| |
| |
| |
| |
Vijfde Hoofdstuk.
Toekomstplannen.
Het was de derde September en een echt regenachtig dagje. 's Morgens had de zon al haar best gedaan even door de wolken te gluren en waarlijk, het was gelukt. Maar die glorie duurde helaas heel kort, want een donkere schaduw was langs haar gegaan, die voor 't zonnetje de kans benam, nog eens een kijkje te nemen. Daarna begon het te regenen, en de dorstige bloemen, die de laatste dagen geen water geproefd hadden, vingen nu met graagte de eerste druppels op. En toen het eenmaal begonnen was, bleef het doorregenen; vreeselijke buien volgden op elkander. De musschen hadden in de boomen een veilig
| |
| |
beschut plekje gezocht, maar vooral was het klimop, dat zoo welig tegen het huis van mevrouw ten Ende groeide, een geliefkoosd schuilhoekje voor het drukke volkje, dat elkaar het droogste plaatsje betwistte. Zoo nu en dan kwamen ze eens kijken, of er op den grond ook iets te halen viel, maar bang voor een nat pak, huppelden zij op de dunne takjes naar haar plaatsje terug, dat intusschen vlug door een ander was ingenomen. En dan was het daar achter de bladeren een getjilp en geschetter, dat hooren en zien verging. Maar de brutale indringers lieten zich niet meer verjagen en waren blij, zoo'n mooi plaatsje gevonden te hebben.
Loe zat in de vensterbank van haar kamertje en had plezier in de kleine, kibbelende diertjes. Een boek, dat ze in een paar uur verslonden had, lag nog opengeslagen vóór haar, en ze was zoo verdiept in het wereldje, daar tusschen de klimopranken onder het raam, dat ze moeder niet eens bemerkte, die zachtjes de kamer binnenkwam. Ze liep op haar teenen en sloeg stilletjes beide handen voor Loe's oogen, om haar te laten raden, wie er zoo ongemerkt was binnengeslopen.-
Jettie kon het niet zijn, zij had zulke groote
| |
| |
handen niet en tante had nooit dergelijke grapjes. Zou het moeder misschien wezen, die kwam vragen waarom ze zich zoo dikwijls afzonderde? Loe trok de handen weg en zag op naar het lieve, innemende gezicht, waarmee moeder haar toeknikte. Ze nam een stoel en ging naast Loe zitten die wel een beetje tegen zoo'n apartje opzag. - Ze was de rest van de vacantie zoo stil en eenzelvig geweest en voelde wel een beetje haar geweten. Loe zou het eigenlijk maar gemakkelijker gevonden hebben, als moeder flink boos op haar geworden was; die hartelijkheid, waarmee moeder haar altijd behandelde, beschaamde haar.-
‘Wat scheelt er toch aan, kind?’ hoorde Loe haar opeens vragen, terwijl moeder haar hand nam en die zachtjes streelde, ‘heb ik je zóóveel verdriet gedaan, dat er tegenwoordig zelfs geen morgenzoen meer af kan? Ik hoopte, dat je eens bij me gekomen zoudt zijn, maar nu de vacantie haast om is, wil ik als goede maatjes scheiden, kom, laten we nu eens praten.’
Loe wist zoo gauw niet, hoe ze zich houden moest, vreemd toch, dat moeder zoo vriendelijk bleef, terwijl zij zoo nukkig was. Een stemmetje van binnen raadde
| |
| |
haar, nu ook hartelijk te zijn, maar Loe wilde er niet naar luisteren en bleef koppig volhouden. Haar aanstaande moeder was toch de schuldige, die wegnam wat zij niet missen wilde en ze hoopte Mie misschien nog te behouden, als ze bleef mokken, waar moeder volstrekt niet tegen kon.
‘Je valt me niet mee, hoor,’ zei mevrouw ten Ende op zachten toon ‘heb ik dat nu aan je verdiend? Ik meende een verstandige dochter te krijgen, die Jettie en Frits in veel opzichten een voorbeeld kon zijn, waarom doe je me nu onnoodig verdriet? Zeker, het is heel naar voor je, Mie te moeten missen, maar jij hebt in geen enkel opzicht het recht zoo onaardig tegen me te zijn. Ik houd Maartje graag bij me, omdat ze mij gedurende mijn ziekte zoo trouw heeft opgepast, en bovendien vind ik het voor jullie opvoeding ook beter, dat Mie weggaat. Nu ik weet dat ze een goed onderdak heeft, kan ik er gemakkelijker toe besluiten. Jettie is zooveel hartelijker tegen me, toe, doe je best maar, je zult zien, hoe prettig we het samen hebben.’
Loe voelde wel, dat moeder groot gelijk had, ja, ze was zoo goed, maar moest Loe niet opkomen
| |
| |
voor Mie, dat was toch haar eerste plicht, haar vriendin mocht in geen geval verdrongen worden.
Met kracht duwde zij het goede voornemen terug, dat straks even bij haar was opgekomen en boos antwoordde ze nu: ‘Jettie weet niet eens, dat Mie weggaat,’ en om haar onhebbelijkheid eenigszins te vergoelijken voegde ze er bij: ‘natuurlijk zou Jettie dan ook wel anders zijn.’ Loe wond zich zoo op, dat zij niet eens meer bedacht, tegen wie ze sprak. ‘Ik zal nooit van u houden als u Mie weg doet, mijn eigen moeder zou het niet goedkeuren en ik vind het leelijk, dat papa er zoo maar in toestemt. Ik zal altijd aan moeder blijven denken als ik niemand meer heb, die met mij over haar praten kan en als Mie het goed vindt, ga ik eens naar Velp, daar kan ze mij dan nog eens vertellen van vroeger, toen we nog klein waren.’
Mevrouw ten Ende gaf Loe met een zacht gebaar te kennen, dat ze zwijgen moest en zei bedroefd: ‘Als je moeder je zoo hoorde praten, zou ze je volstrekt niet lief vinden, Loe, en verdrietig zijn, omdat haar dochtertje zoo brutaal was. Je moogt gerust met mij over haar praten, dat vind ik heel prettig, en ik zal mijn best doen haar meisjes
| |
| |
op te voeden, zooals zij het graag gezien zou hebben. Dat beloof ik je, mijn kind, en als je wist, hoe heerlijk ik het zou vinden, als je van me houden kon, zou je me nu niet zoo'n verdriet doen.’
‘Als Mie blijft, zal ik van u houden,’ durfde Loe nog te zeggen, die het noodig bleef vinden, deze voorwaarde te stellen, hoewel haar hart op dit oogenblik zoo heel anders sprak. Ze had mevrouw ten Ende wel willen omhelzen, nu ze hoorde, dat haar moedertje nooit vergeten zou worden, maar Mie stond daarnaast, zij hoorde er immers ook bij! Doch de belofte, haar te behouden, kreeg ze niet en toen moeder Loe op het voorhoofd kuste en vroeg, of ze nu wat vriendelijker wilde zijn, beloofde Loe het haar toch met een zoen, die echter nog lang niet hartelijk genoeg klapte.
‘Kom, ga nu naar beneden,’ zei mevrouw ten Ende, alsof er niets gebeurd was. ‘Jettie en Frits zijn aan 't boeken kaften, die ingepakt moeten worden, help jij nu de etiquetjes schrijven. Wat zal het stil worden, als jullie weg bent, gelukkig dat ik het dan druk krijg en ook gauw in Arnhem kom.
‘Kijk ze hebben de serredeuren open om het er eens flink te laten inregenen,’ zei moeder lachend,
| |
| |
terwijl ze Loe voor 't raam trok en naar buiten keek, het zal me eens benieuwen of er daarbinnen veel wordt uitgevoerd. Straks komen tante en ik jullie werk bewonderen.
Loe dacht er niet aan, langer boven te blijven, het werd haar daar veel te benauwd, en liever was ze alleen den tuin ingegaan om dien warboel in haar hoofd eens te regelen, maar moeder wachtte haar antwoord niet af en bracht haar naar de serre.
‘Kijk, daar heb je Loe ook!’ riep Frits opgetogen, die nog eens een schuinen blik naar Loe wierp, om zich te overtuigen, vanwaar de wind waaide, ‘kom je ons een handje helpen? Heerlijk hoor, jij kunt zoo prachtig schrijven,’ vleide hij, uit vrees dat Loe misschien nog terug zou krabbelen. Maar ze had volstrekt geen aanmoediging noodig, hoe het kwam, begreep ze zelf niet, maar ze ging met plezier aan 't werk, nu moeder het haar had opgedragen. Als ze maar niet veel hoefde te praten, want ze had zoo'n wonderlijk gevoel in haar keel net of er iets voor zat.
Ze zette zich ijverig aan 't schrijven en Frits, die nu het kaften maar verder aan Jettie overliet, dicteerde: ‘Geschiedenisboek,’ en dat met een
| |
| |
gewicht, alsof hij al die geleerdheid reeds in zijn hoofd had. ‘Netjes schrijven, Loe, dan krijg je straks een zuurbal, je weet wel, zoo een die allemaal andere kleuren krijgt, als je er op zuigt....’
‘Die heb je mij straks ook al beloofd!’ riep Jettie van achter de tafel; ze wist dat Frits nog slechts één cent op zak had. Maar haar hebberigheid tegenover Loe, die altijd even goedgeefsch was, berouwde haar dadelijk, dus liet ze er vlug op volgen: ‘we zullen hem doorbijten Loe en eerlijk deelen, dan kun je meteen alle kringetjes zien en weet je vooruit, wat kleuren er komen zullen. Jij moogt bijten omdat je de oudste bent.’
In 't gelukkig vooruitzicht, straks zóó te zullen genieten, ging Jettie ijverig door met kaften en streek aanhoudend over het weerspannige bruine papier, dat zoo vervelend bol om de boeken zat en waarvoor ze straks al een aanmerking van Frits had gekregen. Ze voelde nu weer, dat hij er naar keek en om zijn aandacht af te leiden vroeg ze voor de zooveelste maal met een belangstellend gezicht: ‘Vin je 't niet prettig naar kostschool te gaan, wat vreemd lijkt het me voor je, tusschen al die andere jongens te zijn, o, manneke, wat zul jij
| |
| |
vaak naar je zusjes verlangen, zeg!’ Jettie trok gauw even een scheeven mond naar Loe en terwijl ze een boek op zij legde, dat Frits' onderzoekenden blik zoo gelukkig ontgaan was, riep ze verrukt: ‘Als je er bij blijft, zeeofficier te worden, zullen we een heerlijk leventje krijgen, maar dan moet je ook zorgen dat je goed leert!’
Het was voor Jettie altijd zoo gemakkelijk, een ander de dagelijksche plichten goed op 't hart te binden, als zij maar vrij bleef, zich daaraan te houden of niet.
‘Nou zeg, als ik zeeofficier ben, mag jij mee een reisje maken,’ beloofde Frits goed gestemd, omdat Jettie zoo voor hem bezig was, ‘maar dan moet je nog een beetje kalmer worden, want zoo'n spring-in-'t-veld kunnen ze aan boord niet gebruiken.’ Jettie beaamde dit natuurlijk ten volle en praatte Frits maar naar den mond, dat kon voor deze gelegenheid geen kwaad.
‘Ja, maar dan moet Loe ook mee,’ zei Jettie, die vond, dat haar zus, die zoo keurig voor hem zat te schrijven, er wel wat sneu afkwam. Neen, die mocht nergens buiten gesloten worden; vooral nu ze deze dagen toch al zoo verdrietig was, leek
| |
| |
het haar voor Loe een genot, iets prettigs te hebben om op te kijken. Frits had spijt, dat hij Loe gewoon vergeten had, zij verdiende nu toch waarlijk wel meer dan een halven zuurbal en hij trachtte zijn fout goed te maken door zijn zusjes zulke heerlijke zeereisjes voor te spiegelen, dat ze de boeken er even bij vergaten. Daar moest Frits toch eerst de geleerdheid uit putten om het zoover te kunnen brengen.
‘Indië is maar een fijn land en warm als 't er zijn kan,’ voegde Frits er aan toe, die nu maar vast den man van ervaring wilde uithangen, ‘daar heb jullie nu geen greintje idee van.’
Loe had haar pen neergelegd en dacht eraan, dat ze tegen dien tijd al heele dames zouden zijn met lange rokken. Wat een komiek idee, en in alle stilte maakte ze een verrukkelijk reisje op haar stoel, omringd door boeken, kaftpapier en etiquetjes. Maar ze zag niets dan de groote, wijde zee en de boot, waarmee ze gaan zouden. Ze stelde zich voor hoe ze in de eerste klasse kajuit zou zitten, want daar hoorde je natuurlijk, als je met een zeeofficier reisde. Leuk, bij allerlei deftige menschen te zitten, die met haar aan tafel de lekkere schotels zouden
| |
| |
deelen. Jettie moest natuurlijk bij haar zijn, die praatte zoo gemakkelijk en maakte het dan meteen voor haar goed. Naar de verhalen, die haar oom indertijd over een reis naar Indië gedaan had, leek het Loe op zoo'n boot een waar luilekkerland, waar je den heelen dag maar in een schommelstoel zat. Hè, als Frits nu ook heusch maar zeeofficier werd, zulke jongens veranderden nog zoo dikwijls.
Loe werd uit haar heerlijke toekomstdroomen wakker geschud door de harde stem van Frits, die opeens vroeg: Wat willen jullie worden, toe, nu moet je 't mij eerlijk vertellen, dan kunnen we daar misschien ook een pretje aan vastknoopen. Maar Frits keek wel bedenkelijk, toen Jettie het plan opperde, leerares te worden. Neen hij had van de school dan stellig genoeg, hoe kon Jettie nu zoo iets onmogelijks bedenken! Eigenlijk had ze er nog nooit zoo over nagedacht, wat ze later kiezen zou, maar nu Frits het haar zoo op den man af vroeg, moest ze toch een gewichtig air aannemen.
‘Ik was liever winkeljuffrouw in een banketbakkerszaak,’ verbeterde Jettie gauw, toen ze aan Frits' leelijk gezicht zag, dat haar keus hem niet
| |
| |
aanstond, ‘maar papa zal het misschien niet goed vinden. Ik bedoel dan in een winkel waar je vrij eten kunt en ze je niet beknibbelen op zoo'n enkel taartje. Dan inviteer ik jullie en hoef je me geen drie centen te betalen. Verrukkelijk zeg, achter zulke lekkere gebakjes te staan,’ en Jettie's lippen smakten al bij de gedachte aan den gelen room, die er soms zoo verleidelijk uitpuilde. ‘Zelfs, al mocht je er geen van hebben, wie had er nu erg in, als je er even met den wijsvinger langs ging, om er den room als 't ware weer in te drukken. Al proefde je er maar een beetje van, dan had je voor een heelen tijd al een heerlijk roomsmaakje in je mond.’
‘Nu, maar als jij dat wordt, neem ik je niet mee, Jettie,’ riep Frits verontwaardigd, ‘ik moet je toch voorstellen als mijn zuster en dan schaam ik me voor de leelijke zwarte tanden, die je natuurlijk van al die snoeperij krijgt.
Natuurlijk was Jettie nu dadelijk geneigd te worden, wat Frits dan als zuster van een zeeofficier het beste vond en liet het dus gedwee aan hem over.
‘Goed, dan zal ik er nog eens over denken,’ zei Frits gewichtig, die zich op dat oogenblik een
| |
| |
heele mijnheer waande, ‘en Loe, wat kies jij?’
Ze was op die vraag voorbereid geweest, maar kreeg toch een beetje een kleur, toen ze eerlijk opbiechtte: ‘Ik wil graag trouwen net als moeder. Kleine kindertjes vind ik zoo snoezig, ik maak er dan mooie jurkjes voor en rijd ze in een wagentje. Poppen vind ik ook zoo mooi,’ zei Loe, terwijl haar oogen straalden, ‘maar kinderen zijn echt en dat is natuurlijk nog veel aardiger.’
Maar of ze, evenals moeder, met zoo'n kindje naar den hemel zou gaan, als het soms ook daar werd geroepen, dat was Loe nog niet met zichzelf eens; ze vond het hier beneden zoo prettig, maar ze moest er natuurlijk zeker van zijn, dat onze lieve Heer het onder Zijn liefderijke bescherming wilde nemen. Dit laatste vertelde ze echter niet; ze mochten haar eens ontrouw vinden.
‘Wat gek van je, om zoo maar over trouwen te praten,’ zei Jettie, ‘dat hooren meisjes niet te doen, zeggen ze. Vertel dat maar nooit aan papa, want dat zou hij nog veel minder aardig vinden dan winkeljuffrouw, dunkt jou ook niet, Frits? En dan zou jij niet eens op reis kunnen,’ bedacht ze zich opeens, want Frits wil zulke kleine peuzels natuurlijk niet
| |
| |
mee hebben en je moet dan toch ook voor je man zorgen.’ Maar Loe was niet zoo gauw bereid haar keus voor het reisje op te offeren, hoeveel plezier zij zich daar straks ook van had voorgesteld.
‘Ik weet goeden raad,’ kwam Frits tusschenbeiden, ‘dan moeten jullie maar zoolang bij mama blijven, tot ik klaar ben en ik maak dan natuurlijk een beetje voort.’ Dat was nog eens een oplossing, die Frits alleen maar bedenken kon, en ijverig gingen ze weer door met de boeken. Als hij nu maar vast begon, met zulke keurige kaften op school te komen, zou de rest vanzelf wel vlotten.
Intusschen regende het buiten gestadig door, gelukkig, dat de kinderen den tuin vanmiddag zoo goed konden missen, want in de voetpaden stonden groote plassen en de bloemen hingen nu slap van het water, ze kregen te veel van 't goede. Bij Jettie kwam steeds de lust op, eens even door den tuin te hollen, ze werd beu van dat harde werken, maar ze wilde Loe en Frits toch ook niet in den steek laten en haar taak was bijna af.
Een keurig stapeltje boeken pronkte op de beide atlassen, toen moeder en tante binnenkwamen en nu kreeg ieder natuurlijk een welverdiend pluimpje.
| |
| |
Frits keek met welgevallen naar den volbrachten arbeid en vond zijn zusjes meer dan ooit een ware aanwinst.
‘Jullie hebt den zuurbal eerlijk verdiend,’ zei hij, en gaf Loe de belooning, ‘als ik twee cent had, zou je er stellig ieder één krijgen.’ En nog eens dwaalde zijn blik naar die keurige boeken.
‘Nu moest ik eigenlijk meteen maar gaan,’ dacht Frits, daar kwam weer datzelfde beklemde gevoel, dat hij de laatste dagen maar niet van zich kon af zetten. Hoe kwam zijn moeder er ook bij, hem nu juist op die drilschool in Zwolle te doen, die als zoo saai bekend stond; waarom mocht hij nu niet naar Groningen? Volgens de verhalen van zijn kennissen was 't daar veel minder streng en had je een heerlijk vrij leventje. Frits ergerde zich alleen al bij 't idee, dat de gelegenheid hem maar àl te dikwijls benomen zou worden, kattekwaad uit te halen; natuurlijk zaten de leeraren daar altijd op je te letten en was een leuk grapje al een misdaad. Nee, dat leventje ginds, zonder avonturen, lachte hem allesbehalve toe; in elk geval zou hij beginnen, den boel eens goed op stelten te zetten. Moeder dacht zeker een zoet boontje van
| |
| |
hem te maken, maar dat zou haar toch niet lukken, daar bedankte ons Fritsje nu hartelijk voor!
Overmorgen wilde moeder hem naar Zwolle brengen, ondanks zijn tegenstribbelen, en de laatste dagen maakte hij zich zoo kwaad, dat ieder het moest ontgelden.
Zelfs dien middag aan tafel zette Frits zoo'n zuur gezicht, dat Jettie hem op dat oogenblik niet meer kon uitstaan en ze besloot hem eens flink te plagen. Hadden zij en Loe zich niet voor hem uitgesloofd met die boeken en mocht hij nu alweer zoo ontevreden kijken?
‘Ha, ha, wat heeft onze Frits het land,’ lachte ze, ‘alleen omdat hij zijn zin niet krijgt en naar Zwolle moet. Je komt nu lekkertjes onder den duim te staan, kereltje, we zullen ons lief broertje in de vacantie niet wéér kennen. Kijk eens, hij kan van ergenis zijn eten er haast niet doorkrijgen,’ zei ze, met haar vinger naar hem wijzend, ‘en hij zet een gezicht als een oorworm!’
Natuurlijk waren nu alle blikken op Frits gericht, die juist begonnen was, zijn eten maar met een glas water door zijn keel te spoelen.
‘Och loop,’ was 't ontwijkend antwoord, ‘kijk
| |
| |
naar je zelf.’ Frits was werkelijk den dank vergeten, dien hij Jettie verschuldigd was. Hij maakte zich recht boos op dat vervelende, bemoeiallige kind, waarvoor hij haar inwendig uitmaakte. Maar Jettie, die nu eenmaal begonnen was, voelde zich aan tafel erg veilig en liet zich door 't onheilspellende gezicht van Frits niet afschrikken.
‘Ja, hij ziet er tegen op, onder de plak te staan,’ ratelde ze voort, ‘nu moet hij zoet gemaakt worden.’ De kleur sloeg Frits uit van verontwaardiging en gelukkig kwam moeder hem te hulp, die Jettie raadde toch stilletjes door te eten en alleen op zich zelf te letten. Maar steeds gluurde ze naar Frits, die nog lang niet klaar was en 't smeekende gezicht van Loe kon Jettie zelfs niet bewegen, hem met rust te laten.
‘Ik zal je straks wel krijgen,’ dacht Frits, die zich in zijn eer gekrenkt voelde en het vooral vervelend vond, dat Jettie de oorzaak van zijn slechte eetlust raadde, ‘je zult den dans niet ontspringen, meisje!’
Na tafel had eindelijk de regen opgehouden en trachtte de zon aan de bloemen goed te maken, wat die stortbuien bedorven hadden. Zij droogde
| |
| |
de natte blaadjes, die zich minder gedrukt voelden onder den last van de zware droppels en zich dankbaar weer oprichtten.
Jettie liep, gearmd met Loe, den tuin in en hoopte van harte, dat Frits voorloopig maar achterwege zou blijven. Ze keek onverschillig rond en praatte druk, toen ze voetstappen achter zich hoorde, maar van binnen zag het er alles behalve rustig bij haar uit.
Dat was Frits natuurlijk, die haar nu bijna ingehaald had, vervelend, dat ze hem aan tafel zoo te pakken had genomen, hoe moet ze er zich uitredden? Maar ze hield zich groot en trachtte gewoon te praten, toen hij naast haar kwam, lastig toch, nu had ze geen gesprek meer, en anders liet de nu opeens onwillige tong, haar nooit in den steek.
‘Kom maar eens op, als je wat te vertellen hebt,’ zei hij met een uitdagende stem, ‘maar je durft niet, omdat we alleen zijn. Je bent een echt laf kind en als je 't nog eens in je hoofd krijgt, me te plagen, zal ik je leeren.’
‘Verbeeld je,’ waagde Jettie nog te zeggen ‘als je niet veel liever de kwâjongen bleef uit hangen, zou je er ook niet zoo boos om geworden zijn, daar toon je nu juist mee, dat ik gelijk had.
| |
| |
Die zal zeeofficier worden,’ spotte ze in haar overmoed, zonder de kneepjes te voelen, die Loe haar in den arm gaf, ‘ph, hij weet nog niet eens, dat hij dan eerst tucht moet leeren.’
In het begin der vacantie, zou Frits zeker niet zoo boos geworden zijn, ja, misschien wel om Jettie's plagerijen gelachen hebben, maar prikkelbaar als hij deze laatste dagen was, uitte hij zijn drift in een flinken klap, die Jettie plotseling om de ooren suisde. Ze voelde haar wang gloeien en onder den indruk van die vreeselijke beleediging nam ze haar maar àl te gewillige armen en beenen te hulp, om zich te verdedigen en haar verontwaardiging lucht te geven. ‘Jou naar, vervelend kind,’ riep Frits opgewonden, greep Jettie om haar middel en gooide haar in 't natte gras.
Loe stond op een eerbiedigen afstand het treurige tafreel aan te staren en deed geen moeite zich in de vechtpartij te mengen. Ze zouden toch niet naar haar luisteren en ze had eerbied voor de stevige vuisten van Frits, die niet veel goeds voorspelden. Maar Jettie's angstgeschreeuw werd binnen gehoord en ontsteld van schrik kwamen moeder, tante en Maartje aanloopen, die zich verbaasden over de
| |
| |
veranderde verhouding tusschen die twee. Ze konden elkaar op dat oogenblik niet luchten en vonden het haast jammer, dat er aan de kloppartij zoo'n spoedig einde kwam. Tante schudde onophoudelijk haar hoofd en was stellig dankbaar, dat zij niet voor de taak werd gezet, dat beminlijk tweetal op te voeden.
Moeder wist echter dadelijk raad. Ze vond het blijkbaar verstandig, hier maar niet veel woorden te verspillen. Frits werd twee uur naar zijn kamer verbannen en Jettie moest haar troost zoeken in bed, waar ze voor het eerst bij zichzelf tot de overtuiging kwam, dat Frits de meest onhebbelijke broer van de wereld was.
‘Hij moet zich niet verbeelden, dat ik later met hem op reis wil,’ bromde ze onder de dekens, die haar bijna deden stikken, ‘dat zal een leelijk tegenvallertje zijn. Nu kan ik gelukkig ook vrij winkeljuffrouw worden, als vader het goed vindt en hoef ik me aan hem tenminste niet te storen.’
Maar toch zag Jettie later in haar droom mooie groote booten, die de zee doorkruisten.
Aan haar werd de keus gelaten op welke ze mee wilde, en ze zag hoe ze op het dek van een reusachtig vaartuig heen en weer kuierde. Ze
| |
| |
werd bediend als een prinses. Ook verscheen Frits niet als een slechte broer, die haar zoo hardhandig een pak slaag had toegediend, maar als een dappere held.
Geen wonder, dat ze Frits den volgenden dag door een gunstiger bril bekeek en Jettie, nog met dien veelbelovenden toekomstdroom voor oogen, alle moeite deed, weer vrede te sluiten. Ze liep hem als een hondje achterna en toen het haar na veel moeite gelukt was, een luisterend oor te vinden, troostte ze hem met de gedachte, dat ze eind September weer bij elkaar kwamen, en Frits dan kennis mocht maken met het huis, waarin hij voortaan wonen zou.
Jettie vond het nu ook best weer naar vader en Mie toe te gaan, zonder Frits was er hier toch niets te beleven en ze brandde van verlangen, haar vriendinnen op school van den merkwaardigen broer te vertellen, die iedereen haar stellig benijden zou.
|
|