| |
| |
| |
| |
Achtste Hoofdstuk.
Loe's koppigheid gestraft.
Nog nooit was het zóó vervelend thuis geweest, als in den tijd, die nu volgde. Den geheelen dag scharrelde tante door de kamers; geen meubel bleef op zijn plaats en tot groote ergenis van de zusjes verhuisden er zelfs stoelen naar den zolder, waar ze altijd op gezeten hadden. Steeds liep tante zuchtend en klagend rond, van alles was er te beredderen en geen enkel oogenblikje gunde zij zich den tijd, Loe en Jettie eens gezellig uit school op te wachten, om naar de altijd nieuwe ervaring te luisteren, die ze opgedaan hadden.
Integendeel, tante vond het lastig als ze er weer waren; nooit hadden ze eens idee een handje
| |
| |
te helpen en Mie, die toch al zooveel aan haar hoofd had, kreeg heel wat aanmerkingen te slikken. ‘Foei, wat is die Jettie een bij-de-hand nest,’ klaagde tante aanhoudend, ‘niets komt er van dat kind terecht, let maar eens op mijn woorden, die arme zuster van mij zal er wat mee te stellen hebben!’ Dan kwam Loe aan de beurt; nooit keek dat schepseltje eens vriendelijk, of ze nu al heerlijke jam op haar boterham kreeg of een stuk sucadekoek, altijd bleef ze even norsch en bedankte er zelfs niet voor. Nu Tante het zoo druk had op haar manier, want Mie sloofde zich veel harder uit, beschouwde ze de kinderen als een paar kwelgeesten, die haar voortdurend in den weg liepen.
Jettie waagde het soms, een woordje tegen te stribbelen, als tante's commando haar niet aanstond, maar Loe zorgde er altijd voor, dat Jettie deed, wat haar bevolen werd. De bedreiging, dat Jettie een vrijen middag op haar kamertje zou moeten zitten als ze niet onmiddellijk gehoorzaamde, maakte Loe bang, dan zou zij aan haar lot overgelaten worden, aan welk vreeselijk feit ze met schrik kon denken. Zoo'n opruiming vond tante in de drukte een heerlijke uitkomst en Loe meende terecht,
| |
| |
dat tante wel gauw tot die straf zou overgaan.
Onder de koffie en ook 's middags werd er bijna niets gezegd, altijd had tante weer haast weg te komen. ‘Moeder moet alles in de puntjes vinden,’ verontschuldigde zij zich soms, als ze de verbaasde gezichten van Loe en Jettie tegenover zich zag, ‘de boel moet netjes opgeknapt worden, het ziet er hier allesbehalve keurig uit!’
Loe kookte dikwijls vanbinnen, ze beschouwde dat onbillijk oordeel als een aanklacht tegen Mie; had de stumper zich niet altijd uitgesloofd? Neen, ze verdiende die aanmerkingen volstrekt niet en wanneer Loe eens een vertrouwelijk uurtje bij Mie kon zitten, waar vooreerst geen kijk op was, zou ze haar alles eens vertellen. Nooit zagen ze 's avonds eens een kansje, lang bij Mie in de keuken te zijn, tante vond het niet gepast voor zulke groote meisjes, ze hoorden binnen, om haar huiswerk te maken en dan was het hoog tijd naar bed te gaan, als de lessen tenminste naar behooren geleerd werden.
Eens was Jettie in tien minuten klaar met haar aardrijkskunde, die de juffrouw den vorigen keer niet gevraagd had.
Ongeloovig vroeg tante, of die les er nu al in
| |
| |
zat en de ondeugd knikte met haar hoofd, zonder te vertellen, dat ze verleden week hetzelfde had geleerd.
‘Geef je boek eens hier,’ zei tante, die voor deze gelegenheid de zwarte kous op zij legde en den bril erbij opzette. ‘Je kent er natuurlijk niets van.’ Jettie verkneuterde zich erin, de belangrijke plaatsen in Zuid-Holland achter elkaar op te rabbelen en tante daarmee te toonen, wat een bolleboos ze was.
‘Ziet u nu wel!’ riep ze, terwijl ze in haar handen klapte, ‘overhoort u mij nu maar nooit meer.’
Tante die inwendig boos was, zulk een nederlaag geleden te hebben, maakte haar in stilte uit voor een brutale kat, ze had moeite zich in te houden en rammelde nog veel harder met haar breinaalden dan straks.
Iederen dag was er weer iets te brommen, totdat de meisjes er eindelijk onverschillig onder werden en nooit meer luisterden naar die lange boetpredikaties.
Mie beijverde zich intusschen, het huis zoo schoon mogelijk achter te laten, Maartje moest alles
| |
| |
precies op zijn plaats vinden, zij zou een paar dagen vroeger komen dan mevrouw, om de regeling van het werk eenigszins te weten. De klaagliederen van Loe en Jettie beantwoordde Mie altijd met een licht schouderophalen: ‘Och, ze is er nu eenmaal op uit, altijd op jullie te vitten, trek er je maar niets van aan, hoor, je bent mijn lieve kinderen. Zoek je troost maar op straat en blijf zooveel mogelijk uit de voeten.’
De raad van Mie werd opgevolgd, één dag ging het goed, maar wat moesten zulke groote meisjes altijd buiten doen wanneer ze uit school kwamen?
Op een Vrijdagmorgen vonden Loe en Jettie tante reeds in de vroegte bezig met het verzetten van een schrijfbureautje, dat sinds moeders dood altijd op dezelfde plaats in de huiskamer gestaan had. Aan dat plekje vooral, waren voor Loe heerlijke herinneringen verbonden en nu tante het leegmaakte om er een buffet neer te zetten, dat Loe geheel vreemd was, werd ze driftig en wilde tante bij het bureautje wegdringen. ‘Nee, dat moet daar blijven,’ zei Loe beslist, ‘het is moeders hoekje nog, al zit zij er niet meer,’ en half huilend hield
| |
| |
ze het bureautje vast, om tante te beletten, het verder weg te schuiven.
‘Dat gaat niet, kind,’ was 't onmeedoogend antwoord, ‘straks zal de timmerman het naar 't kleine kamertje dragen, heel voorzichtig, hoor, dat beloof ik je. Maken jullie nu maar gauw dat je weg komt, foei, er is geen huis met jullie te houden,’ en meteen werd Jettie, die nog een woordje in te brengen had, bij haar arm gepakt en de kamer uit gezet. Loe volgde dadelijk, en daar stonden ze, als een paar weggejaagde boosdoeners in de gang, diep verontwaardigd over zoo'n beleediging.
‘Stil maar, ik weet wel raad,’ zei Jettie, ‘laat de timmerman maar sjouwen, het zal hem niemendal helpen, want als tante vanavond haar dutje doet, verzetten wij het met ons beidjes weer. Dat gaat best, kan ik nu niet mooi iets bedenken?’ Loe was het daar volkomen mee eens en getroost gingen ze naar school.
De dag ging verder rustig voorbij en na 't eten verlangden ze er naar, dat tante nu maar gauw haar slaapje zou pakken, wat duurde het vanavond lang, ze wilden haar wel van dien stoel afkijken en Jettie vroeg een paar maal heel belangstellend of tante niet moe was.
| |
| |
Eindelijk zocht zij haar rustig plekje in het logeerkamertje op en konden Loe en Jettie aan den arbeid gaan.
‘St, zachtjes loopen,’ zei Jettie met haar vinger op den mond en om Loe te toonen hoe ze het bedoelde, liep ze op haar teenen naar 't kleine kamertje, waar het meubeltje neergezet was.
‘Hier kunnen we het best over den grond schuiven, dan zijn we straks niet moe, als we het door de gang naar de huiskamer moeten dragen,’ oordeelde Jettie en gehoorzaam duwde Loe het zoo dierbare bureautje in de richting van de deur. Maar de dunne pootjes, die niet bestand waren tegen ruw geweld, kraakten onheilspellend, doch Jettie liet zich niet afschrikken en trok flink aan den anderen kant, zóó flink, dat er dadelijk weer een kort gekraak volgde en één der gebogen pootjes in minder dan geen tijd doormidden brak. Nu was goede raad duur, Loe beefde op haar beenen; het standje dat straks volgen zou, was niets vergeleken bij het droevige feit, dat ze moeders bureautje zoo geschonden hadden.
‘O! wat zullen we er van langs krijgen,’ voorspelde Jettie, die tante echter geen ongelijk kon
| |
| |
geven en ze besloot het maar zoo gauw mogelijk te vertellen. ‘Ik zal zeggen, dat ik het plannetje bedacht heb, wees niet bang,’ beloofde ze, toen ze het treurige gezicht van Loe zag.
‘Best, dan zal ik den schrijnwerker uit mijn eigen spaarpot betalen,’ antwoordde Loe, die graag wilde goed maken, wat ze tegenover haar overleden moedertje misdreven had, ‘kom, laten we Mie eens gaan vragen hoeveel het zoowat kosten zal.’
Maar eer het tweetal de keuken bereikt had, ging de nu zoo gevreesde logeerkamerdeur open en kwam tante de trappen af. ‘Hoor, ze gaat eerst naar 't kleine kamertje, 't is of tante ruikt dat daar onraad is,’ fluisterde Jettie wel een beetje angstig. ‘Nu bekijkt tante het gebroken pootje zeker, want 't is zoo stil. Beteuterd stonden ze in de gang en stelden zich ieder op haar manier voor, welk gezicht tante nu wel zetten zou. Om toch ergens te blijven, liepen ze de huiskamer maar in, waar ze met den rug naar de deur voor 't raam gingen staan en hand aan hand tante's weinig welkome verschijning afwachtten.
Zoo gebeurde het, dat ze dien avond pas om negen uur in bed lagen, dank zij de lange strafregels, die tante hun te schrijven gaf.
| |
| |
‘Wij mogen nergens met onze vingers aankomen,’ was het wijze woord, dat ze vijftig maal in het schrift te herhalen hadden, maar of het daarmee voorgoed in haar geheugen zat, moest de tijd leeren.
***
Maartje was goed in de geheimen gewijd, toen Mie op het punt stond te vertrekken en tante stoomde zoo spoedig mogelijk naar Brummen terug, toen haar hulp na moeders thuiskomst niet meer noodig bleek.
Nog zuchtend van alle drukte, die nu gelukkig voorbij was, had ze afscheid genomen, met het vaste voornemen vooreerst niet in Arnhem te komen en de meisjes ook rustig onder moeders vleugels te laten. Nergens waren ze beter bezorgd dan in haar eigen huis. Zoo zette ze ook het vroegere plan, de kinderen in de vacantie eens bij zich te vragen, ver van zich, waarvoor Loe en Jettie haar zeker dankbaar geweest zouden zijn, als ze het geweten hadden. Nu verheugden zij er zich in, niet meer zoo onder de plak te staan, hoewel ze toch heel
| |
| |
goed de sterke teugels voelden, waarmee moeder haar tweetal vasthield.
Het was voor kapitein Prak een heele rust de meisjes onder goede leiding te weten, wie kon hij zijn kinderen beter toevertrouwen? Ze groeiden de goede, maar dikwijls onverstandige Mie boven het hoofd. Zelf vond hij het hard haar weg te zenden, maar moeder achtte het beter en dus gebeurde het.
Deze laatste dagen overlaadden Loe en Jettie haar lieve vriendin met allerlei weldaden, ze hingen kompleet aan haar rokken.
Kleine snuisterijen werden stilletjes in haar koffer geborgen, die Mie vinden moest als ze in Velp kwam. Dan zou ze dadelijk in die vreemde omgeving weer aan haar pleegkinderen moeten denken, hetgeen Loe en Jettie een heerlijk gevoel gaf.
‘Wat zou jij nu het prettigst vinden, te hebben?’ vroeg Loe, die het met zichzelf niet eens kon worden, wat ze in het naaikistje van Mie zou stoppen, waar nog gemakkelijk een kleine verrassing in kon.
‘Vin je dit poppetje met het hondje niet lief?’ Dat pronkstukje was Loe's trots en glorie op het kleine bruine étagèretje, maar voor Mie was niets te veel, en dus kreeg ook het uitverkoren beeldje
| |
| |
tusschen watten en stukjes papier een plaatsje in de ruime naaikist.
‘Als we dan bij Mie in haar kamertje komen, dat ze bij haar zuster stellig ook wel hebben zal, zien we alle dingetjes terug,’ zei Loe met een weemoedig lachje en voorzichtig streek haar hand het deksel van het kistje, dat haar mooisten schat verborgen hield.
Mie moest eens weten, hoeveel liefs ze in den koffer sloot, toen ze het slot omdraaide en den sleutel in haar zak stak, misschien was het afscheid haar dan nog zwaarder gevallen.
‘Probeer nu, niet te huilen,’ zei Jettie dapper, toen Mie 's avonds met een vaal kapothoedje op, dat zeker al veel jaren dienst had gedaan, en een zwarten doek om haar schouders geslagen, binnenkwam; maar Loe kon het Jettie onmogelijk beloven, de laatste dagen had ze bijna niet anders gedaan en Mie's roode oogen werkten er niet toe mee, het afscheid gemakkelijk te maken.
Vader, die het oogenblik niet minder moeilijk vond, kwam Mie tegemoet en dankte haar met een stevigen handdruk voor de goede diensten, die ze lange jaren met zooveel ijver verricht had en ook
| |
| |
moeder die steeds Loe's verwijtende oogen op zich gericht voelde, voegde er een woordje van waardeering bij. Moeder kon er zich geen denkbeeld van maken, wat Mie hier in huis wel gedaan had en voor belooning moest ze haar keurig onderhouden keukentje nu afstaan aan een ander.
Loe gunde moeder den tijd niet, langer met Mie te praten, die ze nu voor dit korte oogenblikje liefst voor zich alleen wilde houden. Nog maar een paar minuutjes, dan zou de tram haar voorgoed meenemen. Op eens sloeg Loe beide armen om den hals van haar verzorgster en ontzag de keurig gestrikte keelbanden zelfs niet, die op haar borst pronkten.
‘Ik kom heel gauw bij je, hoor, je blijft mijn allerbeste vriendin, veel meer dan de meisjes op school,’ zei Loe, ‘zul jij nu ook dikwijls aan ons denken?’ Mie knikte slechts met haar hoofd, dat het kleine hoedje schudden deed; woorden kon ze niet uitbrengen.
‘Nu ik,’ riep Jettie ongeduldig, ze vond den stevigsten zoen dien ze geven kon nog lang niet voldoende, straks had ze zooveel te zeggen, waar was het nu allemaal in haar hoofd gebleven? Lang kon ze zich echter niet bedenken en nu riep ze
| |
| |
Mie als laatsten troost nog achterna: ‘Als we iets lekkers hebben, zullen we in een puiltje altijd de helft voor jou bewaren, je weet wel, die zwarte tooverballen, die je zoo lekker vindt, zullen we er vast in doen, vin je dat nu niet prettig?’
Toen verzocht Loe haar zusje niet mee op straat te gaan, zij wilde alleen het voorrecht hebben, Mie naar het hoekje te brengen. Stevig pakte Loe haar arm, dien ze bijna niet meer los wilde laten, toen de tram stilhield en Mie meenam.
‘Dag mijn zoete, kleine meisje,’ snikte Mie bijna onhoorbaar, ‘kom je dan heel gauw? Het kopje thee, dat je bij me krijgen zult, zal niet zoo lekker smaken dan bij ons in 't keukentje, maar we zitten toch bij elkaar en zullen nooit uitgepraat zijn.’ Toen verdween ze, haar werk was in Arnhem afgedaan.
Moeder beijverde zich dien avond, het leed zooveel mogelijk te doen vergeten, ze vertelde van de reis en haalde allerlei grappige dingen aan, die ze met vader beleefd had, doch moeder merkte al gauw, dat ze voor doove ooren sprak. Loe hoorde er tenminste al bitter weinig van, ze waande zich naast Mie in de tram en maakte daarna een
| |
| |
plannetje op voor een aanstaand bezoek. ‘Zondag ga ik maar,’ besloot ze, nee, ze dacht er niet over dat daarop een weigering volgen kon en blij, die ontmoeting in 't vooruitzicht te hebben, vertelde ze meteen maar, wat ze onder moeders verhalen zoo bij zich zelf overlegd had.
‘Neen, daar is geen sprake van,’ klonk het op eens als een donderslag in haar ooren, ‘jullie moogt niet alleen naar Velp, maar graag wil ik met je mee, wanneer je naar Mie verlangt, zoo dikwijls als je 't me vraagt, kinderen.’
Daar had Loe nu totaal niet op gerekend, en Jettie natuurlijk evenmin. Wat was er nu aan, als moeder er bij zat?
Mie zou het ook bepaald onplezierig vinden en overtuigd in haar recht te zijn, kwam haar koppige natuur weer boven en riep ze verontwaardigd: ‘Dan ga ik niet mee, ik heb Mie beloofd dikwijls te komen. Ik wil alleen met Jettie of heelemaal niet,’ herhaalde ze boos en toen ze merkte dat er geen antwoord op volgde, voelde ze zich verongelijkt en ging de kamer uit.
O! wat deed ze moeder weer een verdriet met haar koppigheid, maar toch zou Loe haar zin niet krijgen.
| |
| |
Den bewusten Zondag was er weinig met haar aan te vangen en kapitein Prak, wien het ontevreden gezicht van Loe hartelijk begon te vervelen, had grooten lust eens een woordje in het midden te brengen. Doch moeder wilde het liever alleen afhandelen en zoo ontkwam Loe dien morgen aan een flinke straf, die ze terdege verdiend had.
‘Ga je mee, Loe?’ vroeg moeder na de koffie, toen de heldere blauwe lucht een prachtigen middag voorspelde, ‘kom ik trakteer jullie heen en weer op een tramtochtje en Mie zal niet weten, wat ze ziet.’
Maar Loe was niet te bewegen, overtuigd, dat moeder zonder haar niet gaan zou; daarom bleef ze nog weigeren, toen het haar voor de derde maal gevraagd werd.
‘Ik ga liever alleen en als u dat niet hebben wilt, blijf ik thuis,’ hield ze vol en moeder, die nu ook niet langer aandrong, liet Loe aan haar lot over. Boven zou ze haar troost wel vinden.
‘Als het me nu nog eenmaal gevraagd werd, zou ik graag meegaan,’ dacht Loe, die nu toch even bang werd, dat het uitstapje niet door ging; stil hoorde ze daar niet iemand aankomen? Moeder
| |
[pagina t.o. 160]
[p. t.o. 160] | |
‘Hier kunnen we het best over den grond schuiven, dan zijn we straks niet moe...’
(Bladz. 152.)
| |
| |
bepaald, die het nog eens kwam probeeren. Ja, ze liep op den overloop, nu was moeder bij de deur van Loe's kamertje. Loe keek naar de kruk, die nog niet bewoog, haar hart bonsde, wat duurde het lang, maar.... moeder ging voorbij en de trappen af. Zou het nu heusch waar zijn, dat zij alleen thuis bleef? Zachtjes liep ze naar de deur, ze hoorde niets, waarom kwam Jettie nu ook niet even boven, dan zou zij de boodschap mooi aan moeder kunnen overbrengen en zeggen, dat Loe van plan veranderd was.
‘Toe, kom dan toch, 't is bijna te laat,’ en ongeduldig stampte Loe met haar voet op den grond, waarvan niemand iets scheen te hooren.
De tram belde, nieuwe hoop kwam opdagen, zie je wel, moeder ging niet, anders moesten ze nu al weg zijn en Loe had zich juist getroost met de gedachte, dat het tochtje om haar niet doorging, toen ze Jettie uit het huis hoorde hollen, die blijkbaar de tram moest ophouden. ‘Tingeling, ting, ting,’ daar stopte ze en tegelijkertijd sloeg moeder de voordeur dicht. Het werd muisjesstil in huis en Loe was allesbehalve goed gestemd over haar eenzaamheid.
‘O!’ klaagde ze, ‘wat zal Mie wel zeggen, dat
| |
| |
ik er niet bij ben, was ik nu maar dadelijk mee gegaan! Wie kon nu ook weten, dat moeder het juist één keertje te weinig zou vragen?’
Ze kwam in opstand tegen de heele familie en vond het echt leelijk van Jettie, haar zoo in den steek te laten. Maar Loe vergat, dat Jettie haar 's morgens wel tienmaal gesmeekt had, toch asjeblieft mee te gaan en steeds had ze een weigerend antwoord gekregen. Misschien zou moeder het nu voortaan nooit meer aan Loe vragen, dan kwam ze vooreerst natuurlijk niet in Velp.
Vreeselijk vond ze het, hier te zitten, terwijl ze bij Mie wezen kon. De middag kroop om, wie weet, of Mie nu niet dacht, dat Loe in 't geheel niet naar haar verlangde, anders was ze immers wel gekomen?
‘Straks zal ik moeder zeggen, dat ik voortaan graag mee wil,’ hoorde ze van binnen het bekende stemmetje weer fluisteren, zoo dikwijls wilde het haar overhalen die lastige koppigheid te overwinnen, doch heel zelden gelukte het. Was haar moeder dadelijk thuis gekomen, dan zou Loe er misschien wel naar geluisterd hebben.
Straks werd morgen, morgen een week en
| |
| |
zeker zou het stijve hoofdje zich vooreerst niet gebogen hebben, als een toeval er Loe niet toe gedwongen had.
Op een morgen, toen ze om twaalf uur uit school kwam, vond ze op haar bord een briefje van Mie waarop onduidelijk geschreven stond:
‘Ik ben al lang ongesteld, waar blijf je, heeft Loe me heelemaal vergeten?’
Toen kon ze het niet langer uithouden en natuurlijk verwachtte ze, dat moeder na haar verzoek ook direct klaar zou staan, mee te gaan. Maar huiselijke bezigheden stelden haar geduld nog een dag op de proef.
Nooit viel het Loe meer moeilijk moeder te vragen haar te vergezellen, wanneer ze naar Mie verlangde, want haar vriendin sukkelde den heelen winter.
Toen het lieve voorjaar kwam en Mie buiten mocht zitten, vond Loe het heel prettig, als moeder mee genoot van het kopje thee, dat Mie nu ginds voor haar schenken mocht. Waarom bekende ze dit moeder nu niet? Och, die overwinning op zich zelf was nog te groot, maar eens moest het ijs toch breken, want Loe hield nu meer van moeder dan ze aan iemand zou willen bekennen.
|
|