| |
| |
| |
| |
Vierde Hoofdstuk.
Een treurige tijding.
Loe hoorde vreemd op, toen haar vader den volgenden dag voorstelde met hem mee naar het koepeltje te gaan, om daar eens samen te praten. Dit was nu op zichzelf niets bijzonders, maar de vriendelijke man zette er zóó'n ernstig gezicht bij, dat Loe een angstig voorgevoel kreeg. Zou er iets bijzonders gebeurd zijn en misschien iets akeligs? - anders zou papa nooit zoo kijken.
Jettie brandde van verlangen en benijdde haar ouder zusje haast, dat altijd het eerst in de geheimen gekend werd. Ze nam zich stilletjes voor, mee naar het koepeltje te gaan, want van zoo iets geheimzinnigs was ons wijsneusje lang niet afkeerig.
| |
| |
Wie weet, of ze niet ongemerkt een plaatsje op de bank veroveren kon, en ze verheugde er zich al in, Frits straks deelgenoot van een geheimpje te maken, die kon zoo best zwijgen...
Toen vader en dochter den tuin inwandelden en Jettie als naar gewoonte haar arm in dien van Loe stak, alsof het zoo vanzelf sprak, dat zij erbij was, voelde Jettie zich vreeselijk op haar teentjes getrapt, toen haar vader vriendelijk doch beslist zei: ‘Neen, neen, Jettie, ons snaterbekje moet nu eens eventjes haar fortuin alleen zoeken, ik heb Loe iets te zeggen. Straks zult ge van haar wel hooren, wat we te zamen bepraat hebben.’
Als Jettie een hondje geweest was, zou ze zeker met den staart tusschen de beenen afgedropen zijn, nu zette ze slechts een pruilend gezichtje, keek haar vader, die zoo onmeedoogend was, boos aan en gaf Loe nog gauw even een wenk in het koepeltje te blijven, om daar straks van alles verslag te doen.
Hè, dat zij nu toch ook niet de oudste was, die had nu eenmaal altijd een streepje voor in de wereld. Jettie vatte nog heel even het plan op, voor luistervinkje te spelen, maar waarvoor zou het
| |
| |
dienen? Nog even geduld, dan wist ze immers alles!
Het koepeltje stond op een heerlijk plekje in den tuin, omringd door groote boomen, die zorgden, dat de warme middagzon er niet in schijnen kon.
Het was er verrukkelijk koel en ook nu bezorgde het prieeltje zijn beide gasten een frisch en rustig plaatsje.
Het scheen of kapitein Prak moeite had het gesprek te beginnen, want steeds knikte hij Loe eens toe en streelde haar over de wang.
Hij zag er zoo tegen op, haar verdriet te doen en toch was het nu een geschikt oogenblik, zijn oudste van alles op de hoogte te brengen.
Wat kreeg Loe een beklemd gevoel, zoo stil was vader nu nooit.
‘Heeft u soms verdriet?’ vroeg ze opeens met een zenuwachtig lachje, ‘u kijkt zoo bedrukt. Bent u misschien boos, omdat ik gisteren zoo onvoorzichtig was?’ Loe's stem beefde en vol spanning wachtte ze het antwoord af.
Daar klapte een hartelijke zoen op beide wangen en terwijl haar vader de rossige krullen van zijn
| |
| |
lieveling streelde, zei hij aarzelend: ‘Neen, mijn kind, boos ben ik niet, doch ik zie er tegen op, je iets te zeggen, dat je veel verdriet zal doen. Maar je bent een verstandig meisje en zult alles begrijpen, wanneer ik je de reden uitleg.’ En toen volgde het voor Loe zoo droevige bericht, dat Mie in 't laatst van September voorgoed zou heengaan.
Papa had alles met Mie besproken en de brave meid had met moeite toegestemd. Ze was op die tijding voorbereid geweest en had al eens overdacht, dat de nieuwe mevrouw haar eigen volkje mee zou brengen. Hij stelde Loe verder alles zoo gewoon mogelijk voor en hoopte dat zij de verandering nu ook wel heel natuurlijk zou vinden. ‘Je begrijpt wel, mijn kind,’ zei hij zacht, toen hij merkte, dat de noodzakelijkheid van Mie's vertrek Loe niet duidelijk was, ‘hoe moeilijk het bovendien voor moeder zou zijn, jullie op te voeden, als Mie bleef. Zij liet immers alles toe en nòg zou ze dat doen, zelfs wanneer moeder het afkeurde. Kom, - als je er eens goed over nadenkt, zie je het zelf wel in, is 't niet?’
Loe voelde wel in haar hart, dat vader gelijk
| |
| |
had, maar was niet van plan toe te geven. Ze staarde voor zich uit en sprak eerst geen woord; ze dacht eraan, dat Mie nu alleen zat met haar verdriet en Loe kon haar niet troosten. Zij had hier gestoeid en pret gemaakt en aan Mie dacht ze zoo weinig in deze dagen.
O, hoe snakte ze er naar weer thuis te zijn om haar vriendin eens flink te omhelzen. Was zij het niet, die haar en Jettie sinds moeders dood verzorgd had en moest die arme Mie nu heengaan, omdat er een andere moeder kwam met vreemde hulp? Neen, dat was in Loe's oogen àl te erg en bijna heftig viel ze tegen haar vader uit, die het goed vond, de zorgzame Mie de deur te wijzen.
‘Ach, leefde moeder nu nog maar,’ snikte ze wanhopig, ‘dan zou Mie ons nooit verlaten hebben.’ En met het verlangen naar haar eigen moeder kreeg ze een wrevelig gevoel tegenover de andere; haar komst in huis was toch oorzaak van Mie's vertrek. Mocht ze maar dadelijk meegaan om Mie te zeggen, dat zij die verandering vreeselijk vond. Liefst zou ze nog zoo lang mogelijk van haar vriendin willen genieten en graag offerde ze het prettige leventje buiten op, om Mie in haar gezellige keuken
| |
| |
te troosten. Ze had daar, ook met Jettie, zooveel heerlijke uurtjes doorgebracht.
Als 's avonds het huiswerk af was en ze wisten dat Mie achter het theeblaadje ellenlange kousen breide voor haar lievelingen, wipten de ongevraagde gasten zoo maar haar heiligdom in en veroverden zich daar een plaatsje. Jettie klom meestal op het aanrecht, en liet haar beenen langs de kastjes bengelen, terwijl Loe haar geliefkoosd plekje op den rieten stoel, tegenover Mie innam. Wat pruttelde die theepot genoeglijk op het spiritusvlammetje en Mie's breinaalden tikten zoo echt gezellig onder de lange verhalen, die ze haar kinderen deed. Meestal vertelde ze van vroeger jaren, nooit raakte ze uitgepraat en ook nooit verveelde het Loe en Jettie naar haar te luisteren. En als de thee al veel te lang gekookt had, werden de mooie kopjes uit de salonkast gehaald, die ze van vader op haar verjaardag gekregen hadden. Loe mocht dan inschenken en heerschte vrij over het suikerpotje, dat na zoo'n visite gauw leeg was.
Zulke uurtjes vlogen om, het was bedtijd voor ze er aan dachten. Getroost keken ze maar weer op een volgend keertje, dat nooit te lang uitbleef,
| |
| |
daar zorgden ze wel voor. En nu was het voorgoed uit en mocht Maartje daar achter 't blaadje zitten, zoo maar op Mie's stoel, alsof het heel natuurlijk was. En Loe bedacht hoe alles er dadelijk anders zou uit zien, nu vreemde handen de dingen zouden rangschikken. Och, als ze toch maar met papa mee mocht, dan kon ze nog heel wat avonden genieten, en hoeveel meer zou zij ze waardeeren, nu zij wist dat die uurtjes geteld waren. Doch het ging niet, haar vader zou morgen vroeg al vertrekken, ze dorst het niet eens vragen en Loe moest achterblijven met de treurige gedachte, dat ze nog slechts een paar weken met de trouwe meid samen kon zijn.
Terwijl Loe zoo aan haar gedachten was overgelaten, zat haar vader nog naast haar op de bank zonder een woord te zeggen. Hij voelde zoo mee met haar verdriet en vond het beter haar een poosje alleen te laten. Ze was te opgewonden, nu naar zijn troostwoorden te luisteren, die hij op dat oogenblik ook moeilijk vinden kon.
Langzaam stond hij op en volgde het smalle pad naar huis, in de hoop, Jettie te ontloopen, die hier of daar natuurlijk met ongeduld wachtte. Jettie begreep wel, dat papa haar nieuwsgierigheid niet
| |
| |
bevredigen zou en bovendien voelde ze zich nog beleedigd straks zoo afgewezen te zijn.
Kapitein Prak vond het dan ook erg gemakkelijk, toen Jettie hem in het laantje met een verontwaardigd gezicht voorbij liep zonder iets te vragen, maar hij had medelijden met Loe, die zeker nog niet tot het doen van vertrouwelijke mededeelingen gestemd was.
Neen, Loe vond het heerlijk, nu alleen te zijn, wat leek haar hier alles opeens anders, ze kon niet meer vroolijk genieten van dit mooie leventje nu ze wist, dat Mie verdriet had, en altijd aan haar dacht. Ze besloot er Jettie voorloopig maar niets van te zeggen, hoewel Loe heel goed wist, dat haar zusje eerder over die teleurstelling heen zou kunnen stappen.
O, wat vond ze het moeilijk, alle vragen te beantwoorden, waarmee Jettie haar bestormde. ‘Kom, vertel eens op, is het soms iets heel akeligs?’ vroeg ze met haar hoog stemmetje, terwijl ze Loe, die gauw was opgestaan, weer op het bankje duwde.
‘Als je mij alles vertelt, weet ik ook iets voor jou,’ zei ze geheimzinnig, maar Loe was niets verlangend, nog meer nieuws te hooren. Ze vertelde alleen maar, hetgeen Jettie al lang wist, dat papa
| |
| |
in September trouwen ging en de nieuwe moeder dan voortaan voor haar zorgen zou. Tante was van plan in Brummen op kamers te blijven wonen en dan mochten ze met Frits in de vacanties nog eens komen logeeren. Alles moest in huis veranderd worden vóór moeder er voorgoed komen zou. Steeds vertelde Loe maar verder en gaf Jettie geen gelegenheid vragen te doen. Ze mocht eens over Mie beginnen en daar wilde Loe nu niet over praten.
Jettie was verbaasd, dat Loe bij al dat oude nieuws zoo'n treurig gezicht zette. Het was immers veel gezelliger in huis, als er weer iemand achter het koffieblad zat en in de vacanties kwam Frits over, die nog meer vroolijkheid meebracht.
‘Toe Loe, kijk nu niet zoo sip!’ riep Jettie op eens, ‘ben je dan niet verschrikkelijk blij met Frits? Het was thuis toch wel een beetje saai en nu zul je eens zien hoe echt leuk het wordt, als hij thuis komt in de vacanties. En,’ voegde ze er vertrouwelijk bij, terwijl ze Loe een zoen gaf, ‘later gaat hij mee naar bals en concerten, als wij ons haar opgestoken hebben. Zeg, zal ik je nu eens vertellen wat ik weet? In September krijgt hij den langen broek aan, vin je 't niet bespottelijk?’ en Jettie
| |
| |
schaterde al bij het idee alleen, hem daarin te zien. ‘En als hij dan nog eens een snorretje krijgt,’ bedacht ze er nog bij, ‘zul je eens zien wat een onberispelijke broer hij is, die ons nog heel wat pretjes bezorgen kan.’
‘Toe Loe, lach nu eens,’ vroeg ze bijna smeekend, ‘och, al dat nieuwe lijkt jou nu zoo akelig, omdat je mama nog niet vergeten kunt, maar je zult eens zien, hoeveel heerlijker het zal zijn als we uit school komen. Dan geven we deze moeder een zoen, die immers ook goed voor ons is? Kom hoor, nu vroolijk kijken,’ riep Jettie ongeduldig, toen ze merkte dat Loe niet zoo gemakkelijk in dat land van belofte trad, ‘waarom zoek je nu nooit de lichtpuntjes eens op?’
Loe was het niet met zichzelf eens of ze Jettie de ware reden van haar verdriet zou zeggen, misschien werd háár verdere vacante er niet door bedorven, maar ook dit zou Loe niet bevredigen, want, tobberig als ze was, vond ze het toch ook verdrietig, als Jettie hier weer luchtig over heen stapte. Ze vond het dus een ware uitkomst, toen Frits zijn onafscheidelijke vriendin al van verre toeriep: ‘Jettie, waar zit je toch, ga je mee, ik heb
| |
| |
je wat te vertellen.’ Jettie bedacht zich geen oogenblik, liet Loe alleen en draaide door de laantjes naar haar kameraad, die onuitputtelijk was in het bedenken van heerlijke plannen, waarvan de helft natuurlijk onuitvoerbaar was. Maar dat deed er niets toe, het bedenken was in Jettie's oogen ook al iets heel bijzonders en toen ze haar hoed, dien Frits uit louter baldadigheid in de regenton gooide als een bootje zag ronddrijven, moest ze hartelijk lachen om het mooie vaartuig, dat niet eens omsloeg, ondanks de golfjes, die Frits met een stokje in het water maakte.
Intusschen bleef Loe in haar hoekje, waar ze straks met vader had gezeten en ging opnieuw alles nog eens na, wat ze gehoord had. Zeker zou papa nu aan moeder en tante vertellen, hoe ze de jobstijding had opgevat. Waarom moest Mie toch voor Maartje plaats maken, die hier nog maar vijf jaar diende? Had haar trouwe vriendin dan niet de meeste rechten, hoe konden ze zoo wreed zijn?
Dat Mie haar en Jettie verwende en alles door de vingers zag, ja, daar had papa gelijk in, maar zoo'n vrij leventje was juist echt prettig en nu zou ze met Jettie niet eens haar nood in de keuken
| |
| |
kunnen klagen, als iets van moeder haar niet beviel. Gek, vader begreep nu al, dat ze met Mie wel tegenover moeder zouden samenspannen en Loe had het toch zoo heel stilletjes met Jettie afgesproken. Wat had ze het land en Loe nam zich voor, niet lief meer tegen de aanstaande moeder te zijn en haar te toonen, dat ze Mie maar niet zoo gemakkelijk missen wilde. In Loe's hart kwam ook Mie een plaatsje toe, naast dat van haar eigen moedertje. Even dacht ze erover te vragen, of ze Mie mocht behouden, maar neen, nu alles beslist was hielp het toch niet meer. Mie ging naar haar getrouwde zuster, die in Velp woonde en daar een winkeltje had in garen en band. Bovendien waren er vijf kleine kleuters, die heel wat drukte in het kleine huisje brachten, zoodat Mie daar een welkome hulp zou zijn. Dat was tenminste een troost, die voor Loe echter lang niet voldoende was, haar leed te verzetten.
Bijna een uur had ze daar gezeten, toen de beide belhamels haar kwamen halen. Vlug droogde ze haar tranen af en streek nog even langs de oogen, ze mochten vooral niet zien, dat ze weer gehuild had en ze zou trachten gewoon mee te babbelen.
| |
| |
Jettie zag er potsierlijk uit met haar natten stroohoed, dien ze voor het gemak maar weer had opgezet. Nu en dan vielen er druppeltjes op het donkere haar en ook moest de neus het dikwijls ontgelden. Maar ze hinderden Jettie volstrekt niet die al dankbaar was, dat Loe er om lachen moest.
‘Ga je mee op de bessenjacht?’ vroeg Frits, ‘anders verdrogen ze toch maar en dat zou zonde zijn. Het ziet er onder de struiken zoo aanlokkelijk uit en moeder heeft permissie gegeven zooveel te eten als we maar lusten. Buikpijn krijg je er heusch niet van,’ verzekerde Frits, die alweer bang was, dat Loe niet meeging. Gek, maar met Jettie was er lang zooveel niet aan te vangen als ze Loe bij zich had. Dat was Frits altijd opnieuw een raadsel, Loe was vaak zoo overdreven en zoo'n echt braaf boontje. Nu had ze weer dikke oogen en om Jettie te toonen, dat hij wel zag, hoe treurig het met haar zuster gesteld was, streek hij met zijn wijsvinger langs zijn neus en maakte daarbij gebaren, die Jettie zelfs ergerden.
Ze had oprecht medelijden met Loe en nam haar in zusterlijke bescherming, hetgeen Frits maar half beviel. Doch de roode en witte bessen smaakten
| |
| |
het drietal verrukkelijk en Frits vertelde niemand, hoe hij 's avonds de nadeelige gevolgen van die smulpartij had ondervonden; dat stond zoo flauw.
Na het vertrek van papa zonderde Loe zich dikwijls af en ze vond het heerlijk op het logeerkamertje te zitten, waar ze een prachtig vergezicht had over de groene weiden. De vogeltjes hielden haar gezelschap en keken half nieuwsgierig door het geopende raam het kamertje in, waar de rest van het jaar bijna nooit iemand te zien was.
Aan tafel sprak Loe weinig en was dikwijls onvriendelijk, als haar iets gevraagd werd. Vooral moesten moeder en Maartje het ontgelden, die wel begrepen, waar ze het booze gezicht aan te danken hadden.
Mevrouw ten Ende deed echter alsof ze niets merkte en had ook Maartje den raad gegeven, vriendelijk te blijven en geen notitie te nemen van haar boosheid. Ze meende Loe met zachtheid te winnen en verwachtte, dat ze vanzelf wel bijdraaien zou. Maar de vacantie verliep en Loe bleef koppig zwijgen. Het was haar onmogelijk hartelijk te zijn tegen menschen, die haar zooveel verdriet deden en hoe Jettie ook haar best deed, Loe tot andere gedachten te brengen, het hielp niets.
| |
| |
‘Als we thuiskomen, mag je al mijn cacaoplaatjes hebben,’ beloofde Jettie goedig, ‘en de ansichten die ik dubbel heb, mag jij in je album doen.’
Jettie verwachtte dat die belofte een gelukkige uitwerking zou hebben en zij werd boos, toen ook dat aanbod zelfs niet baten mocht.
Loe keek slechts verlangend uit naar den dag, waarop ze weer naar huis mocht gaan, dan pas zou ze haar hart kunnen uitstorten bij Mie, bij wie ze ook na moeders dood, zooveel troost gevonden had.
|
|