| |
| |
| |
| |
Negende Hoofdstuk.
De Verzoening.
‘Daar komt de post, ga eens gauw kijken, of er ook een brief van Frits is,’ zei moeder tegen Loe, die dadelijk opsprong, om het welkome bericht in ontvangst te nemen. Ze kwam echter teleurgesteld de kamer weer binnen en gaf moeder den brief, die een buitenlandschen stempel droeg.
‘O! die is van mijn zuster uit Londen, vreemd, ik heb pas een lang epistel van haar gehad, als ze maar weer niet ziek geweest is,’ zei moeder bezorgd, toen ze de envelop openscheurde en het korte briefje haastig doorvloog. Een roode kleur bedekte plotseling moeders wangen, was het werkelijk waar, had ze het heusch goed gelezen,
| |
| |
dat haar tweelingzuster met de beide meisjes zou komen logeeren? Haar tweelingzuster Bets, die ze in tien jaar niet gezien had! Met een kreet van blijdschap sprong ze van haar stoel op.
‘Kind, luister toch eens, wat een vreugde,’ riep ze tot de verbaasde Loe, die niet begreep, wat moeder ineens zoo van streek kon brengen en nu werd Loe met bevende stem het blijde bericht voorgelezen.
‘Zeg Cor,’ schreef moeders zuster, ‘ik heb een mooi plan, hoe zou je 't vinden, als ik met de kinderen nu eindelijk eens het zeereisje ondernam en bij je kwam logeeren? Ik voel me tegenwoordig bijzonder goed en daarbij komt, dat manlief voor zaken naar Ierland moet, zoodat we het huis kunnen sluiten. Dit komt zoo zelden voor, dat ik nu de gelegenheid niet kan laten voorbijgaan. Over de reiskosten stappen we nu eindelijk maar eens heen, het genot, je man en kinderen eens te leeren kennen en jou na zooveel jaren te mogen omhelzen, is mij honderdmaal meer waard.’
Moeder was geheel ontdaan, toen ze den brief neerlegde. ‘O, ik kan je niet zeggen, hoe blij ik ben,’ lachte ze door haar tranen heen. ‘Tien jaar,
| |
| |
't is een heele tijd, kind. Jammer, dat papa en Jettie nog niet thuis zijn, ik zou het de buren wel willen vertellen,’ riep moeder opgetogen, ‘zoo heerlijk vind ik het en wat ben ik verlangend die kinderen te zien, de oudste is nog wel naar mij genoemd.’
‘Wat bent u blij,’ zei Loe, die er schik in had, ‘toe, vertelt u eens iets van die tante, zouden het aardige meisjes zijn?’
Moeder behoefde volstrekt niet aangemoedigd te worden, ze wilde den heelen dag wel over haar aanstaande logée's praten en bij Loe vond zij een luisterend oor.
‘Tante Bets en ik zijn tweelingzusters; we speelden vroeger altijd met elkaar en hadden een heerlijk leventje samen. Daarom vonden we het ook niet eens zoo erg prettig, dat er een zusje bij kwam en beschouwden we haar als een vreemde eend in de bijt. Vooral tante Bets kibbelde veel met haar en ook op lateren leeftijd heeft ze het nooit goed met tante To in Brummen kunnen vinden.
Zeventien jaar geleden trouwde zij met een graanhandelaar in Engeland; heel toevallig leerde zij hem hier bij een vriendin kennen. Ik vond het
| |
| |
vreeselijk, haar te moeten missen, maar we beloofden, elkaar spoedig eens op te zoeken. Een jaar daarna trouwde ik ook en toen tante Bets al een lief jongetje had, werd onze Frits geboren. In de eerste jaren kwam er natuurlijk niet van, zoo'n reis te maken, maar we schreven elkaar lange brieven. Toen het jongetje van tante Bets zes jaar oud was, stierf het en bij die gelegenheid besloot ik naar Londen te gaan. Fritsje werd aan de zorg van Tante To overgelaten, die toen juist zes weken buiten betrekking was. Nooit zal ik het oogenblik vergeten, waarop we elkaar na zoo'n langen tijd van scheiding weer in de armen sloten.
Lang bleef het kleine bedje van haar jongen niet leeg, de komst van een lief dochtertje, mijn petekind, bracht groote blijdschap in huis en toen er later nog een meisje geboren werd, kregen we verrukte brieven over dat tweetal. Ik was dan op mijn beurt natuurlijk niet uitgepraat over Frits en maakte alweer plannen, met hem eens naar Londen te gaan. Doch zijn vader werd ziekelijk, zoodat er nooit van kwam en tante Bets, die de laatste jaren ook lijdend was, zag altijd tegen de zeereis op. Zoo komt het, dat we elkaar in tien jaar niet
| |
| |
zagen, o Loe, je kunt begrijpen, hoe blij ik nu ben.’
‘Verbeeld u, als ik Jettie zoo lang eens niet zag, wat vreeselijk,’ zuchtte Loe, ze kreeg het al te kwaad, alleen bij die gedachte.
Ook kapitein Prak en Jettie deelden van harte in moeders vreugde en toen er 's avonds ter eere van de komende feestdagen, appelbroodjes op tafel kwamen, werd er voor Frits een pakje naar Zwolle gezonden; hij toch moest zooveel mogelijk in alles wat thuis gebeurde, meeleven.
De volgende dagen was moeder druk in de weer voor de aanstaande logé's; geen moeite was haar te veel en steeds zong ze door huis, als ze bezig was, de kamers in orde te maken. Op zolder werd er met allerlei soort gordijntjes een slaapgelegenheid voor Cor, moeders naamgenootje, afgeschoten en als moeder het keurig netjes voor elkaar had, moesten vader, de meisjes en Maartje komen kijken. O! wat werden er door moeder een plannetjes op touw gezet! Vader plaagde haar dan zoo graag eens even, als hij met een ernstig gezicht aan de kinderen vertelde, dat moeder 's nachts hardop over Tante Bets en de nichtjes droomde. Maar Loe en Jettie vonden het niet eens vreemd, ze konden het zich best begrijpen.
| |
| |
Op een middag had mevrouw Prak beloofd, de meisjes uit school te halen, om mee boodschappen te doen. In 't begin der volgende week zouden de logée's komen en nu moesten er nog van allerlei verrassingen besteld worden. Om vier uur danste Jettie haar al te gemoet en ze had zich den tijd niet eens gegund, den hoed behoorlijk op haar hoofd te zetten.
‘Waar is Loe?’ vroeg moeder, ‘ze moet toch hoop ik, niet schoolblijven?’ ‘Och, ze zeurt zoo,’ pruttelde Jettie, ‘vanmiddag gaat bij haar alles even langzaam, de juffrouw werd er kriebelig van.’
Maar toen Loe eindelijk kwam, zag moeder dadelijk, dat er iets bijzonders was, haar bleeke kleur kwam sterk uit onder de rossige krullen.
‘Wat scheelt er aan, kind, ben je niet lekker?’ vroeg moeder bezorgd en toen Loe over hoofdpijn en moeheid in de beenen klaagde, waren de boodschappen vergeten en haastten zij zich, zoo gauw mogelijk thuis te zijn. Dadelijk werd Loe onder de dekens gestopt, maar 's avonds kreeg ze harde koorts en werd de dokter gehaald. Hij zette een bedenkelijk gezicht, toen hij haar pols voelde. ‘Houd haar vooral rustig, mevrouw,’ raadde hij
| |
| |
moeder, ‘morgen kom ik terug, we willen hopen, dat ze spoedig inslaapt.’ Maar er volgde een zeer onrustige nacht en moeder verliet de ziekenkamer bijna geen oogenblik. Steeds zat ze voor Loe's bed en gunde zich overdag maar een enkel uurtje rust, wanneer ze bemerkte, dat Loe was ingesluimerd. Zoo bleef de toestand verscheidene dagen onveranderd en toen de koorts eindelijk iets minder werd, was Loe zoo zwak, dat ze als een teer kasplantje moest worden opgekweekt. Langzamerhand begon ze wat te praten en als ze daar stil neerlag, hield ze moeders hand in de hare; heerlijk vond ze het, de lieve verzorgster bij zich te hebben.
‘O, wat bent u toch goed voor me,’ fluisterde ze zacht, met een dankbaren blik in haar oogen.
Op een morgen zaten ze weer zoo stilletjes bij elkaar. Loe had zich wat vermoeid, doordat vader en Jettie bij haar geweest waren en moeder drong er op aan, dat Loe eens probeeren moest te slapen. Maar onrustig draaide ze haar hoofd in het kussen heen en weer en scheen iets te willen zeggen. Moeder boog zich over haar heen en vroeg of ze soms iets hebben wilde, maar plotseling greep Loe haar hand vast en kuste haar onstuimig. ‘Moedertje, ik
| |
| |
heb het niet verdiend,’ snikte ze bedroefd, ‘u bent zóó lief voor me.’
‘Stil mijn kind, je moet rustig blijven,’ antwoordde moeder met haar zachte stem, ‘des te eerder ben je beter.’
‘Als tante komt met de nichtjes zal ik wel niet ziek meer zijn, denkt u ook niet?’ vroeg Loe op eens, ‘verlangt u er niet verschrikkelijk naar?’
‘Tante heb ik afgeschreven, mijn kleine schat,’ zei moeder met bewogen stem, ‘Maandag zou ze gekomen zijn, maar nu kan ik haar natuurlijk niet hebben. Hoe zou mijn Loe beter kunnen worden, als ik niet geheel voor haar kon zijn? Jij mocht er in de eerste plaats niet bij inschieten, ik zou beneden geen rust hebben, als ik jou hier alleen wist. Tob daar nu maar niet over, hoor, ik ben zoo erg dankbaar dat je vooruitgaat, dat al het andere er bij in 't niet valt. Als je voor 't eerst beneden komt, trakteer ik wéér op appelbroodjes, omdat we jou in ons midden terug hebben.’
Loe voelde heel diep in haar binnenste de groote opoffering, die moeder zich terwille van haar getroostte, Loe had immers die groote blijdschap gezien, waarmee moeder tante's komst verwachtte.
| |
| |
Terwille van haar patientje, waar zij nooit liefde van ondervonden had, schikte moeder zich zonder een enkele klacht in die vreeselijke teleurstelling. Loe's hart opende zich voor die groote liefde en een ernstig verwijt kwam in haar op. Zou ze nog goed kunnen maken, wat ze tegenover moeder misdreven had? Het leek haar bijna onmogelijk.
Dienzelfden avond, toen moeder haar voor den nacht nog eens warmpjes toestopte, hield Loe haar met beide handen vast en smeekte: ‘Moedertje, lief moedertje, wilt u mij vergeven, dat ik altijd zoo koppig en onaardig tegen u ben geweest?’ De kus, welke op die bede volgde, vertelde Loe genoeg. Vermoeid vleide ze haar hoofdje tegen moeders hand, waarna ze rustig insliep.
Toen ze na vier weken voor 't eerst beneden kwam, stonden de appelbroodjes op tafel. Moeder had alle vazen, die maar te vinden waren, met bloemen gevuld. Leek het niet, of tante met de nichtjes uit Londen was aangekomen?
|
|