| |
| |
| |
| |
Tweede Hoofdstuk.
Op Reis.
‘Kom, jonge dames, vlug een beetje,’ zei de conducteur knorrig, en hij gaf de meisjes een duwtje, terwijl ze haastig in de coupé stapten. Er was ook nog zooveel met vader te bepraten. ‘Wat moeten we zeggen, papa,’ vroeg Loe nog door het geopende raampje, ‘mevrouw of tante?’
‘Zeg maar moeder, hoor, het zal toch zoo lang niet meer duren, en zeker wil ze dat het liefst. Over een weekje kom ik ook van Zaterdag tot Maandagmorgen en dan zullen we het recht prettig met elkaar hebben. Zie maar, dat je vrede houdt met Frits, en plaag hem flink, daar kan hij best tegen.’
De meisjes konden haast niets meer verstaan,
| |
| |
want de trein had zich al in beweging gezet. Jettie wuifde nog lang met haar zakdoek en ook zwaaide papa dikwijls zijn arm om te toonen, dat hij haar nog zag. Eindelijk was de laatste wagon om den hoek verdwenen en ging Jettie tegenover Loe zitten.
‘Wat echt, hè,’ zei ze lachend, ‘we hebben nog nooit alleen gereisd, jammer dat we niet eens moeten overstappen naar Brummen, 't is maar zoo'n klein eindje.’ En ze kneep Loe in de knie, dolgelukkig, eindelijk in den trein te zitten. ‘Wat een gedoe,’ zuchtte ze, ‘eer je klaar bent. Mie wou ons ook zoo keurig afleveren. Ik ben erg benieuwd, jij niet? wat zullen we een schik hebben.’
Loe zag er nu wel een beetje tegen op, in zoo'n wildvreemd huis, bij menschen, die ze nog nooit gezien had, zou ze zich niet gauw thuis voelen. Gelukkig, dat Jettie er bij was, die kon praten voor twee. Maar ze wilde niet toonen, dat haar de moed een beetje in de schoenen zakte en zei opgewekt: ‘ja, we zullen goed plezier maken, als die jongen nu maar een beetje vroolijk is. Vind jij het niet gek, Jettie, zoo maar moeder te zeggen, misschien zal het wel gauw wennen.’
‘Kom,’ was 't vroolijke antwoord, ‘zeur toch
| |
| |
niet, dat gaat vanzelf, doe je best maar, papa zegt immers dat ze heel aardig is en ze wordt toch ook onze moeder. 't Is zoo lastig, eerst nog eens wat anders te zeggen. Frits noem ik dadelijk bij den naam. Hij mag het ons ook doen, vin je niet, want wij moeten hem toestemming geven, omdat we dames zijn. Deftig hè?’ en Jettie keek bij voorbaat al heel gewichtig.
‘Ik vind het toch prettig, dat papa de volgende week komt, 't is een gezellig idee, allemaal bij elkaar te zijn, de arme Mie zal het dan stil hebben. Weet je wel, Jettie, ze verlangde er al weer naar, dat de vacantie om was, die goeie ziel.’
‘We kunnen van haar gedaan krijgen wat we willen; met de nieuwe mama zal dat wel anders worden, maar dan hebben we Mie mooi achter de hand om ons te helpen.’ -
Steeds pratend waren ze de Steeg genaderd, waar de trein stilhield, en vreemde menschen bij haar in de coupé stapten. Tot nu toe hadden ze alleen gezeten en konden ze vrijuit babbelen, verder werd het gesprek fluisterend voortgezet; ze maakten nog allerlei veronderstellingen, hoe ze 't er vinden zouden. Door papa's verhalen hadden ze al eenigs- | |
| |
zins een voorstelling van het huis en den grooten tuin gekregen, zeker zou alles er mooi zijn en dan buiten, wat viel er veel meer te genieten.
‘Frits moet overal mee heen,’ zei Loe, ‘zijn vrinden zullen hem wel uitlachen, als hij zoo ineens twee zusters op sleeptouw krijgt. Maar we laten ons niet afschrikken en willen flink pret met hem maken, dan ziet hij meteen gauw, dat we geen stadsnufjes zijn.’
‘Ja, ja,’ juichte Jettie opgewonden, tot groote verbazing van de passagiers, die nu en dan een woordje opvingen.
Toen Jettie den toren van Brummen in de verte zag, kreeg ze opeens een kalmer gevoel en had nog wel een eindje willen doorstoomen. Het reisje was toch wel wat te vlug gegaan en toen de conducteur riep: ‘Brummen, uitstappen!’ zei Loe: ‘Ga jij maar eerst, Jettie, en kijk eens of je ook iemand ziet, die naar papa's beschrijving op Frits zou kunnen lijken.’
Bedeesd liep Loe vlak achter haar het perron op, toen ze een jongen, ongeveer van haar leeftijd in 't oog kreeg, die verlegen op dezelfde plaats bleef staan.
| |
| |
‘Zou dat Frits wezen?’ fluisterde Loe, ‘wat blijft hij daar stokstijf staan, 't is of hij geen tien kan tellen.’
‘Ik geloof warempel, dat hij het is,’ zei Jettie.
Zonder bedenken stapte ze op hem af en vroeg moedig: ‘Kunt u mij ook zeggen, waar mevrouw ten Ende woont? We kennen hier den weg niet, weet u.’
De jongen kreeg een kleur en vergat zijn pet af te zetten, waar Jettie zich inwendig vreeselijk aan ergerde.
‘Zeker, dames,’ antwoordde hij, ‘u bent misschien de dochters van kapitein Prak? Dan ben ik uw aanstaande broer en kom u halen, het rijtuig staat klaar.’
Jettie had moeite haar lachen te bedwingen, op een fatje leek hij heelemaal niet en wat had zij hem veel grooter en deftiger voorgesteld! Hij droeg nog een korte broek, waar een paar dikke kuiten onderuit kwamen. Was dat nu een jongmensch van vijftien jaar! Er mankeert nog een matrozenblouse met een kraagje aan, dacht Jettie teleurgesteld.
Frits liep vooruit en de meisjes konden niet laten even te gniffelen; daar zouden ze pret mee
| |
| |
hebben. Onverwachts draaide Frits zich om en vroeg de kaartjes. Loe en Jettie deden haar best, opeens gewoon te kijken, maar het lukte niet en Frits werd kwaad, toen hij merkte, dat hij werd uitgelachen. Wacht maar, dacht hij bij zichzelf, later zal ik jullie wel leeren.
Voor het station wachtte een brik. De koetsier had het deurtje al opengezet en de dames stapten er in, alsof ze zoo'n ritje iederen dag gewend waren. Ze zaten naast elkaar op de bank en Frits tegenover haar; nu konden ze hem eens goed opnemen.
‘Wat een leuk ventje’ dacht Jettie, ‘hij valt me nu toch wel mee. Op een ridder lijkt hij wel niet zooals ik me hem een beetje gedacht had, maar ik heb het gevoel, dat ik toch wel met hem zal kunnen opschieten. Hoe zou Loe hem vinden! Wat aardig haar heeft hij, allemaal krulletjes en eigenlijk is hij toch wel keurig gekleed, gelukkig dat wij even netjes zijn.’
Ook stond hij Loe wel aan, ze verlangde er naar, 's avonds in bed met Jettie na te praten.
Frits, wien het allesbehalve beviel, zóó met open mond aangegaapt te worden door de aanstaande zusjes, vond het blijkbaar raadzaam een gesprek te
| |
| |
beginnen en vroeg, of ze het geen vreemd gevoel vonden, naar een plaats te gaan, waar ze niemand kenden. ‘Maar het zal u wel bevallen,’ zei hij, alsof hij wat medelijden had, ‘we moeten maar dikwijls samen wandelen. Mama heeft allerlei plannetjes op touw gezet, als tante To nu maar geen bezwaren heeft. Dat is een zuster van moeder,’ vertelde hij, ‘die wel eens vergeet, dat ze vroeger ook kattekwaad heeft uitgehaald, o, tante is zoo streng uitgevallen.’
‘Papa heeft er ons al van verteld,’ zei Jettie, ‘eerlijk gezegd, was ik die tante al haast vergeten, maar we moeten er ons dan maar niet al te veel aan storen. Woon je in een mooi huis?’ informeerde ze opeens, ‘dan zul je het bij ons later wel niet zoo prettig vinden, in een stad heb je zulke tuinen niet.’
‘O! dat is niet erg,’ was 't antwoord van Frits, die al veel losser werd, ‘want ik ga naar kostschool en zal niet veel thuis zijn, alleen in de vacanties kan ik van mijn zusjes genieten.’
‘Toe schei uit!’ riep Jettie, ‘doe niet zoo flauw’ en Loe, die nog geen woord gezegd had, lachte mee. Ze was blij, alvast met iemand op streek te
| |
| |
komen, dat gaf moed voor de verdere kennismaking.
Nadat ze een kwartiertje gereden hadden, hield het wagentje stil voor een kleine villa. De logéetjes liepen achter Frits, ze vonden het wel wat angstig, de voordeur binnen te gaan en zagen geducht tegen de nieuwe ontmoeting op. Frits duwde haar de deur van de huiskamer in waar Mevrouw ten Ende de kinderen wachtte.
‘Zoo, ben je daar?’ zei ze vriendelijk, ‘geef me eerst eens een stevigen zoen; ik ben blij mijn dochtertjes te leeren kennen! Ik heb al zooveel van jullie gehoord.’
Loe gaf bedeesd den zoen terug en mompelde zooiets van ‘moeder’, maar het ging haar zoo lastig en onhandig af, dat ze dadelijk wel weer teruggaan wilde. Die naam klonk haar zoo vreemd in de ooren en zij slikte iets in haar keel weg, toen ze het woord uitsprak.
Met Jettie was het anders gesteld, die voelde zich natuurlijk weer dadelijk thuis en babbelde maar door, terwijl Frits haar met een vergenoegd gezicht zat aan te kijken. Dat wordt een leuke zus, maakte hij bij zichzelf uit, die andere is wel wat stil uitgevallen en kijkt erg benauwd.
| |
| |
‘Kom, ga maar gauw zitten,’ zei mevrouw, ‘toe Frits, roep jij tante eens, dan zullen we in de serre gezellig een kopje thee met elkaar drinken en maken we gauw kennis.’
Loe was maar niet op de nieuwe moeder uitgekeken, die haar nu voortaan in alles helpen zou. Ze nam zich voor, maar lief tegen haar te zijn en nooit te laten merken, dat ze nog zoo dadelijk niet van haar houden kon. Die Jettie was nu overal op haar gemak en werd door haar gebabbel erg aardig gevonden, dat merkte Loe wel. - Daar ging de deur open en verscheen tante.
‘Dag meisjes, komen jullie hier eens een prettige vacantie halen, daar doen jullie goed aan. Frits vindt het heerlijk, zoo'n paar zusjes erbij te krijgen, is 't niet jongen?’
‘Ik wou maar, dat moeder inschonk,’ zei Frits ongeduldig, ‘dan kan ik de dames alles eens laten zien.’
‘Noem ons maar gerust bij den naam, hoor,’ gaf Jettie permissie en allen schaterden het uit, ook al om het gewichtige gezicht, dat zij erbij zette.
Frits dacht er ook niet over, dit niet te doen en had het zelfs al eens gewaagd, de meisjes een
| |
| |
wenk te geven, om ze mee naar buiten te lokken.
‘Niet zoo haastig, vent,’ zei zijn moeder, ‘ik laat mijn gasten zoo maar niet los, ze moeten me eerst eens het een en ander vertellen.’
‘Vindt u 't niet gek?’ vroeg Jettie opeens, ‘zoo maar twee dochters erbij te krijgen, die al zoo groot zijn?’ en Loe gaf haar een duwtje onder de tafel, om die malle vraag.
Mevrouw moest er om lachen en vertelde dat ze 't prettig vond. ‘We zullen het erg gezellig met elkaar hebben,’ beloofde ze, ‘en vreemd zijn jullie me ook niet, doordat papa mij al zooveel van jullie heeft verteld.’
Loe gluurde zoo nu en dan eens naar de bewuste tante, die een kous breide, waar geen eind aan scheen te komen. Ze keek wel een beetje grimmig en Loe was blij, dat papa háár niet uitgekozen had.
Eindelijk, na het tweede kopje thee, zei Frits' moeder: ‘Ga nu maar eens met de logées naar buiten, mijn jongen, dan wasch ik de kopjes. Maar niet met elkaar kibbelen, hoor!’
Het drietal was gauw weggewipt en Frits koos een eereplaatsje tusschen de beide zusjes. O! wat
| |
| |
was er veel te zien en hoe genoten ze van die prachtige bloemen. ‘Wij zullen het hier heerlijk hebben,’ zei Jettie verrukt, ‘en jij moogt iederen dag met ons uitgaan, Frits.’
Zij wandelden langs allerlei aardige paadjes en gingen niet naar huis vóór het bedtijd was. Zoo eindigde de eerste dag en de beide meisjes waren ervan overtuigd, dat ze een verrukkelijke vacantie zouden hebben. Loe en Jettie hielden nog allerlei beschouwingen onder het uitkleeden. Ze waren het er over eens, dat Frits een aardige broer voor haar zou worden en papa een lieve moeder had uitgezocht. Met tante konden ze nu al best opschieten, Frits had haar veel te zwart afgeschilderd en bovendien hadden ze daar in de toekomst ook weinig mee te maken.
In het groote bed met de gezellige springveeren matras, kropen ze diep onder de dekens, zóó diep, dat moeder ze haast niet vinden kon, toen ze even een kijkje kwam nemen en het tweetal een nachtzoen bracht. Daarna werd de deur zachtjes gesloten en sliepen de logéetjes al spoedig in.
Toen den volgenden morgen het vriendelijk zonnetje door het geopende raam naar binnen scheen,
| |
| |
was Jettie het eerst wakker, wie het niet veel moeite kostte, ook Loe gauw uit bed te halen.
Zoo kwam het dat ze al om half acht beneden waren en daar nog niemand aan de ontbijttafel vonden.
|
|