| |
| |
[pagina t.o. 5]
[p. t.o. 5] | |
Haastig ging Frits op zijn buik liggen en greep Loe bij haar pols.
(Bladz. 40.)
| |
| |
| |
Eerste Hoofdstuk.
Kennismaking.
‘Kun je mij soms ook zeggen waar kapitein Prak woont?’ vroeg een aardig loopmeisje aan een politieagent, die haar daarop een eenvoudig huis aanwees, om den hoek van de Emmastraat. Het kleine ding ging gebukt onder een zware doos met stalen, die ze op zicht moest brengen en nu en dan bleef ze eens even staan om dat vrachtje weer aan den anderen arm te hangen.
‘Wat wonen die menschen ook ver,’ bromde ze in zichzelf, ‘en rijke lui lijken het ook niet. Zoo'n klein huis!’ En toen ze naderbij kwam, ergerde ze zich aan de gordijnen, die maar zulke eenvoudige franjes hadden en nog smoezelig leken bovendien.
| |
| |
Nòg hooger trok ze haar wipneusje op, want wat leek dat kaal, er hingen niet eens overgordijnen achter. Als je wou, bedacht ze zich, kon je de heele kamer wel doorgluren en meteen nam ze even de gelegenheid waar. Veel viel er daarbinnen niet te bekijken; aan den muur hingen een paar portretten, die het nieuwsgierig-aagje grimmig aankeken. Ze schrok er wel een beetje van, 't was eigenlijk ook nog al brutaal, zóó naar binnen te gluren. Toen ging ze beschaamd het blauwe stoepje op, dat haar naar de voordeur bracht. Een groote koperen belknop gaf haar door een hard gelui gelegenheid, haar verontwaardiging over ‘zulke gewone menschen,’ lucht te geven, nee hoor, dan had ze die stalen bij heel wat grootere lui gebracht.
Warm van 't vermoeiend tochtje, liet ze de doos van haar arm glijden en zette ze maar vast tegen de deur. ‘De meid moet die dan maar binnenhalen,’ overlegde ze.
Maar Jettie, het jongste dochtertje van kapitein Prak, was haastig opgevlogen bij dat driftig belletje en nu hoorde het loopmeisje haar roepen: ‘Blijf maar Mie, ik zal wel open doen!’ Gauw was het
| |
| |
dienstmeisje weer weggewipt, gelukkig, van dat karweitje af te zijn.
Jettie nam de doos van de stoep op en torste ze naar de kamer, waar Loe, haar zusje, zat te lezen. ‘Zeg, zullen we met ons beidjes maar vast een pak voor papa uitzoeken?’ vroeg Jettie met een ondeugend lachje en ze knielde al voor de doos neer, om den riem gauw los te maken. ‘Ik denk, dat papa 't niet goed zal vinden,’ zei Loe, ‘'k zou ze maar stilletjes in de doos laten, zeg!’
‘Hoor nu toch zoo'n braaf boontje weer eens,’ riep Jettie verontwaardigd, ‘ben je nou weer zóó bang voor een standje, nee, 'k wil eens even kijken hoor,’ en meteen lichtte ze het deksel al op.
Toen werd Loe toch ook nieuwsgierig en knielde naast Jettie voor de doos neer. Je kon nooit weten of er ook nog een mooi stofje voor een nieuwe jurk tusschen zat....
Jettie bevoelde met duim en vinger alle stalen en soms schaterde ze 't uit van pret, als ze zich papa nu eens in zoo'n afschuwelijk pak voorstelde. De heele doos werd onderstboven gehaald en in minder dan geen tijd lag de grond bezaaid met stalen. ‘Bah nee,’ zei Jettie met een vies gezicht,
| |
| |
‘daar is nou heelemaal geen moois bij en ze schoof den hoogen berg naar Loe, in de hoop, dat die alles wel weer netjes op zou ruimen. Jettie had voor zulke vervelende werkjes nu eenmaal geen geduld genoeg.
Het waren een paar aardige meisjes die Loe en Jettie Prak en samen konden ze 't ook best vinden, hoewel haar karakters zeer verschilden. Loe was een paar jaar ouder en daarom vanzelf al de meest verstandige van de twee. Haar grootste gebrek was koppigheid, dat ze moeilijk kon overwinnen en waardoor ze bij de menschen, die haar niet goed kenden, dikwijls een minder aardigen indruk maakte. Ze was een ernstig kind, dat meestal niet, zooals Jettie, losjes over de dingen heenstapte. Wanneer ze op school een slecht cijfer kreeg, als de les er niet goed in zat, tobde ze daar den heelen dag over en kostte het Jettie veel moeite, de ‘zwaarmuts’ weer vroolijk te krijgen. ‘Kom,’ troostte ze dan, ‘een volgend keertje gaat het wel beter, hoor, je kijkt of je je laatste oortje versnoept hebt! Hoe kun je nu altijd de mooiste cijfers hebben? Dan moet je mij zien, ik kreeg verleden week wel drie onvoldoendes achter elkaar, ik zou wel eeuwig in
| |
| |
den put kunnen zitten en wat gaf het je dan nog. Als je voor 't rapport maar een beetje hard werkt, haal je de schade best weer in, kom Loe, kijk nu niet zoo benauwd.’
Jettie kuste dan de tranen weg, die haar bedroefde zus over de wangen biggelden. De opgewekte troostwoorden, die soms kant noch wal raakten, slaagden er dikwijls in, Loe weer aan 't lachen te krijgen en ze nam zich voor de schade met een beter cijfer gauw weer in te halen.
Jettie treurde er ook niet om als een winkelhaak haar schort versierde of brutale modderspatten zoo maar ongevraagd op haar schoone jurk sprongen. De huisnaaister en Mie wisten wel raad en ook dan vond Loe, dat Jettie de zaak veel prettiger opvatte, zoo erg was het toch eigenlijk niet.
De meisjes vonden het altijd weer heerlijk, als het Maandag was en Keetje het goed kwam verstellen. Het was zoo'n echt gezellig naaistertje, dat allerlei verhalen van andere menschen deed; ze beschreef de jurken, die ze voor kennisjes maken moest en dan vonden de kinderen het wel eens sneu, dat zij zoo weinig nieuws kregen. ‘Bruin kan het niet trekken,’ zei papa lachend en dikwijls
| |
| |
moesten ze het nog eens een jaartje met een jurk doen, die ze in gedachten al voorgoed weggelegd hadden. Als Mie haar lievelingen 's avonds onderstopte moest ze luisteren naar de verhalen en ook werd papa er dikwijls op getrakteerd, als hij van zijn dienst thuiskwam.
Keetje werd beschouwd als een huisvriendin, die voor de meisjes onmisbaar was, sinds ze in Arnhem woonden.
Mijnheer Prak was ruim twee jaar geleden als kapitein naar Arnhem overgeplaatst; Loe vooral vond het hier vrij wat prettiger dan in Assen, niet alleen om de minder aardige vriendinnen, die ze daar had, maar vooral, omdat haar lief moedertje in Assen gestorven was, hetgeen ze zich zoo goed herinnerde en welke treurige gebeurtenis ze steeds aan die plaats vastknoopte. Het was nu juist vier jaar geleden, Loe was toen negen, dat er een klein broertje kwam, een allerliefst kindje. Maar het werd helaas spoedig weer weggenomen en Loe begreep, dat moeder bezorgd was over dat kleine poppetje. Ze wilde het natuurlijk volgen, om het zelf te blijven vertroetelen. Papa kon ook best voor zijn groote meisjes zorgen, meende Loe en daarom was moeder zoo gerust
| |
| |
heengegaan. Maar later vond Loe het toch vreemd, dat het broertje in den hemel niet door onzen Lieven Heer gekoesterd werd en door de engelen, die het toch hadden meegenomen. Broer was nu immers ook een engeltje geworden. Als ze 's avonds in haar bed lag, dacht ze er dikwijls over na en ze haalde alles nog eens voor oogen. Ze zag moeder, die toch schreide, omdat ze terwille van broertje, papa en haar beide meisjes verlaten moest. Was het ventje niet zoo klein geweest, dan zou moeder het misschien niet zoo noodig gevonden hebben en was ze stellig wel hier gebleven. O! moeder moest toch eens weten hoe Loe haar miste.
Zelden sprak ze met iemand over dat groote verdriet, papa nam ze wel eens in vertrouwen, als Jettie er niet bij was, want die herinnerde zich moeder haast niet en sprak er ook liever niet over. Narigheden stonden niet op Jettie's levensprogramma. En Mie had het dikwijls te druk, alleen 's avonds kon Loe eens rustig met haar over moeder en broertje praten, ze wist wel, dat Mie veel van mama gehouden had.
Mie was een oudgediende bij de familie Prak. Als tweede meisje had ze mevrouw Prak, toen Corrie
| |
| |
de Leeuw, naar school gebracht; later was Corrie's moeder gestorven en bleef Mie met een juffrouw voor de huishouding zorgen. Heerlijk vond ze het mee te mogen gaan in de nieuwe omgeving, toen Corrie trouwde en wat was het haar eerst vreemd, ‘mevrouw’ te zeggen. Toen werd Loe geboren; twee jaar later Jettie en natuurlijk werden de meisjes ook háár lievelingen. Hoe kon het anders, Mie had ze immers al mee in het wiegje verzorgd!
De goede ziel was er trotsch op, dat haar ‘jongens,’ zooals zij ze noemde, zoo flink opgegroeid waren en Loe, die vroeger zoo'n erg leelijk poppetje was, knapte op, naarmate ze ouder werd. Het rossige haar, dat lang kort gehouden was, viel nu in mooie krullen over haar schouders en ook hadden de bleeke wangen een zacht rood tintje gekregen. De hardnekkige bruine stipjes op den neus en onder de oogen ontsierden het ernstige gezichtje, maar Loe treurde er niet om en wist wel, dat Jettie er vrij wat aardiger uitzag. De menschen op straat lieten zich héél onvoorzichtig wel eens iets ontvallen, wanneer de beide zusjes naast elkaar liepen en Loe's scherpe ooren vingen vaak minder aangename dingen op omtrent haar uiterlijk.
| |
| |
Jettie was gelukkig onverschillig onder den lof, die haar dan zoo onverwacht werd toegezwaaid en had er Loe, die nooit jaloersch was, nog liever om.
Jettie leek sprekend op haar vader, de bruine oogen keken guitig de wereld in en haar gezichtje teekende een open, opgewekt karakter. Ook het donkere haar had ze met haar vader gemeen, waar ze trotsch op was. Papa was de beste vriend, die zoo prettig met zijn meisjes wist om te springen en Mie schudde dikwijls het hoofd, als ze met haar handen in de zij de stoeipartijen bijwoonde. Maar Mie zelf was veel te toegevend en dan moest vader tusschenbeiden komen, omdat er altijd misbruik van haar goedheid werd gemaakt.
Kapitein Prak was de trouwe gedienstige erg dankbaar voor haar flinke hulp in huis. Alles werd door haar bedisseld. Vrijdags kwam er een werkvrouw en Mie zorgde er wel voor dat er niets was aan te merken en mijnheer bij zijn thuiskomst geen rommel vond. Maar toch had de vader het noodig gevonden, dat de opvoeding van de meisjes onder andere leiding kwam, o, wat had het Mie een tranen gekost, toen ze het groote nieuws hoorde, dat de kinderen weer een moeder zouden krijgen.
| |
| |
Al lang had ze iets vermoed, maar er nooit aan durven denken en natuurlijk had die jobstijding haar als een donderslag in de ooren geklonken. Ze begreep niet, dat de meisjes onder meer toezicht moesten staan en vond het al heel wat waard, wanneer de kleeren en het huis goed onderhouden werden. 't Was hier altijd zoo keurig en ook nu op dezen Zaterdagmiddag zag de eenvoudige huiskamer er onberispelijk uit, toen Loe de stalen weer netjes had ingepakt.
‘Kom,’ zei Jettie, ‘laten we nu eens naar boven gaan en zien, of Mie alles wel in den koffer doet. Ze is de laatste dagen zoo in de war, dat ze best iets zou kunnen vergeten. Weet je wat ik denk Loe, dat ze een beetje jaloersch is. Ze heeft hier altijd den baas kunnen spelen en nu er een ander komt, weet ze wel, dat zij niet veel meer in te brengen zal hebben. Die stakker, toe, laten we eens gauw gaan kijken.’ Meteen was Jettie haar zusje al op de trap vooruitgesprongen en danste naar boven.
Daar zat Mie, met stapels kleeren om zich heen, die allemaal nog in den koffer gepropt moesten worden.
‘Wat een rommel,’ juichte Jettie, ‘lekkertjes, het zal een heerlijke zomervacantie zijn!’ Vol
| |
| |
vreugde greep ze Loe bij den schouder en trok haar door de slaapkamer.
‘Vergeet niet onze beste jurken, Mie, daar moeten we mee pronken en de mooie ceintuurs, wat zullen we fijn zijn!’
Van baldadigheid wist Jettie bij het zien van dien grooten koffer niet, wàt te doen en was maar op den rug van Mie geklauterd, die voor de kist geknield lag. Ze paste en overlegde, hoe alles er het best in te krijgen. Zoo dikwijls had ze al dienzelfden koffer gepakt, als de kinderen met vacantie uit moesten, maar ditmaal wilde het niet vlotten en haar zenuwachtige handen haalden telkens den boel er weer uit. En toen Loe wilde wijzen, hoe de schoenen de minste ruimte zouden innemen, werd Mie knorrig en zei, dat ze maar naar beneden moesten gaan. Wat deden ze hier in zoo'n rommel?
De waarheid was, dat Mie haar tranen wilde verbergen, die nu en dan in den geopenden koffer rolden. Neen, mijnheer en ook de meisjes mochten niet merken, hoe vreeselijk zij het vond, spoedig door een ander verdrongen te worden.
Door een vreemde... en de meisjes, vooral Jettie, verheugden zich er nog wel in... Maar 's avonds
| |
| |
toen Loe Mie goeden nacht wenschte, sloeg het hartelijke kind beide armen om den hals van haar vriendin en zei troostend: ‘'k Heb wel gemerkt, dat je bedroefd bent, stil maar hoor, je zult toch altijd bij ons blijven, en al krijgen we nu gauw een nieuwe moeder, met een broer er nog wel bij, van jou zal ik, na vader en Jettie toch het allermeest blijven houden.’
Bij die belofte barstte Mie opnieuw in tranen uit: ‘Mijn kleine meisje,’ schreide ze, ‘ik houd zoo erg veel van jullie en heb ik niet altijd mijn best gedaan? Waarom mag het zoo niet blijven, o, ik was zoo gelukkig en nu voel ik, dat het heel anders zal worden.’
Loe kon haast geen woorden meer vinden, ze begreep wat Mie, die trouwe ziel voelen moest en toch was de verandering voor Loe zoo iets nieuws, dat ze niet ten volle Mie's droefheid kon deelen.
Een ander leven zag ze voor zich en met Jettie bouwde ze luchtkasteelen over de toekomst. Vooral de nieuwe broer, waar papa van verteld had, was het gesprek van den dag. Ze konden haar nieuwsgierigheid haast niet meer bedwingen.
| |
| |
Zou het een fatje zijn? Naar vaders beschrijving te oordeelen, wel. Maar ze zouden hem wel klein krijgen, tegen de plagerijen van beide zusters was hij zeker niet bestand. ‘Hij zal ook verlangend uitkijken,’ veronderstelde Jettie en misschien is hij wel aan 't station als een galante ridder.-
Toen Maandags de zware koffer op den wagen van Van Gend en Loos werd gezet, verheugden de beide meisjes zich vreeselijk op het aanstaand uitstapje, maar den avond te voren, toen Loe maar niet slapen kon, dacht ze meer dan ooit aan haar eigen lief moedertje, dat in haar hart een ruim plaatsje behouden zou.
|
|