| |
| |
| |
| |
V.
Hoe Riek tot een vreeselijke ontdekking kwam.
Het werd een sombere, regenachtige dag, die er niet toe meewerkte, de kinderen in een opgewekte stemming te brengen. De treurige geschiedenis van de katjes hield hen voortdurend bezig. Hoe ze ook trachtten het geheim op te lossen, er kwam geen licht in de zaak.
‘Er gebeuren toch wel wonderlijke dingen in dit huis,’ zei Annie, toen ze van verveling in de vensterbank ging zitten en naar de jagende wolken keek. ‘In de Bergstraat misten we nooit iets en daar hoorden we evenmin van spoken. De menschen beweren dan toch maar, er hier een gezien te hebben.’
‘Och, ik geloof niets van al die praatjes,’ zei Riek. ‘'k Heb er al over gedacht, de zoldertrap nog eens op te gaan en te kijken, wat er boven toch allemaal staat. Er moet eens een reusachtige opruiming gehouden worden en een flinke schoonmaak bovendien. Tante zegt wel, dat we op den zolder niets te maken hebben, maar zóó vuil kan 't er toch niet blijven. Als de notaris mij niet geschreven had, vandaag even bij hem te komen, zou 't nu wel geschikt weer geweest
| |
| |
zijn, zoo'n karweitje te beginnen. Misschien kan ik nog wat doen als ik terug kom. Zooveel zal mijnheer van der Zee niet te vertellen hebben.’
‘En die vervelende steile trap dan, denk je daar wel aan?’ vroeg Annie bezorgd. ‘Heusch, Riek, 'k zou maar rustig hier blijven, ook om dat spook.’
‘Och, je groote zus is nogal ondernemend,’ was 't lachende antwoord, ‘en als er dan misschien nog een avontuurtje aan verbonden is...’
‘'t Lijkt me wel leuk, tusschen zoo'n rommel te scharrelen en allerlei ontdekkingen te doen, maar ik durf toch niet best,’ bekende Annie. ‘Verbeeld je, dat 't spook eens van achter een kist te voorschijn kwam!’
‘Bespottelijk, zoo benauwd en zoo bijgeloovig te zijn, Ans. Dat kleine kinderen nou zoo praten, maar jij...’
Plotseling werd 't gesprek afgebroken door de komst van Toos en Dieneke, die doornat in de kamerdeur bleven staan.
‘Mieke is in die vreeselijke bui geweest, zeker om naar haar kindertjes te zoeken,’ vertelde Toos. ‘We hebben die stakkerd nou maar uit den tuin gehaald en in de keuken bij de kachel gelegd om te drogen. Miauwke is er ook bij en daar mogen ze nu zeker vannacht wel blijven, hè? Anders houden we geeneen kleintje over. Geurt snapt maar niet, waar die drie schatteboutjes kunnen zitten. Hij zei tegen Trijn, dat er misschien wel ratten in 't schuurtje waren.’
‘'k Heb hier nog nooit een rat gezien en als jullie nu al die verhalen gelooft, hebben we geen oogenblik rust meer,’ zei Riek, een beetje
| |
| |
boos. ‘Geurt werkte meer dan twintig jaar bij oom Peter en nooit heeft hij iets van een rat gemerkt, anders zou hij 't mij al lang verteld hebben. Maar nu een ander praatje. Als ik jullie was, liet ik de katten op 't oogenblik niet in de keuken, maar 'k nam ze mee naar de kamer van tante Saar. Jullie kunt daar dan meteen wat blijven spelen, zoolang ik bij mijnheer Van der Zee ben.’
‘En Annie dan?’ vroeg Toos.
‘Die brengt mij weg en dan gaat ze nog even naar mevrouw van Es om haar te vertellen, hoe 't hier met de kattenfamilie gesteld is.’
Graag waren Toos en Dieneke ook mee gegaan, maar 't weer was te slecht. Ze besloten dus, Rieks raad te volgen en een verdieping hooger wat afleiding te zoeken. Soms kon tante wel aardig zijn en nu de katten mee mochten, waren de kinderen niet bang, zich te vervelen. -
De notaris woonde nogal een eindje uit de buurt en Annie vond het bepaald noodig, het tramtochtje zoo ver mogelijk mee te maken. Ze waren nieuwsgierig waarom mijnheer Van der Zee Riek spreken wou en verdiepten zich in allerlei vragen. Misschien was de brief van oom Peter gevonden of had de notaris enkele aanwijzingen daaromtrent gekregen.
‘'k Wou wel mee naar binnen,’ zei Annie, toen ze dicht bij 't huis gekomen waren.
‘'k Vind 't allesbehalve leuk nog als zoo'n klein kind beschouwd te worden.’
‘Me dunkt anders, dat jij je neus overal nogal in steekt. Er is geen geheimpje of ik vertel 't jou 't eerst!’ riep Riek. ‘Met tante bepraat ik heel weinig, dat weet je wel. Vraag ik haar
| |
| |
raad, dan geeft ze altijd een ontwijkend antwoord. Daarom neem ik m'n toevlucht maar tot jou, al vind ik je, eerlijk gezegd, veel te jong, om al die zorgen aan te hooren.’
‘Hè nee, vertel me maar alles, je bent een schat,’ zei Annie, den arm van Riek stevig tegen zich aandrukkend. ‘Jij piekert soms over dingen, die 't piekeren niet waard zijn. Maar zeg, zal ik hier op je wachten tot je terugkomt? Ik kan 't bezoekje aan mevrouw van Es nog best uitstellen.’
‘Geen denken aan, Ans. Er bleef geen draad meer aan je droog als je hier heen en weer moest schilderen.’
Op de stoep namen de zusters afscheid. Annie keek telkens nog eens om en wuifde met haar paraplu tot Riek werd binnen gelaten.
‘Dag juffrouw van Baveren, 't doet me genoegen, u ondanks 't slechte weer, te zien,’ zei de oude heer, Riek al in de gang tegemoet komend. ‘Wilt u maar zoo vriendelijk zijn, met me mee te gaan?’
Hij liet haar in zijn werkkamer en gaf haar een stoel. Toen hij zijn plaats, tegenover haar, had ingenomen, vervolgde hij, haar lachend aankijkend: ‘Ik hoor bijzonder veel goeds van u.’
‘Van mij?’ vroeg het jonge meisje verbaasd.
‘Ja, van u, en dat bezorgt mij zooveel minder drukte. Het is voor mij zoo moeilijk, geregeld toezicht te houden, dat begrijpt u wel. Toch zijn sommige menschen van oordeel, dat ik de touwtjes wat strakker moet aantrekken. Zoudt u 't prettig vinden, meer nagegaan te worden?’
‘Als u over mijn manier van huishouden
| |
| |
tevreden bent, waarom zoudt u dan nog meer werk op uw schouders nemen? Ik zal geen misbruik van uw goedheid maken, 't bezwaart me al genoeg, u zooveel last te bezorgen. Eigenlijk begrijp ik ook niet, waar de menschen zich mee bemoeien, niemand kent ons hier.’
‘Dat zou u tegenvallen,’ lachte de notaris. ‘Maar heeft u ook rekeningen van de verhuizing, die immers door mij betaald zouden worden?’
Riek haalde er een paar uit haar zak. Na er een opengevouwen te hebben, reikte ze den notaris het papier over. Deze bekeek het briefje met de grootste aandacht.
‘Ik vermoedde wel dat de zaak niet zuiver was, u zette zoo'n ondeugend gezicht,’ zei hij lachend. ‘U houdt er waarlijk mooie rekeningen op na. Wanneer alles betaald is, zooals hier staat, hoef ik niet met de beurs voor den dag te komen. Maar dat is de bedoeling niet.’
‘En tante blijft volhouden, dat alles nog veel zuiniger moet gaan. Het is waar, met minder hulp kan 't werk ook gebeuren,’ zei Riek eerlijk. ‘Trijn neemt me veel uit de handen, maar ik nam haar op uw aandringen, nietwaar? Zooals ik u zei, had ik graag iemand voor den tuin en met uw goedvinden heb ik dat gedaan. De oude knecht van oom Peter heeft zich bij mij aangemeld. Omdat hij op leeftijd was, zag ik er tegen op, hem 't werk te laten doen, maar de man drong zoo aan, dat ik hem zijn plaatsje heb teruggegeven.’
‘Wat, is die zeurkous praatjes bij u komen verkoopen, 't is wat moois,’ riep de notaris.
‘Ja, ja, die slimmerd zal u wel 't noodige loon laten betalen, al is z'n arbeid niet veel waard.
| |
| |
Daar zie ik hem wel voor aan.’
‘O mijnheer, hoe kunt u zooiets zeggen!’ riep Riek verontwaardigd. ‘Ik betaal hem bijna niets en hij is zoo hulpvaardig en ijverig.’
‘'t Kan zijn, maar ik sta hem niet zoo erg,’ antwoordde mijnheer Van der Zee ernstig. ‘Zoo geloof ik ook, dat hij beter achter de geheimen van den ouden Peter was dan ik. Na den dood van mijn vriend heb ik eens met Geurt gepraat. Hij was heel voorzichtig en vertelde niet meer dan hij los wilde laten. Uit zijn manier van doen bleek echter, hoe weinig hij op mijn gezelschap gesteld was. Dat vond ik verdacht.’
‘Zoudt u denken dat hij wel eens in ooms papieren gesnuffeld heeft?’ vroeg Riek.
‘Ja, dat denk ik zeker, 't Zou me ook niet verbazen, als hij iets van den verloren brief wist.’
‘Hoe is 't mogelijk, mijnheer!’ riep Riek ontsteld. ‘Ik vertrouw hem volkomen. 'k Had dadelijk het gevoel, alles met hem te kunnen bepraten, ik bedoel natuurlijk wat oom betreft. Zoo heeft hij me eens verteld, dat oom in Rotterdam als een gierigaard bekend stond. Daar schijnt wel iets van waar te zijn, want tante Saar vergeleek oom met een ekster.’
‘Met een ekster, hoe kwam ze daarbij?’
‘Omdat hij allerlei dingen zonder eenige reden verstopte.’
‘Ha, ha, die vergelijking vind ik kostelijk!’ riep de notaris, in lachen uitbarstend. ‘Uw tante had 't bepaald niet erg op den ouden Peter begrepen.’
‘Jawel, ze beweerde altijd er graag heen te gaan. Maar na zijn dood praat ze veel min- | |
| |
der gunstig over hem en sinds we in ooms huis wonen, is tante al heel slecht over hem te spreken. Ze uit zich niet, maar aan haar lastig humeur merk ik, hoe jaloersch ze op ons is.’
‘'t Is wonderlijk,’ zei de oude heer, z'n schouders optrekkend. ‘Ze heeft 't toch in alle opzichten goed. U moet u aan die jaloezie dan ook nooit storen. Maar om nog eens op den tuinman terug te komen...’
Riek opende haar taschje en liet het papiertje zien, dat Geurt haar eens gegeven had.
De notaris bekeek het schrift aandachtig en vroeg: ‘Vertelde de man u ook, wanneer hij dat kreeg?’
‘Den dag vóór oom Peters dood. Geurt zei, dat oom toen niet meer praten kon en deze woorden met groote moeite op papier had gezet. U zult het schrift toch wel herkennen? 'k Heb het ook aan tante laten zien, die zei, dat 't ooms hand was.’
‘Ja, uw tante heeft gelijk.’
‘Gelukkig, dan word ik toch niet in mijn goed vertrouwen teleurgesteld,’ riep Riek blij.
‘U moet echter wel begrijpen, dat dit vodje papier, zonder handteekening, geen waarde heeft,’ zei de notaris ernstig. ‘Natuurlijk had de naam van uw oom er onder moeten staan.’
‘O, dat is bijzaak,’ was 't luchtige antwoord.
‘Toch vind ik het vreemd, dat Geurt mij dit briefje nooit heeft vertoond. In die dagen had hij daar gelegenheid genoeg voor.’
‘Och, hij wou zeker eerst afwachten, wie er in dit huis zou komen,’ veronderstelde Riek.
‘Best, maar dan had hij toch geen reden, mij te ontloopen en dat deed hij.’
| |
| |
‘Dat is heel goed te verklaren, mijnheer,’ zei Riek, met een ondeugend lachje. ‘Een notaris is een bijzonder iemand in de oogen van zulke eenvoudige menschen. Als ik u eerlijk de waarheid mag zeggen, ziet u er wat streng uit. Bij de eerste kennismaking was ik ook lang niet op m'n gemak.’
‘'t Is mogelijk, 't waren toen ook wat moeilijke dagen voor mij. Niet alleen vind ik het vervelend, den brief, waarin Peter u erfgenaam van alles maakte, niet te kunnen vinden, maar ook hinderde het mij, Geurt niets te kunnen geven. Uw oom heeft hem nog geen dubbeltje nagelaten, al werkte die baas ook ruim twintig jaar bij hem.’
‘Daarom heeft oom gewild, dat wij verder voor Geurt zouden zorgen, dat is ook billijk, mijnheer. Op die manier is hij niet minder goed af.’
De notaris lachte even. ‘Als u er zoo over denkt, moet de man ook 't loon hebben, dat hij verdient, 'k zal daar iedere maand voor zorgen,’ beloofde hij.
‘Graag,’ zei Riek opstaande. ‘Ik schaam me haast, zooveel tijd van u gevraagd te hebben.’
‘Maak u niet bezorgd,’ was 't vriendelijke antwoord, ‘ik moet u zelfs vragen, nog even langer te blijven.’ De notaris ging naar zijn schrijftafel en haalde er een envelop uit, die hij het jonge meisje overhandigde. ‘Laat ik u dit meteen geven, 't is een extratje voor u viertjes,’ zei hij. ‘U zoekt voor u en de zusters maar eens wat aardigs uit. Nu u zoo zuinig bent, kan er best eens zoo'n kleinigheid op overschieten.’
‘Moest ik daarvoor bij u komen?’ vroeg Riek
| |
| |
een beetje verlegen.
‘Ja, als mijn tijd niet zoo bezet was geweest, zou ik het geld gebracht hebben,’ antwoordde de goede man. ‘U begrijpt wel, dat ik zulke verrassende boodschappen niet zoo onaardig vind.’
Met een hoogrood kleurtje stopte Riek het couvert in haar taschje. Ze wilde, in tegenwoordigheid van den notaris, niet kijken wat er in was, maar op straat gekomen, kon ze haar nieuwsgierigheid niet langer bedwingen. Hoewel het regende dat 't goot, moest ze toch eens even kijken. De inhoud overtrof ver haar verwachtig en met een gevoel van groote dankbaarheid werd de schat weer veilig weggeborgen.
Met vluggen stap vervolgde Riek haar weg, in de hoop, spoedig de halte te vinden, waar ze op de tram zou kunnen stappen. Op den hoek van de straat echter had ze zoo met den storm te kampen, dat ze er bijna niet tegen op kon.
Plotseling blies de wind onder de paraplu, met 't droevige gevolg, dat deze omsloeg. Arme Riek, door dat oponthoud was de tram haar ontsnapt, 't Beste was, nu maar zoo gauw mogelijk door de stappen.
Eindelijk liep ze, moe van den strijd tegen den wind, de straat in, waar ze woonde. Daar stond het kolossale, ouderwetsche gebouw, dat er op dezen donkeren dag weer zoo weinig aantrekkelijk uitzag. Op de eerste verdieping kletterden de neergelaten jaloezieën tegen de ruiten en op tante's kamer waren de vitrage gordijnen half dicht getrokken.
Riek hoopte voor 't raam een blij gezicht te
| |
| |
zien, maar de kinderen schenen nog niet op den uitkijk te staan. Misschien ook waren ze zoo in een spelletje verdiept, dat ze de oudste zuster niet eens misten.
Nu ze aan den overkant van de straat stond en zich aan die leelijke, grauwe kleur ergerde, gingen haar blikken onwillekeurig naar de hoogste verdieping en de zolderramen daarboven. ‘Volgens de verhalen van Geurts kleindochter heeft het angstwekkende spook zich daar ergens vertoond,’ dacht Riek. ‘'k Zou wel eens willen weten, waar de menschen het meenen gezien te hebben.’
Haar oogen gingen alle ramen nog eens langs, en daar zag ze plotseling, tot haar niet geringe verbazing, iets wits verschijnen. 't Was een zwevende gedaante, die zich, nadat ze even voor 't raam was gekomen, dadelijk weer terug trok. Ondanks het vreeselijke weer, bleef Riek nog even kijken. Wat ze daar nu en dan voor 't raam zag, deed haar meer aan een dansende pop met uitgebreide armen en fladderende kleeren, dan aan een spook denken.
‘'t Is dan toch waar dat de menschen iets bijzonders gezien hebben,’ dacht het jonge meisje. ‘Aan spoken geloof ik niet, maar dat 't op den zolder niet pluis is, daar ben ik nu van overtuigd. 't Beste zal zijn, zoo gauw mogelijk een onderzoek in te stellen.’
Riek voelde haar knieën knikken, toen ze de straat overstak en aan de bel trok. Ze was geschrokken, vreeselijk geschrokken, dat kon ze niet ontkennen. Vreemd, niet aan spoken te gelooven en er toch bang voor te zijn!
Toen Trijn haar open deed en dadelijk een
| |
| |
praatje over 't weer begon, vond Riek het heel rustig zelf niets te zeggen te hebben.
‘Juffrouw, juffrouw, wat ziet u er verwaaid uit!’ riep ze, de handen in elkaar slaande, ‘'t Is toch bar, 't water loopt uit uw kleeren en uw hoed lijkt wel een ouwe schuit.’
Om van verdere op en aanmerkingen verschoond te blijven, reikte Riek haar den natten regenmantel over en haastte zich naar haar slaapkamer. Ze vond 't heerlijk, daar nog even alleen te zijn, maar nog geen vijf minuten was ze boven, of de zusjes legden alweer beslag op haar.
‘Riek, Riek, kom je gauw? We hebben je van alles te vertellen!’ riep Annie onder aan de trap.
‘'k Ben maar heel even bij mevrouw van Es geweest en dat is maar goed ook, want er is hier zooveel gebeurd.’
‘Ik kom dadelijk, heb maar even geduld,’ was 't antwoord.
Terwijl Riek zich verkleedde, vroeg ze zich angstig af, wat de kinderen uitgevoerd konden hebben. Ze waren, gedurende haar afwezigheid, toch bij tante Saar geweest? Als ze 't nu maar niet te bont hadden gemaakt, tante kon soms zoo weinig drukte verdragen.
Ze trok een eenvoudig japonnetje aan en stak de enveloppe, die de notaris haar in de hand had gestopt, in haar zak. De zusjes moesten toch weten, welk fortuintje haar weer te beurt was gevallen. Maar eerst wou ze Annie laten spreken.
Toen Riek in de kamer kwam, vond ze de meisjes in druk gesprek met elkaar. Er scheen
| |
| |
wel iets bijzonders aan de hand te zijn, daar ze alle drie even ernstig keken.
‘Ziezoo, daar ben ik, vertel me nu maar eens gauw, wat je op je hart hebt,’ zei ze. ‘'t Zal toch, hoop ik, zoo heel erg niet zijn?’
Annie wilde al met 't verhaal beginnen, maar Toos legde haar de hand op den mond.
‘Ik zal 't doen, omdat ik 't gezien heb!’ riep ze beslist. Ook Dieneke werd 't zwijgen opgelegd.
‘Je raadt nooit, wien ik hier langs den muur van 't huis heb zien sluipen,’ begon Toos. ‘Nu, wie denk je?’
Riek wist niemand te noemen. ‘Och vertel 't me maar,’ zei ze eindelijk.
Ze deed zich erg onverschillig voor, maar nu zij zelf zooiets vreemds had gezien, was haar hart toch allesbehalve gerust.
‘'t Was een jongen, een echt ondeugende jongen, die vast leelijke streken wou uithalen,’ verklaarde Toos. ‘Het was... het was... Tommy Dekkers.’
‘Wat zeg je, Tommy Dekkers? - dat geloof ik niet,’ zei Riek. ‘Dacht je, dat hij voor de aardigheid maar eens een reisje naar Rotterdam kwam maken?’
‘En toch is 't waar,’ hield Toos vol. ‘Ik zat voor 't keukenraam naar den regen te kijken, toen ik iemand hoorde aankomen, 'k Vond 't wel een beetje griezelig en daarom verstopte ik mij achter 't aanrecht. De voetstappen kwamen naderbij en, verbeeld je, daar keken plotseling een paar groote oogen door 't keukenraam naar binnen, 't Was een jongen met een groenig, oud jasje aan en z'n pet diep in de
| |
| |
oogen gedrukt. Even bleef hij door 't raam gluren en ik herkende hem dadelijk. 'k Ben een boon als 't Tommy niet was.’
‘Onzin, ik zeg, dat 't onmogelijk kan,’ zei Riek. ‘Jullie haalt je de onwaarschijnlijkste dingen in 't hoofd. Als je zoo voort gaat is 't huis strakjes nog betooverd.’
‘O, je kunt van alles beleven!’ riep Annie, die vond, nu lang genoeg gezwegen te hebben. ‘'t Is geen pretje, altijd weer wat geheimzinnigs te ontdekken.’
‘Kom, kom, veronderstel dat Tommy hier werkelijk gezien was, dan kon je 't huis daarvan toch niet de schuld geven,’ lachte Riek. ‘Maar Toos zal van verveling in slaap gevallen zijn en 't heele verhaal gedroomd hebben. Ik geloof er tenminste geen zier van.’
Toos voelde zich beleedigd en draaide haar oudste zuster den rug toe. Even later echter keerde ze zich weer tot Riek en vroeg snibbig: ‘Zou je 't ook zoo gek vinden, als hij onze katten had weggehaald?’
‘Zeker, wat moet die jongen met die kleine beestjes doen?’
‘Verkoopen,’ zei Toos, ‘wie weet hoe rijk hij er van wordt. Misschien pakt hij Mieke ook nog eens mee. Die hebben we niet terug gezien sinds jij bent uitgegaan. Mieke was nog geen vijf minuten op tante's kamer, of ze zat alweer voor de deur te miauwen om weg te komen. 'k Vind 't een echt onverschillige moeder.’ ‘Mieke komt stellig weer terug,’ zei Riek. ‘Jullie maakt je zoo gauw ongerust.’
‘En jij denkt dat ik jok,’ pruilde Toos. ‘Ik weet toch nog best hoe die nare Tommy Dek- | |
| |
kers er uitziet.’
Haar oogen stonden vol tranen en meteen maakte ze rechtsomkeert, om de kamer uit te gaan.
Maar Riek hield haar bij de jurk vast en trok haar naar zich toe. ‘Kom eens hier, 'k heb jullie nog niets van m'n bezoek bij den notaris verteld en 't is toch wel de moeite waard, daarvan iets te hooren,’ fluisterde ze Toos in 't oor.
Annie, die Rieks woorden natuurlijk weer had opgevangen, brandde van nieuwsgierigheid. ‘Was hij aardig?’ vroeg ze, gezellig bij de tafel schuivend.
‘Erg aardig, luister maar. In de eerste plaats wil hij Geurt meer geld geven, omdat ik z'n werk nogal geroemd heb.’
‘Hoera, dat is lief van hem!’ riep Annie haar zuster van blijdschap omhelzend.
‘Dan heb ik hier nog iets, dat jullie nog meer verheugen zal,’ vervolgde het jonge meisje. ‘De notaris heeft mij een extratje voor ons viertjes gegeven. We mogen er voor koopen wat we willen.’
Nieuwsgierig, wat er uit 't couvert te voorschijn zou komen, stonden de meisjes alle drie om Riek heen. Ze haalde er een briefje van tien gulden uit en nog een en nog een.
‘Reusachtig, is dat allemaal voor ons?’ vroeg Annie ongeloovig. ‘Dan weet ik al wat ik koopen zal. Maar jij moet er 't meeste van hebben, Riek, want jij bent de oudste.’
‘Ja, ja, Riek mag eerst bedenken wat ze koopen wil en wat er dan nog overschiet, is voor ons!’ riep Toos. ‘Als ik een ketting heb, ben ik zoo blij, zoo blij!’
| |
| |
‘Ik neem een paar mooie, fijne zakdoekjes,’ besloot Annie. ‘'k Had m'n weekgeld er al voor weggelegd en nou komt warempel dit buitenkansje. Wat zijn we toch een geluksvogels.’
De anderen waren 't daar volkomen mee eens, maar Riek gaf toch den raad, deze nieuwe verrassing niet aan tante Saar te vertellen. Hoe minder ze over 't geld van oom Peter hoorde, hoe beter het immers was.
‘Krijgt tante Saar dan niks, heelemaal niks?’ vroeg Dieneke medelijdend. ‘Dan ga ik haar een grooten zak pepermuntjes koopen.’
‘Je bent een lieve schat, maar Dien, als de zak leeg is, begint ze toch weer te mopperen,’ voorspelde Annie.
Toen de eerste vreugde voorbij was en Toos 't gesprek weer op Tommy Dekkers bracht, besloot Riek, haar plan door te zetten en dienzelfden dag nog naar den zolder te gaan. Ze maakte zich wijs, dat haar oogen haar bedrogen moesten hebben, toen ze in die gietbui naar boven had gekeken en iets wits meende te ontdekken, 't Kon immers niet anders dan verbeelding geweest zijn. Bah, zou ze zich nu net zoo flauw gaan aanstellen als de zusjes! Nee, daar vond ze zich zelf toch te verstandig voor. Werd er eens wat opruiming door haar gehouden, dan was de schrik van de anderen ook weg. Zoo'n toestand als nu kon niet blijven bestaan.
‘Zeg Annie, zullen we samen de stoute schoenen eens aantrekken en ons op die steile zoldertrap wagen?’ vroeg Riek, zoo maar met de deur in huis vallend. ‘Je kunt nooit weten, wat bijzondere dingen we daarboven vinden.’
| |
| |
't Viel haar verbazend mee, niet dadelijk een weigerend antwoord te krijgen. De vrees voor 't spook scheen dus alvast geen reden te zijn, het voorstel af te slaan. Zelfs konden de angstige uitroepen van Toos en Dieneke haar niet doen besluiten, zoo maar opeens ‘neen’ te zeggen.
‘Als ik wist, geen armen of beenen te breken, zou ik wel willen,’ kwam er eindelijk aarzelend uit.
‘Dat gebeurt niet, Ans, daar sta ik voor in!’ riep Riek, blij het al zoo ver gebracht te hebben. ‘Kom, we nemen een paar stofdoeken, twee stoffers en een blik mee.’
‘Ja, ja, hoe vuiler 't er is, hoe leuker. Wacht, ik zal 't boeltje wel gauw even bij elkaar zoeken.’
Annie rende weg en liep, in haar vaart, Trijn haast onderstboven.
‘Hei, hei, niet zoo'n drukte, kan ik je met iets helpen?’ vroeg de vrouw goedig.
‘Graag, ik moet stoffers, blikken, dweilen, schrobbers, boenders, sponsen, zeemen en nog veel meer hebben. We gaan aan de schoonmaak, weet je?’
‘Aan de schoonmaak?’ vroeg Trijn beleedigd.
‘Nou nog mooier, is 't hier dan niet schoon genoeg?’
‘Ja, Trijn, hier is 't alles zoo schoon als 'n klont, maar op zolder...’
‘Op zolder? Onnoozele gans, daar zul je je toch, hoop ik, niet wagen?’
‘Natuurlijk, geef me nou maar wat we noodig hebben.’
‘Geen denken aan, eerst moet ik met juffrouw
| |
| |
Riek praten,’ was 't besliste antwoord.
Annie trok een zuur gezicht en ging haar zuster halen. Deze liet zich echter niet bepraten, hoezeer haar den tocht naar den zolder ook werd afgeraden.
Toen Riek, gevolgd door Annie, de steile trap opklauterde, voelde ze haar hart toch bang kloppen.
‘Hoor die wind eens bulderen,’ zei ze, angstig naar Annie omkijkend.
‘Hu ja, 't lijkt wel of je allerlei stemmen door elkaar hoort, vind je ook niet, Riek?’
Het jonge meisje knikte en draaide zwijgend de kruk van de zolderdeur om... Even aarzelde ze nog, verder te gaan.
‘Vooruit, maak voort, die treden kraken zoo griezelig,’ fluisterde Annie, onder den indruk van den geheimzinnigen tocht.
Riek raapte al haar moed bijeen en stapte kordaat den zolder op. Onwillekeurig zocht ze naar de plek, waar ze de witte gedaante gezien had. Kijk was dáár, vlak voor haar, niet het bewuste raam? Vreemd, er was niets bijzonders aan te bespeuren en er hingen ook geen kleedingstukken of gordijnen in de buurt, die van buiten af gezien konden worden.
Ze dwong zich zelf er heen te gaan om vooral dat gedeelte van den zolder nauwkeurig te onderzoeken. Hier was de schoorsteen en daarom juist dacht ze zeker te zijn, zich niet met 't raam te vergissen.
Intusschen had Annie 't nog niet gewaagd, naderbij te komen. Ze scheen het veiliger te vinden, haar dappere zuster niet zoo dadelijk te volgen en raagde, voor tijdverdrijf, een paar
| |
| |
kolossale spinnewebben weg.
‘Als 't spook nu eens plotseling te voorschijn kwam, wat deed je dan?’ vroeg ze opeens.
‘Och, begin je nou alweer?’ pruttelde Riek. ‘Laat dat spook toch asjeblieft rusten. Allo, kom nou eindelijk eens wat verder hier heen. Als je steeds op dezelfde plaats blijft staan, zal er van de schoonmakerij niet veel terecht komen.’
St, daar kwam Annie op haar teenen aan. Ze was zelfs zoo moedig, hier en daar eens tusschen de koffers en kisten te snuffelen. Maar ze zorgde wel, zoo dicht mogelijk bij Riek te blijven.
‘Als 't eens een mooie, zonnige dag is, zullen we alle oude kleeren, die hier hangen, uitzoeken en naar buiten brengen,’ zei Riek. ‘Wat we niet meer de moeite waard vinden te bewaren, geven we aan Geurt.’
‘Zeg,’ fluisterde Annie, op een koffer wijzend, ‘wat zou daar in zitten? 'k Ben erg benieuwd, maar stil, ik hoor wat.’
‘Och, doe nou niet zoo vervelend,’ snibde Riek. ‘Dacht je mij soms bang te maken?’
‘Nee, 't komt van beneden, ik geloof dat Geurt roept.’
Annie deed de zolderdeur open en luisterde.
‘Juffie, juffie,’ klonk 't nu duidelijk, ‘'k heb u wat te vertellen.’
‘Er is toch niets akeligs gebeurd?’ vroeg Riek, nu ook naar de zoldertrap gaande.
‘Niets akeligs? - hm, 't is maar zooals je 't opvat, juffie. Kom eerst maar beneden, dan kan de oude Geurt rustiger met je praten. Juffie zal 't niet willen gelooven, maar ik weet, waar de jonge katjes zijn.’
| |
| |
De meisjes deden onmiddellijk de zolderdeur achter zich dicht en kwamen voorzichtig de trap af.
‘Waar zijn de kinderen?’ vroeg Riek.
‘In de keuken. Juffie Saar is er toevallig ook en Mieke en Miauwke... Mieke was zoo nat en modderig, maar die heeft zich al lang weer schoon gelikt.’
‘En waar heb je Witje en Zwartje en Grauwtje dan?’ vroeg Annie ongeduldig.
‘Vraag excuus, 'k heb niet gezegd, dat ze hier zijn. Nee, nee, Geurt weet alleen, waar je ze vinden kunt. Nog effetjes geduld, jonge dames, 'k zal 't je beneden wel vertellen.’
De zusters keken elkaar verbaasd aan, ze begrepen niets van die geheimzinnigheid.
Alle nieuwtjes die Geurt wist, flapte hij er gewoonlijk dadelijk uit.
In de keuken kwam hij eindelijk met 't verhaal voor den dag.
‘De oude kat dacht zeker, hier maar een poosje op visite te zijn en daarom heeft ze haar jongen weer naar den kruidenierswinkel gebracht,’ zei hij.
‘Wat, heeft Mieke ze zelf verhuisd?’ vroeg Riek. ‘Dat lijkt me onmogelijk, Geurt.’
‘Toch is 't waar, juffie, ik trof Mieke vlak bij den winkel aan. 'k Heb haar in m'n armen mee gedragen en hier naar toe gebracht. Die slimmerd is natuurlijk door 't tuimelraam gewipt. Zulke beessies denken ook verder dan hun neus lang is.’
Tante, die onder dit gesprek steeds gezwegen had, meende nu een goeden raad te moeten geven. ‘Als je een kat aan je huis wilt wennen, moet je de pooten met boter besmeren,’ zei ze.
| |
| |
‘In mijn jeugd paste moeder dat middel altijd toe.’
Niemand had daar ooit van gehoord, maar nu tante 't zei, moesten ze 't natuurlijk wel gelooven.
‘Weet je wat, als 't weer een beetje opknapt, ga ik kijken, of de jongen werkelijk bij Coby zijn,’ besloot Annie. ‘'t Is toch erg, zoo met die arme diertjes te sjouwen.’
Na 't eten ging ze op stap, want de regen was opgehouden. Met spanning werd haar terugkomst tegemoet gezien en een hoera ging op, toen ze werkelijk met de drie katjes kwam aandragen. Mieke toonde zich op dat oogenblik niet zoo heel blij en keek zoo onschuldig mogelijk.
‘Laten we op de pootjes van mama voor alle zekerheid maar dadelijk wat boter doen,’ stelde Annie voor. ‘Als 't nu werkelijk een middel is, de kat hier te houden...’ Ze liep naar de kast en deed, wat tante haar geraden had. Ja, zelfs ging ze verder, want ook de pootjes van 't jonge viertal kregen een smeert je mee. Dat was een buitenkansje voor Mieke, want in een oogenblik had ze haar eigen voetjes en die van de kindertjes weer afgelikt.
Onderwijl was 't bedtijd voor Toos en Dieneke geworden en dien avond werd Annie opgedragen het tweetal even onder de dekens te stoppen. Dit was gewoonlijk Rieks werk, maar nog vóór Geurt naar huis ging, wou ze met hem praten.
Toen de meisjes en ook tante Saar naar boven waren gegaan, gaf Riek den ouden baas een wenk, haar naar de huiskamer te volgen.
| |
| |
‘Geurt,’ zei ze, hem strak aanziende, ‘weet jij, waar oom Peter zijn geheime papieren geborgen had? Er missen heel belangrijke stukken.’
‘Maar juffie, hoe kan de oude Geurt dat nou weten?’
‘En je hebt jaren met oom samen gewoond,’ zei Riek, hem steeds in de oogen kijkend.
‘Ja, ja, ruim twintig jaar, maar als juffie nou over die papieren begint te praten... Kijk, hij was erg geheimzinnig, vooral in den laatsten tijd en vaak stuurde hij me om een boodschap uit. Ik weet nog, dat ik op een keertje eerder terug was dan mijnheer Peter verwachtte. Ik vond hem niet op z'n kamer en waar kwam hij nou vandaan? Van den zolder, zoowaar; hij had een brandende kaars in z'n hand.’
‘Van den zolder, Geurt, weet je 't zeker?’ vroeg Riek.
‘Ja juffie, zoo zeker als ik hier sta.’
‘Misschien heeft oom daar dan z'n gewichtigste stukken heen gebracht. Hij kan ze best in een kist of een koffer geborgen hebben.’
‘'k Weet er verder niks van,’ zei de man. ‘Alles is mogelijk. Maar op den zolder krijgen jullie me niet.’
‘Waarom niet, Geurt, ben je soms bang voor 't spook?’
‘Welnee, die malligheid laat ik aan domme menschen en bijgeloovige kinderen over.’
Riek probeerde hem nog meer uit te hooren, maar 't gelukte haar niet. Toch had ze het gevoel, al een aardig eindje op den goeden weg te zijn. Wist ze eenigszins waar ze zoeken moest, dan zou ze er alle moeite voor over hebben, achter de geheimzinnige zaak te komen.
|
|