| |
| |
| |
| |
VII.
Nieuwe raadsels die niet werden opgelost.
‘Hoor eens, Dien, zou je 't niet leuk vinden, de poppen net zoo'n heerlijk middagje te bezorgen, als wij bij mevrouw van Es hebben gehad?’ vroeg Toos op een morgen. ‘Die stumpers hebben toch maar een echt saai leventje.’
‘Hè ja, laten we dat doen!’ riep Dien opgewonden. ‘Maar dan moeten ze ook evenveel lekkers hebben als wij. Kom, we zullen Riek vragen of 't mag.’
‘Waar zullen we 't partijtje geven? In den tuin kan 't niet, daar is 't nog kletsnat van den regen,’ zei Toos. ‘Op onze slaapkamer, vind je dat niet gezellig?’
Dieneke knikte toestemmend en liep gauw naar Riek, om haar 't plannetje te vertellen.
Deze had er niets op tegen, alleen was 't de vraag, of er genoeg heerlijkheden bij elkaar gebracht konden worden om de poppen te trakteeren.
Terwijl Toos boven een aardig hoekje maakte en 't theeblaadje op een klein tafeltje zette, hielp Dieneke mee, verschillende schoteltjes met koekjes, balletjes en klontjes te vullen. Zelfs
| |
| |
was tante Saar zoo goed wat van haar pepermuntjes af te staan, toen Dieneke er om kwam bedelen.
Een potje suiker, een kannetje melk, thee, warm water, wat moest er toch veel voor zoo'n visite zijn!
Toen alle versnaperingen op tafel stonden uitgestald, werden de poppen bij elkaar gezocht. Zeven gasten, die nog in de nachtpon waren, moesten eerst behoorlijk worden aangekleed, zoodat Toos en Dieneke nog heel wat te doen hadden, voor de visite kon beginnen. Hier slingerde een jurk, daar een kous van de poppenkinderen. O foei, de beide moeders werden er al kriegel van.
Eindelijk, eindelijk hadden de poppen de beste plunje aan en droegen Toos en Dien de gasten naar boven. De stoeltjes stonden voor 't gezelschap klaar en Toos stapte 't eerst binnen om ieder een goed plaatsje te bezorgen. Maar ze had nog geen voet in de kamer gezet, of ze gaf zoo'n vreeselijken gil, dat Dieneke haast een flauwte kreeg van schrik.
‘Wat is er?’ vroeg ze, Toos angstig aan haar mouw trekkend.
‘O, o, kijk eens even, 't is vreeselijk!’ riep Toos, naar de leege schoteltjes wijzend.
‘Toen wij beneden waren om de poppen aan te kleeden, is hier iemand geweest, die alles heeft opgesnoept. Misschien heeft tante Saar wel spijt van haar pepermuntjes gehad en ze weer weggepakt.’
‘En onze koekjes en balletjes dan?’ vroeg Dieneke. ‘Geen sikkepit is er overgebleven. Trijn kan 't ook niet gedaan hebben, die was in de
| |
| |
keuken, dat weet ik zeker.’
‘Misschien heeft Annie een grapje met ons willen hebben en 't lekkers ergens weggestopt,’ veronderstelde Toos.
‘Ja, dat kan best!’ riep Dien. ‘'k Zal haar gauw gaan vragen waar ze 't gelaten heeft.’
In een wip was Dieneke weg, even later echter kwam ze met een bedroefd gezicht terug.
‘Annie heeft ons niet gefopt,’ zei ze, met tranen in de oogen. ‘Toen wij de poppen gingen aankleeden, was ze al een poosje uit en ze is nog niet terug. Maar Riek vraagt, of Mieke er ook van gesnoept kan hebben.’
Op dat oogenblik stapte de kat juist binnen. Ze ging parmantig op een vloerkleedje voor 't bed zitten en begon zich te wasschen.
‘Mieke doet wel een beetje raar, net of ze zich schaamt, vind je ook niet?’ vroeg Toos. Ze nam het kleine kopje tusschen haar handen en keek het dier strak aan.
‘Als je wat op je geweten hebt, vertel het me dan eerlijk, lieverd,’ zei 't vrouwtje ernstig. Opeens begon de kat vreeselijk te miauwen, waaruit de kinderen opmaakten, dat zij de schuldige was.
‘Stouterd, deugniet, snoepster!’ riep Dieneke boos. ‘Den naam van lieverd verdien je niet meer, hoor je dat goed? Wat moeten je kleintjes wel van zóó'n moeder denken?’
Mieke ging rustig door met wasschen en keek alsof ze zeggen wou:‘Brom maar toe, ik trek me van 't standje niets aan.’ Die onverschillige houding maakte de kinderen nog boozer. Dieneke stampte driftig met haar voet op den grond en toonde Mieke haar vuist. Nu begreep
| |
| |
de kat dat 't ernst begon te worden. Ze vluchtte de deur uit en de zoldertrap op. Tusschen den rommel hoopte ze een veilig plekje te vinden, maar Mieke was nog maar even boven, toen een vreeselijk gekerm werd gehoord. Op een drafje holde het dier weer naar beneden en de openstaande voordeur uit.
‘Zag je die oogen!’ riep Dieneke verschrikt. ‘De slokop zal 't benauwd hebben, alleen van 't vele eten natuurlijk. Eigen schuld, wie zoo ondeugend is, moet ook maar gestraft worden.’
Intusschen zaten de poppen geduldig op een feestelijk onthaal te wachten, doch nu er niets meer te presenteeren viel, besloten de mama's haar lieve kleinen maar weer in bed te stoppen.
Onderwijl was Annie thuis gekomen, die 't verhaal natuurlijk ook te hooren kreeg. Ze kon maar niet gelooven, dat die brave Mieke alles zou hebben opgegeten en zocht zoolang naar de vluchteling, tot ze haar onder een struik vond.
Met luid gejuich werd Mieke binnengehaald en dadelijk kreeg ze een schoteltje melk. Maar Annie meende dat de stakkerd, die stellig verkeerd beschuldigd was, iets bijzonders moest hebben.
‘Mag ik een stukje worst uit den kelder halen?’ vroeg ze aan Riek.
‘Ga je gang,’ was 't lachende antwoord.
't Duurde lang eer Annie terugkwam en toen ze zich eindelijk inde kamerdeur vertoonde, verklaarde ze, geen worst te kunnen vinden. Ook was een groot stuk vleesch uit 't vliegenkastje verdwenen.
Dat bericht bracht nieuwe ontsteltenis teweeg.
| |
| |
Was het dan ook niet zonderling, telkens iets te missen, dat eigenlijk geen waarde had? Voor een dief zou er heel wat kostbaars weg te kapen zijn. 't Vreemde van 't geval was juist, dat alleen wat eetbaar was, verdween. Roelfje was de eenige, die 't gebeurde heel gewoon vond. ‘In een spookhuis kun je van alles beleven,’ zei ze fluisterend tegen Riek. ‘Heeft Geurt u nooit wat verteld? Die is anders genoeg van de zaakjes, dit huis betreffende, op de hoogte.’
‘Ja, en tante Saar ook, maar die is zoo bang, een woord te veel te zeggen.’
‘Ha, ha, dat geloof ik wel,’ lachte Roelfje.
‘'t Zou toch ook dom van 't oude mensch zijn u te vertellen, hoe ze hier vroeger heeft rond gesnuffeld, als ze met uw vader een dagje op visite kwam. In de studeerkamer van den ouden heer had ze altijd 't een of ander in orde te maken, maar onderwijl gaf ze haar oogen goed den kost. Mijnheer heeft zeker wel begrepen, dat de juffrouw met die hulpvaardigheid verkeerde bedoelingen had, want langzamerhand begon hij den boel al meer en meer weg te stoppen. De notaris zal, dunkt me, heel wat moeite hebben gehad, de noodige papieren bij elkaar te krijgen. Overal moet wat gelegen hebben.’
‘Ja, Geurt denkt, dat er ook 't een en ander op den zolder is weggeborgen, want eens heeft hij oom met een brandende kaars van boven zien komen.’
‘Och, van dien zolder bleef ik toch maar voorgoed weg,’ waarschuwde Roelfje weer. ‘Dan probeerde ik liever, uw tante nog eens op een handige manier uit te hooren. Want, juffrouw,
| |
| |
leer dit nou van mij, de menschen die 't minst zeggen, weten doorgaans 't meest.’
Dit kon Riek niet ontkennen, maar er hoorde moeite toe, over dit onderwerp met tante te beginnen. Zelf naar den zolder te gaan en alle kasten en laden te doorzoeken, leek haar het eenige middel, tot klaarheid te komen. Het trof heel ongelukkig, dat ze de laatste dagen zoo bezet was en zich moeilijk een middag kon afzonderen.
Annie wist nog niets van de nieuwe zorgen die Riek drukten, tot ze er toevallig achter kwam. Op een morgen, toen de zusters nog op de slaapkamer waren, zei Annie opeens: ‘Zeg, weet je wel, wat je mij in 't oude huis beloofd hebt? 't Zou in de vacantie gebeuren en nu die al ruim voor de helft om is...’
‘Begin jij bang te worden, dat de belofte er bij inschiet,’ viel Riek haar in de rede. ‘Kom dan maar gauw met je vraag voor den dag.’
‘Ik zou Rens te logeeren nebben en ook nog een paar andere vriendinnen. Als tante Saar 't niet te druk vindt, mag ik dan 't heele clubje vragen? De meisjes zullen daarginds toch zeker niet van de spoken gehoord hebben en hier wel durven slapen?’
Annie zag Riek een kleur krijgen en vroeg, toen er niet dadelijk een antwoord volgde:
‘Heb je er iets op tegen?’
‘'k Zou graag m'n woord houden, dat weet je wel, maar... Ans...’ aarzelde Riek.
‘Is 't je soms te druk? Wij kunnen je toch helpen, en Trijn kan ook nog wel een beetje harder werken, die doet alles immers op haar sloffen af.’
| |
| |
‘Och, daar is 't niet om, de drukte kan me niet schelen,’ antwoordde Riek. ‘Er is iets anders...’
‘Iets anders, wat dan?’
‘We moeten eerst zekerheid hebben, hoe lang we nog in dit huis kunnen blijven. Volgens Roelfje is er een volle neef van oom Peter in Amerika, die aanspraak op dit huis kan maken.’
‘Allemaal bangmakerij!’ riep Annie verontwaardigd. ‘De notaris zal 't toch zeker wel beter weten?’
‘En de brief dan, Ans, die verloren is geraakt?’
‘Ja, die is nou eenmaal weg, maar hij zou ook nergens meer voor dienen. Ik geloof mijnheer van der Zee en niemand anders.’
‘Toch wil ik naar den brief zoeken, al zal 't me heel wat tijd kosten,’ zei Riek. ‘Kwam ik er eindelijk maar eens aan toe. Altijd is er weer wat bijzonders, dat me te lang bezighoudt.’
Arme Riek! Had ze geweten, wat haar dien dag nog boven 't hoofd hing, dan zou ze zich wanhopiger gevoeld hebben dan ooit te voren.
De morgen ging kalmpjes voorbij. Riek hielp Trijn de slaapkamers stoffen en Annie zat ijverig kousen te stoppen. Toos en Dieneke waren er op uitgestuurd om nog wat voor de koffietafel te halen. Dat deden ze graag, in de hoop, hier en daar wat lekkers op te loopen. Nu hadden ze bij den bakker weer een zakje suikertjes gekregen, waarvan ze onderweg telkens eens snoepten. Toen alles op was en de kinderen wat vlugger aanliepen om nog vóór twaalf uur thuis te zijn, haalden ze een lange,
| |
| |
donkere dame in, die door haar opzichtige kleeding erg opviel. Een meisje van een jaar of acht, dat er al even bijzonder uitzag, liep naast haar.
Onwillekeurig deden Toos en Dieneke er nog een stapje bij, zoodat ze gelijk met de dame opliepen. Het meisje zag ze het eerst en beantwoordde Dieneke's groet, met de tong uit te steken en een scheef gezicht te zetten.
‘Wat een gek kind,’ fluisterde Dieneke.
Toos gaf haar zusje een hand om nog vlugger door te loopen. Nu merkte de dame het tweetal op en hield Dieneke bij haar mantel terug.
‘Wacht eens even,’ zei ze, op wat bevelenden toon.‘Jullie kunt mij misschien wel zeggen waar mijnheer Peter de Graaf heeft gewoond? Het huis moet in deze straat zijn.’
‘Ja mevrouw, ziet u daar dat groote hoekhuis?’ antwoordde Toos beleefd. ‘Dat is vroeger van oom Peter geweest, maar nu is het van ons.’
‘Van jullie?’ vroeg de dame verbaasd. ‘Hoe bedoel je dat?’
‘Wij wonen daar, het huis is van ons,’ zei Toos met nadruk.
‘Sinds wanneer woon je daar dan? Ik begrijp er niets van.’
‘Sinds we in Rotterdam zijn. Notaris van der Zee heeft gezegd, dat we maar zoo gauw mogelijk hierheen moesten komen. We vinden het zoo fijn, een eigen huis te hebben en je kunt er in verdwalen, zoo groot is het.’
‘Je sprak van “oom Peter.” Was mijnheer de Graaf dan een oom van jullie?’
| |
| |
De kinderen knikten allebei zoo beslist van ja, dat niemand aan de waarheid zou hebben kunnen twijfelen.
‘Enfin, we zullen zien. Breng mij er eerst maar,’ klonk 't kort en bondig.
Riek en Annie zaten voor 't raam te naaien en keken vreemd op, toen de zusjes met een onbekende dame en een meisje, het hek binnenstapten.
‘Waar komen ze nu in 's hemelsnaam mee aan?’ riep Annie. ‘Kijk dat mensch 't huis eens opnemen, 't Lijkt wel, of 't van haar is.’
‘O Annie,’ zuchtte Riek, achter in haar stoel vallend, ‘daar zul je 't hebben.’ Toen stond ze langzaam op, om de dame tegemoet te gaan.
Deze maakte een stijve buiging en vroeg op scherpen toon: ‘Wie bent u?’
‘Riek van Baveren. Wenscht u mij te spreken, misschien.’
‘Ja u of een ander in dit huis, 't kan me niet schelen wie,’ antwoordde de bezoekster met een vreemden tongval. Meteen liet ze haar dochtertje de blauwe stoep opgaan en duwde haar in de gang.
‘Loop maar door,’ snibde ze, het kind voor de zooveelste maal een stomp in den rug gevend, ‘ik volg je wel.’
Riek vroeg haar in de huiskamer te gaan en liet haar en het dochtertje plaats nemen.
‘Ik ben mevrouw de weduwe Tromp, mevrouw Johanna Elisabeth Tromp en dit is mijn eenig kind, Lili. Ik kom uit Amerika, uit Michigan. Mijn brave man, John Tromp,is al vijf jaar dood, zoodat ik 't brood voor mij en mijn kind moest verdienen. Nu kreeg ik echter bericht,
| |
| |
dat de oom van mijn man, Peter de Graaf, overleden was. Ik haastte me naar Holland, om de erfenis, die ons natuurlijk toekomt, op te eischen en hoorde zooeven, tot mijn niet geringe verbazing, van uw zusje, dat u dit huis als 't uwe beschouwt. Er is hier bepaald een vergissing in 't spel. U zult wel familie van den ouden heer zijn, maar toch zeker geen volle nicht, nietwaar? De notaris liet u hier zoolang wonen, omdat de neef uit Amerika niet kwam opdagen. Dat was verstandig van hem, want een huis dat leeg staat, wordt er niet beter op...’
Riek deed eerst pogingen, een woord in 't midden te brengen, maar 't was haar onmogelijk. Mevrouw Tromp zorgde wel, daartoe geen gelegenheid te geven, toen zij haar verhaal gedaan had.
‘Hoe het zij, aan u behoort dit huis niet en dit zal gauw genoeg bewezen zijn,’ besloot ze eindelijk. ‘U wilt me nu wel enkele kamers aanwijzen, waar wij zoolang logeeren kunnen? Met drie flinke, ruime vertrekken ben ik tevreden.’
Riek stond stom van verbazing en keek Annie hulpeloos aan. Deze vatte de zaak van den grappigen kant op en stelde voor, drie kamersop de bovenste verdieping in orde te brengen.
‘'k Wou, dat de spoken vannacht een rondedans om haar bed deden en haar zoo'n schrik aanjoegen, dat ze voorgoed de vlucht nam,’ dacht Annie. ‘Nee maar, wat 'n mensch!’
‘Ik zou 't wel prettig vinden, me eerst even te verfrisschen en Lili wat op te knappen,’ zei
| |
| |
mevrouw Tromp, nadat Annie naar boven was gegaan, om de bedden voor de gasten op te maken. ‘Ben ik klaar, dan wil ik graag nog 't een en ander van u weten.’
Riek nam mevrouw en Lili mee naar haar slaapkamer en legde 't een en ander voor haar klaar. Toen haastte ze zich weer naar beneden, in de hoop een poosje alleen te zijn en tot zich zelf te komen. Maar jawel, ze was nog niet op de trap, of daar kwam Lili alweer aangehuppeld.
‘Wil je wel eens gauw hier komen, ondeugende meid!’ riep haar mama haar achterna.
‘Strakjes moeder,’ was 't leuke antwoord. ‘Ik ga nou met de nieuwe tante mee.’
Hoe Riek ook haar best deed, het kind tot gehoorzaamheid te dwingen, het hielp niemendal. Lili weigerde hardnekkig naar moeder terug te gaan en wandelde achter ‘tante’ de trap af en de huiskamer in. Daar nestelde ze zich in een grooten leunstoel, om de komst van mama rustig af te wachen.
‘Ze blijft lang weg, hè? Moeder zeurt altijd zoo,’ zei Lili zuchtend.
Ondanks alle narigheid had Riek moeite, haar lachen te houden.
‘Word je wat ongeduldig?’ vroeg ze. ‘Luister maar goed, dan zul je moeders stap wel gauw hooren.’
‘Daar komt ze!’ riep Lili even later, ‘'t Valt me heusch nog mee.’
Werkelijk stapte mevrouw Tromp, met de noodige drukte, de kamer in. Ze liet zich in een gemakkelijken stoel neervallen en zei: ‘Nu moeten we nog eens verder praten. Hoe is de naam van dien snuggeren notaris ook weer?’
| |
| |
‘Van der Zee, mevrouw.’
‘Juist, van der Zee. Lili, zit asjeblieft niet zoo aan de franje van je stoel te trekken, anders ga je onmiddellijk de kamer uit,’ liet mama er dreigend op volgen.
‘Zou ze niet liever wat met Toos en Dieneke gaan spelen? Ze verveelt zich hier,’ zei Riek. ‘Bovendien kunnen we beter praten.’
‘Ja, dat mag wel, maar kind, krijg geen ongelukken, maak je vooral niet vuil en kibbel niet te veel,’ waarschuwde mama. ‘Die twee meisjes lijken me nog al erg bijdehand.’
‘Hebben jullie geheimpjes? Zeker wel en daarom wil je mij de kamer uit hebben,’ pruilde Lili, zonder acht op moeders woorden te slaan. Bang, dat 't nog op onaangenaamheden tusschen die twee zou uitloopen, nam Riek 't kind gauw bij de hand en bracht haar naar de zusjes.
‘Doe je mee? We zouden net vader en moeder gaan spelen. Nou kun jij mooi 't echte kind zijn!’ riep Toos. Meteen haalde ze een klein stoeltje, om Lili daarin te zetten.
‘'k Wil geen echt kind zijn, 'k wil met de poppen spelen en de mooiste mag ik hebben,’ klonk 't beslist.
De zusjes keken de vreemde gast verbaasd aan. ‘Je moogt er wel mee spelen, maar je krijgt er geeneen van,’ zei Toos. ‘Kijk, daar zitten ze.’
Lili nam de poppen één voor één op en bekeek ze lang. ‘Moeder zegt dat alles hier van ons is en waarom de poppen dan niet?’ vroeg ze eindelijk. ‘Die hooren toch bij 't huis.’
‘Nietwaar, wij hebben ze gekregen en dan zijn
| |
| |
ze ook van ons!’ riep Toos kwaad.
Lili stak haar tong uit en keerde de meisjes den rug toe. Niet wetend wat nu te doen, slenterde ze door den tuin, waar ze Geurt bezig vond, het oude kippenhok te verven. Een paar dagen geleden had hij tien kuikens voor Riek gekocht en deze aardige diertjes werden nu met veel zorg groot gebracht.
‘Mogen die beestjes niet in den tuin loopen?’ vroeg Lili.
‘Dat is ook een vraag. Dan zouden ze immers zoek raken, domme meid.’
Lili vond Geurt niets aardig en besloot, het deurtje voor de grap toch eens open te zetten. Toen de oude baas klaar was met z'n werk en weer in huis ging, aarzelde ze geen oogenblik, haar plannetje te volvoeren. Met haar vinger wipte ze 't kleine haakje op en zette het hok wagenwijd open. De kuikens schenen echter geen plan te hebben, hun woning te verlaten, zoodat Lili geweld moest gebruiken om haar zin te krijgen. Zonder zich te bedenken, stapte ze in 't kippenhok en joeg de angstige dieren er met een stok uit.
‘Ksst, ksst!’ riep ze, haar wapen dreigend in de hoogte houdend. De kuikens stoven overal heen en fladderden in hun benauwdheid tegen 't keukenraam op. Dat was een groot geluk, anders zou Geurt het onheil stellig niet zoo gauw ontdekt hebben.
‘Dat is 't werk van dat brutale nest, wat ik je zeg, Trijn!’ riep hij, rood van woede. In een oogenblik was hij buiten en met heel veel moeite en geduld wist hij 't kleine volkje weer in 't hok te krijgen.
| |
| |
‘Als je 't nu nog eens waagt bij de kuikens te komen, leg ik je over de knie en krijg je een pak slaag van heb-ik-jou-daar. Goed begrepen?’ riep Geurt boos.
Lili zette een keel op, alsof ze de beloofde klappen al voelde en rende het huis in. De mouwen en de rok van haar jurk zaten vol groene verf. Maar 't ergste vond Lili dat ze zoo door Geurt was afgesnauwd en daarover wilde ze zich bij mama gaan beklagen.
‘Maar kind, wat zie je er uit!’ was 't eerste wat mevrouw Tromp zei, toen de lieve dochter gillend en schreeuwend binnenkwam. ‘Wat is er gebeurd? Hebben die twee ondeugende meisjes je kwaad gedaan?’
Lili kon geen woord uitbrengen en schreide maar door.
‘Och, ze is zoo zacht van aard, ze kan niet best tegen die onbeschaafde ruwheid van andere kinderen,’ legde de vriendelijke gast Riek uit. ‘Ik denk dat uw meisjes te wild met haar zijn omgesprongen. U heeft misschien wel zoo lang een jurk van Dieneke, die ik Lili kan aantrekken? Als de koffers er nu maar waren, zou ik niet zoo verlegen zitten.’
Riek was dadelijk bereid te helpen, hoe onbillijk ze het ook van mevrouw vond, de zusjes van ruwheid te beschuldigen, zonder te weten, wat er gebeurd was. Toen ze dan ook van Geurt hoorde, wat Lili had uitgevoerd, kon ze niet laten, mevrouw haar ongenoegen te toonen. Ook werd de schuldige, in 't bijzijn van mama, flink door Riek onderhanden genomen, want deed die deugniet alles wat haar in den zin kwam, dan zou de ellende in huis niet te over- | |
| |
zien zijn.
't Werd toch al heel moeilijk de vrede te bewaren, want alle huisgenooten kwamen met klachten aan. Annie mopperde, omdat mevrouw den halven tijd beneden zat en bij de meisjes aan tafel kwam eten. Toos beweerde, nooit meer genoeg te krijgen, daar de logée's zulke groote porties namen en Dieneke beklaagde zich, zoo zuinig op haar jurken te moeten zijn, omdat Lili ze van haar droeg en er bijna iederen dag een vuil maakte.
Tante Saar was zoo verstandig, zich nog meer op haar kamers terug te trekken dan anders. Ze was niets met de nieuwe huisgenooten ingenomen, maar Trijn en Geurt waren nog 't meest gebeten op ‘die indringers.’ Als Lili 't maar even waagde, een kijkje in de keuken te nemen, werd ze dadelijk door Trijn bij den arm gepakt en in de gang gezet. Kleine ruzietjes moesten altijd door Riek worden uitgemaakt en zoo was 't voor 't arme huismoedertje een heele toer, ieder op z'n tijd tevreden te stellen.
Mevrouw Tromp voelde zich al heel gauw thuis in haar nieuwe omgeving. Ze vertelde aan ieder, die 't hooren wilde, waarom ze uit 't verre Amerika zoo hals over kop hierheen was gekomen, 't Scheen haar echter geducht te hinderen, dat de oude juffrouw boven zoo weinig belang in haar stelde, want daarover had ze zich al dikwijls bij Riek beklaagd.
Op een middag, toen mevrouw Tromp van de wandeling wasthuis gekomen, trof ze tante Saar toevallig in de huiskamer aan. Dat was nog nooit gebeurd en zeker zou 't oudje die ontmoeting ook vermeden hebben, als de logée
| |
| |
niet zoo onverwacht was binnen gestapt.
‘Wel, wel, u hier, dat doet me genoegen,’ zei ze op wat spottenden toon. ‘En waar is uw nicht? Ik verlang naar een kop thee.’
‘Ze zal dadelijk komen,’ was 't korte antwoord.
Mevrouw ging, zoo onverschillig mogelijk, in een luien stoel voor 't raam zitten en trachtte een gesprek met haar overbuurvrouw te beginnen, maar deze hield de lippen stijf op elkaar geklemd.
‘Waarom zegt u niets?’ vroeg mevrouw, steeds boozer wordend. ‘Die onbeleefdheid begrijp ik niet. U moest dankbaar zijn, nog in dit huis te mogen wonen, zoo heel lang zult u van dat voorrecht niet meer genieten.’
Dat was te veel voor de oude vrouw. Driftig stond ze van haar stoel op en langzaam naderbij komend, zei ze op scherpen toon: ‘U wilt zoo graag dat ik wat zeg? Best, maar dan zult u ook de waarheid hooren. Al dagen erger ik mij aan uw optreden hier. Ik heb echter mijn mond gehouden, omdat 't verstandiger is, de terugkomst van den notaris af te wachten. Die zal u wel dwingen weer te vertrekken, nu mijn nichtje, helaas, zoo dom is geweest, u binnen te laten.’
Op dit oogenblik kwamen Riek en Annie de kamer in. Aan de houding van de beide dames, die als kemphanen tegenover elkaar stonden, merkten ze dadelijk, dat er onweer aan de lucht was. Daarom gaf Riek haar zuster een wenk, maar weer rechtsomkeert te maken, doch tante hield Annie bij de deur terug.
‘'t Gaat hier om een zaak, waarover jullie je
| |
| |
eigenlijk drukker moest maken dan ik,’ zei ze, haar bevende hand op Annie's arm leggend. ‘Maar weten jullie wel, dat je 't recht hebt, mevrouw Tromp dit huis te ontzeggen? Er bestaat voor haar geen enkele reden, hier maar zoo vrijpostig binnen te dringen.’
‘U vergist u, tante. Mijnheer Tromp was een volle neef van oom Peter,’ zei Riek. ‘Daar zal mevrouw toch niet om jokken?’
‘Ha, ha, dat zou ze wel willen,’ lachte tante, ‘maar 't is niet zoo. Wanneer alle oomzeggers volle neven waren...’
‘Och, was de notaris toch maar weer terug,’ zuchtte Riek. ‘Hij zou dadelijk opheldering in de zaak kunnen geven.’
Maar al had mijnheer van der Zee de Amerikaansche aan 't verstand gebracht, dat ze nergens iets over te zeggen had, dan nog zou Riek haar lieve gasten niet zoo gauw kwijt geraakt zijn. Want wat gebeurde?
Na de woordenwisseling met tante Saar, was mevrouw Tromp, diep verontwaardigd, naar haar kamers gegaan. Ze had Riek gezegd, niet gestoord te willen worden, daar haar zenuwgestel te veel geschokt was. De meisjes vonden 't een rust, haar voorloopig niet te zien en verheugden zich al op een prettigen, ouderwetschen avond.
Lili had zich den heelen dag niet lekker gevoeld en lag op de canapé te slapen, toen mama, nog geheel ontdaan van 't geen ze pas gehoord bad, binnenkwam. De gedachte, misschien toch weer als een arme weduwe te moeten verdwijnen, terwijl ze zich had voorgesteld, een rijke dame te worden, maakte haar
| |
| |
zenuwachtig en prikkelbaar. Daarom had ze ook geen geduld, naar Lili's klachten te luisteren, toen het kind even later wakker werd.
‘Je moet nu rustig gaan spelen en niet zeuren, mama heeft hoofdpijn,’ klonk 't kort. Lili zou zich anders niet zoo gemakkelijk naar moeders luimen geschikt hebben, maar nu voelde ze zich te moe er tegen in te gaan.
Na 't eten scheen de toestand van haar dochtertje toch meer indruk op mevrouw te maken. Ze gaf zich tenminste de moeite, Riek te bellen en haar oordeel omtrent de zieke te vragen. Riek vond het noodig, vóór den nacht nog een dokter te raadplegen en ging hem zelf halen.
Hoewel Lili hooge koorts had, was er toch geen reden tot ongerustheid. De dokter vermoedde dat 't mazelen zou worden en schreef een drankje voor. Riek was wat blij, voorloopig van mevrouws gezelschap verschoond te blijven en verbood de zusters, uit vrees voor besmetting, naar boven te gaan.
In die dagen kwam mijnheer van der Zee terug. Riek zond hem dadelijk een briefje, waarin ze hem vriendelijk verzocht, zoo gauw mogelijk bij haar te komen. Ze vertelde hem het heele geval, waarna de notaris, zonder ook maar iets van zijn verbazing te laten merken, naar mevrouw Tromp ging.
Annie kon niet laten in de gang eens even te luisteren. Mevrouw was wel twee trappen hoog, maar toch kon Annie haar stem duidelijk hooren.
‘Riek, Riek, kom toch eens hier, ze schreeuwt of ze geslagen wordt,’ lachte het jonge meisje, haar zuster mee naar de gang troonend. ‘Misschien zet mijnheer van der Zee haar strakjes
| |
| |
't huis wel uit. Wat 'n mop, haar met hangende pootjes te zien vertrekken.’
‘Och Ans, dat zal zoo gauw niet gebeuren. Maar dat 't daarboven niet naar haar zin gaat, is zeker.’
Op aandringen van Riek ging Annie mee de huiskamer in. Ze dienden toch haar fatsoen te houden, hoe nieuwsgierig ze ook naar den afloop waren. Zoo heel lang werd haar geduld niet op de proef gesteld, want na een groot kwartier hoorden ze den ouden heer alweer de trap af komen.
‘Heeft mevrouw ongelijk en kunnen we rustig hier blijven?’ vroeg Riek bezorgd.
‘Daar hoeft u niet bang voor te zijn,’ was 't vriendelijke antwoord. ‘Ik kan me begrijpen, hoe deze onverwachte inval u van streek heeft gebracht, 't Is wel een heel eigenaardige geschiedenis, maar u heeft verstandig gedaan, mevrouw en het kind zoo lang in huis te nemen, tot de zaak is opgehelderd. Uw gastvrijheid kan niet anders dan een goeden indruk op de buitenwacht maken. Vonden we den bewusten brief van uw oom maar, dan zouden we nergens moeite mee hebben. In elk geval blijft u op dezen zelfden voet voortleven en op mij vertrouwen. Dat is op 't oogenblik het eenige wat ik u raden kan.’
Toen de notaris vertrokken was, nam Riek zich stellig voor, nog dienzelfden middag naar den zolder te gaan en alle kasten en laden leeg te halen. Welke plichten haar ook riepen, allereerst moest er nu naar den verloren brief gezocht worden.
Nadat Toos en Dieneke aan een werkje waren
| |
| |
geholpen, waarmee ze zich een tijdlang konden bezighouden, gingen Riek en Annie naar boven en met meer moed dan den eersten keer zetten ze haar arbeid op den zolder voort.
‘Kijk eens, dit is zeker de Zondagsche jas van oom Peter geweest,’ lachte Annie, haar zuster een zwart kleedingstuk vóórhoudend, dat er ontoonbaar uitzag. ‘Wat zou dat zuinige heertje een benauwd gezicht hebben gezet, als hij z'n plunje zóó had teruggevonden!’
‘Sst, wees toch stil, als tante Saar ons hoort, haalt ze ons naar beneden,’ waarschuwde Riek. ‘Ze vindt dat gescharrel hierboven niets prettig.’
‘Och, Riek, tante moet altijd wat aan te merken hebben. Ze snapt toch zeker wel, dat wij hier ook niet voor ons plezier aan 't rommelen zijn. Vonden we den brief maar, dan lieten we de rest voorloopig liggen, maar alle zakken van de jassen en broeken zijn leeg.’
Toen de kleeren eindelijk nagezocht en op verschillende hoopjes gelegd waren, begonnen de meisjes aan de kasten en doozen, waarin heel wat moois geborgen was. Annie raakte zóó in vuur, dat ze geheel vergat waar ze was en aan geen spoken meer dacht. Riek moest echter voorzichtig zijn en zorgen, niet te veel tegelijk overhoop te halen. Zoo licht raakte er immers iets tusschen den rommel verloren.
Terwijl Annie een stapel boeken doorbladerde, zocht haar zuster eenige geel geworden brieven bij elkaar, welke ze vluchtig doorlas en op een stapeltje legde. Ze had gemeend, een goede vondst te doen, maar de papieren bleken voor haar niet de minste waarde te hebben.
| |
| |
‘Die wonderlijke oom heeft zeker nooit wat in de prullemand gegooid,’ riep Annie, toen ze een la opentrok, waarin ze oude prentenboeken en een kinderpistooltje vond. ‘Geen wonder, dat ze hem hier in Rotterdam haast allemaal kenden. Hij viel natuurlijk overal op.’
‘Toe, babbel nu maar liever niet zooveel en onderzoek goed wat je in je handen neemt,’ zei Riekwat ongeduldig, ‘'k Ben bang, den brief nooit te vinden.’
‘Jij wanhoopt ook zoo gauw,’ antwoordde Annie, ‘we zijn toch nog maar pas aan 't zoeken. Ik begin 't hier zoo leuk te vinden, dat ik strakjes niet meer van den zolder af wil.’
‘Wacht maar, juffertje, je zult wel gauw anders praten, als we ons tot taak stellen, hier iederen middag een paar uur bezig te zijn. Help je me morgen weer?’
‘Natuurlijk, wou je dan nu al naar beneden gaan?’
Riek haalde haar horloge voor den dag dat op half zes stond, ‘'t Is etenstijd,’ zei ze, ‘en ik ben doodmoe. Misschien zijn we een anderen dag gelukkiger.’
Terwijl Annie het stof van haar kleeren borstelde en naar het raampje liep, om wat frissche lucht binnen te laten, riep ze opeens: ‘Zeg, wat ligt daar in de vensterbank? 't Lijkt wel een stuk pannekoek. Ja, warempel, en 't is zoo droog als kurk. Wie zou dat daar neergelegd hebben? Toos en Dieneke komen nooit hier. Misschien heeft Lili wel eens een kijkje op den zolder genomen, dat kind zit overal met haar neus in.’
‘De trap lijkt me te steil voor haar,’ zei Riek,
| |
| |
het stuk pannekoek nauwkeurig bekijkend. ‘En dan zou ze hier vóór haar ziekte geweest moeten zijn.’
‘Gek toch, je staat in dit huis altijd weer voor onoplosbare raadsels,’ fluisterde Annie, weer geheel onder den indruk van deze nieuwe ontdekking. ‘Zouden er dan toch spoken zijn?’
‘Och, wie gelooft er nu aan die malligheid,’ antwoordde de oudere zuster kribbig. Zelf was ze echter allesbehalve gerust, daar dit 't raam was, waarvoor ze op dien regenachtigen dag de witte gedaante had zien dansen...
‘Zullen we nog eens verder gluren?’ stelde Annie voor.
Meteen probeerde ze, een groen, verschoten gordijn op zij te schuiven, hetgeen haar, na lang trekken en rukken, eindelijk gelukte.
‘O, wat een snoezig meubeltje staat daar!’ riep ze opgewonden. ‘Oom Peter heeft 't zeker achter zoo'n zwaar gordijn laten zetten om 't onbeschadigd te houden, 't Lijkt wel een ouderwetsch schrijfbureau, maar voor een heer is 't toch te klein.’
‘'t Is mooi gebeeldhouwd,’ zei Riek, nieuwsgierig naderbij komend. ‘Zullen we 't eens dichter naar 't raam schuiven? Dan kunnen we 't beter bekijken.’
Het meubeltje werd zoo voorzichtig mogelijk van z'n plaats gehaald en naar 't licht gedragen.
‘Zat er nu maar een sleutel op, dan konden we zien, wat er in was,’ zei Riek. ‘In 't naaimandje van tante Saar heb ik laatst een paar losse, roestige sleutels zien liggen, maar daar zijn we op 't oogenblik niet mee gebaat. Als tante op 'n Zondag naar de kerk is, neem ik de sleutels stilletjes even mee om ze op dit bureau- | |
| |
tje te passen. Je kunt nooit weten, wat belangrijke ontdekkingen ik doe.’
Na nog even het een en ander bij elkaar geraapt te nebben, gingen de meisjes heel zachtjes naar beneden. Ze hoorden Lili hoesten en haastten zich, de deur van mevrouws kamer zoo gauw mogelijk voorbij te gaan. Maar toen Riek bij de trap kwam, zag ze een klein, donker vertrekje, dat nooit gebruikt werd, open staan. Daar ze zeker wist de deur op slot gedraaid te hebben, liep ze naar binnen, om te kijken of er iemand was.
‘Zou mevrouw Tromp hier den boel misschien eens nagesnuffeld hebben, ze is er brutaal genoeg voor,’ fluisterde Riek haar zuster toe. ‘Veel bijzonders staat hier anders niet.’
Samen gingen ze naar binnen, maar toen Annie onwillekeurig naar 't oude, mahoniehouten ledikant keek, kreeg ze een rilling van schrik. Ze greep Riek bij den arm en wees naar de dekens, die tot 't voeteneinde teruggeslagen waren.
‘Daar heeft iemand geslapen,’ hijgde ze, doodsbleek van angst.
Riek was ook vreeselijk geschrokken, maar had toch den moed naar 't ledikant te gaan en het beddegoed stuk voor stuk na te kijken.
‘Ja, hier moet iemand gelegen hebben, dat is duidelijk genoeg,’ zei ze beslist. ‘In de matras is een kuil. Misschien weten Toos en Dieneke er wel meer van.’
‘Die komen hier immers nooit en nu Lili de mazelen heeft, zijn ze veel te bang op deze verdieping te spelen,’ zei Annie. ‘Ze hoeven maar een kik te geven, of mevrouw roept al, dat ze stil moeten zijn. Tante Saar is werkelijk een
| |
| |
engel bij die albedil vergeleken.’
‘'t Is gek, Ans, dan zal de kat hier den boel overhoop gehaald hebben.’
‘Ja, laten we dat ons zelf maar wijs maken,’ zuchtte Annie. ‘Kom, hoe eerder woe hier weg zijn, hoe liever.’
Gearmd gingen ze naar beneden, waar Toos en Dien ondervraagd werden. Deze verklaarden echter, niet in 't donkere kamertje geweest te zijn, zoodat ook dit raadsel weer niet werd opgelost.
|
|