeurig aan Marijke verteld en het lastige brokje dat telkens voor haar keelgat schoot, als het zieke vrouwtje wat zeggen wilde, trachtte ze tevergeefs weg te slikken. Haar dankbare blik en vriendelijk lachende oogen zeiden echter al genoeg.
| |
| |
‘Niet schreien, Marijke, we vonden 't een erg prettig werkje en we hebben 't ook voor ons eigen plezier gedaan,’ zei Coby.
Nog een poosje bleven ze babbelen en toen de beide meisjes het aardige kamertje weer uitgingen, hadden ze daar in de bedsteê een vriendin achtergelaten, die het lieve, vriendelijke tweetal nooit meer vergeten zou.
|
|