| |
| |
| |
Twaalfde hoofdstuk.
Nieuwe raadsels die niet werden opgelost.
‘Ik zou 't wel prettig vinden, me eerst even te verfrisschen en Lili wat op te knappen,’ zei mevrouw Tromp, nadat Annie naar boven was gegaan, om de bedden voor de gasten op te maken. ‘Ben ik klaar, dan wil ik graag nog 't een en ander van u weten.’
Riek nam mevrouw en Lili mee naar haar slaapkamer en legde 't een en ander voor haar klaar. Toen haastte ze zich weer naar beneden, in de hoop een poosje alleen te zijn en tot zich zelf te komen. Maar jawel, ze was nog niet op de trap, of daar kwam Lili alweer aan gehuppeld.
‘Wil je wel eens gauw hier komen, ondeugende meid!’ riep mama haar achterna.
‘Strakjes moeder,’ was 't leuke antwoord. ‘Ik ga nou met de nieuwe tante mee.’
Hoe Riek ook haar best deed, het kind tot gehoorzaamheid te dwingen, het hielp niemendal. Lili weigerde hardnekkig naar moeder terug te gaan en wandelde achter ‘tante’ de trap af en de huiskamer in. Daar nestelde ze zich in een grooten leunstoel, om de komst van mama rustig af te wachten.
‘Ze blijft lang, hè? Moeder zeurt altijd zoo,’ zei Lili zuchtend.
Ondanks alle narigheid had Riek moeite, haar lachen te houden.
‘Word je wat ongeduldig?’ vroeg ze. ‘Luister
| |
| |
maar goed, dan zul je moeders stap wel gauw hooren.’
‘Daar komt ze!’ riep Lili even later. ‘'t Valt me heusch nog mee.’
Werkelijk stapte mevrouw Tromp, met de noodige drukte, de kamer in. Ze liet zich in een gemakkelijken stoel neervallen en zei: ‘Nu moeten we nog eens verder praten. Hoe is de naam van dien snuggeren notaris ook weer?’
‘Van der Zee, mevrouw.’
‘Juist, van der Zee. Lili, zit asjeblieft niet zoo aan de franje van je stoel te trekken, anders ga je onmiddellijk de kamer uit,’ liet mama er dreigend op volgen.
‘Zou ze niet liever wat met Toos en Dieneke spelen? Ze verveelt zich hier,’ zei Riek. ‘Bovendien kunnen we beter praten.’
‘Ja, dat mag wel, maar kind, krijg geen ongelukken, maak je vooral niet vuil en kibbel niet te veel,’ waarschuwde mama. ‘Die twee meisjes lijken me nog al erg bijdehand.’
‘Hebben jullie geheimpjes? Zeker wel en daarom wil je mij de kamer uit hebben,’ pruilde Lili, zonder acht op moeders woorden te slaan. Bang, dat 't nog op onaangenaamheden tusschen die twee zou uitloopen, nam Riek 't kind gauw bij de hand en bracht haar naar de zusjes.
‘Doe je mee? We zouden net vader en moedertje gaan spelen. Nou kun jij mooi 't echte kind zijn!’ riep Toos. Meteen haalde ze een klein stoeltje, om Lili daarin te zetten.
‘'k Wil geen echt kind zijn, 'k wil met de pop- | |
| |
pen spelen en de mooiste mag ik hebben,’ klonk 't beslist.
De zusjes wisten niet wat ze hoorden en keken de vreemde gast verbaasd aan. ‘Je moogt er wel mee spelen, maar je krijgt er geeneen van,’ zei Toos. ‘Kijk, daar zitten ze.’
Lili nam de poppen een voor een op en bekeek ze lang. ‘Moeder zegt dat alles hier van ons is en waarom de poppen dan niet?’ vroeg ze eindelijk. ‘Die hooren toch bij 't huis.’
‘Nietwaar, wij hebben ze gekregen en dan zijn ze ook van ons!’ riep Toos kwaad.
Lili stak haar tong uit en keerde de meisjes den rug toe. Niet wetend wat nu te doen, slenterde ze door den tuin, waar ze Geurt bezig vond, het oude kippenhok te verven. Een paar dagen geleden had hij tien kuikens voor Riek gekocht en deze aardige diertjes werden nu met veel zorg groot gebracht.
‘Mogen die beestjes niet in den tuin loopen?’ vroeg Lili.
‘Dat is ook een vraag. Dan zouden ze immers zoek raken, domme meid.’
Lili vond Geurt niets aardig en besloot, het deurtje voor de grap toch eens open te zetten. Toen de oude baas klaar was met z'n werk en weer in huis ging, aarzelde ze geen oogenblik, haar plannetje te volvoeren. Met haar vinger wipte ze 't kleine haakje op en zette het hok wagenwijd open. De kuikens schenen echter geen plan te hebben, hun woning te verlaten, zoodat Lili geweld moest gebruiken om haar zin te krijgen. Zonder zich te
| |
| |
bedenken stapte ze in 't kippenhok en joeg de angstige dieren er met een stok uit.
‘Ksst, ksst!’ riep ze, haar wapen dreigend in de hoogte houdend. De kuikens stoven overal heen en fladderden in hun benauwdheid tegen 't keukenraam op. Dat was een groot geluk, anders zou Geurt het onheil stellig niet zoo gauw ontdekt hebben.
‘Dat is 't werk van dat brutale nest, wat ik je zeg, Trijn!’ riep hij, rood van woede. In een oogenblik was hij buiten en met heel veel moeite en geduld wist hij 't kleine volkje weer in 't hok te krijgen.
‘Als je 't nu nog eens waagt bij de kuikens te komen, leg ik je over de knie en krijg je een pak slaag van heb-ik-jou-daar. Goed begrepen?’ riep Geurt boos.
Lili zette een keel op, alsof ze de beloofde klappen al voelde en rende het huis in. De mouwen en de rok van haar jurk zaten vol groene verf. Zelfs hadden de kousen ook nog een paar vegen mee gekregen. Maar 't ergste vond Lili dat ze zoo door Geurt was afgesnauwd en daarover wilde ze zich bij mama gaan beklagen.
‘Maar kind, wat zie je er uit,!’ was 't eerste wat mevrouw Tromp zei, toen de lieve dochter gillend en schreeuwend binnenkwam. Wat is er gebeurd? Hebben die twee ondeugende meisjes je kwaad gedaan?’
Lili kon geen woord uitbrengen en schreide maar door.
‘Och, ze is zoo zacht van aard, ze kan niet best
| |
| |
tegen die onbeschaafde ruwheid van andere kinderen,’ legde de vriendelijke gast Riek uit. ‘Ik denk dat uw zusjes te wild met haar zijn omgesprongen en haar in een hoek hebben geduwd. U heeft misschien wel zoo lang een jurk van Dieneke, die ik Lili kan aantrekken? Als de koffers er nu maar waren, zou ik niet dadelijk verlegen zitten, al heeft het kind op 't oogenblik niet veel moois meer.’
Riek was dadelijk bereid te helpen, hoe onbillijk ze het ook van mevrouw vond, de zusjes van ruwheid te beschuldigen, zonder te weten, wat er eigenlijk gebeurd was. Toen ze dan ook van Geurt hoorde, wat Lili had uitgevoerd, kon ze niet laten, mevrouw haar ongenoegen te toonen. Ook werd de schuldige, in 't bijzijn van mama, flink door Riek onderhanden genomen, want dacht die deugniet alles te kunnen doen wat haar in den zin kwam, dan zou de ellende in huis niet te overzien zijn.
't Werd toch al heel moeilijk de vrede te bewaren, want alle huisgenooten kwamen met klachten aan. Annie mopperde, omdat mevrouw den halven tijd beneden zat en bij de meisjes aan tafel kwam eten. Toos beweerde, nooit meer genoeg te krijgen daar de logeés zulke groote porties namen en Dieneke beklaagde zich, zoo zuinig op haar jurken te moeten zijn, omdat Lili ze ook van haar droeg en er bijna iederen dag een vuil maakte.
Tante Saar was zoo verstandig, zich nog meer op haar kamers terug te trekken dan anders. Ze was niets met de nieuwe huisgenooten ingenomen
| |
| |
en ergerde zich over den bevelenden toon, dien mevrouw tegenover iedereen aannam. Trijn en Geurt waren echter nog 't meest gebeten op ‘die indringers,’ zooals zij mevrouw Tromp en Lili noemden. Als Lili 't maar even waagde, een kijkje in de keuken te nemen, werd ze dadelijk door Trijn bij den arm gepakt en in de gang gezet. Kleine ruzietjes moesten altijd door Riek worden uitgemaakt en zoo was 't voor 't arme huismoedertje een heele toer, ieder op z'n tijd tevreden te stellen.
Mevrouw Tromp voelde zich al heel gauw thuis in haar nieuwe omgeving. Ze vertelde aan ieder die 't hooren wilde, waarom ze uit 't verre Amerika zoo hals over kop hierheen was gekomen. 't Scheen haar echter geducht te hinderen, dat de oude juffrouw boven zoo weinig belang in haar stelde, want daarover had ze zich al dikwijls bij Riek beklaagd.
Op een middag, toen mevrouw Tromp van de wandeling was thuis gekomen, trof ze tante Saar toevallig in de huiskamer aan. Dat was nog nooit gebeurd en zeker zou 't oudje die ontmoeting ook vermeden hebben, als de logeé niet zoo onverwacht was binnen gestapt.
‘Wel, wel, u hier, dat doet me genoegen,’ zei ze op wat spottenden toon. ‘En waar is uw nicht? Ik verlang naar een kop thee.’
‘Ze zal dadelijk komen,’ was 't korte antwoord.
Mevrouw ging, zoo onverschillig mogelijk, in een luien stoel voor 't raam zitten en trachtte een gesprek met haar overbuurvrouw te beginnen, maar deze hield de lippen stijf op elkaar geklemd.
| |
| |
‘Waarom zegt u niets?’ vroeg mevrouw, steeds boozer wordend. ‘Die onbeleefdheid begrijp ik niet. U moest dankbaar zijn, nog in dit huis te mogen wonen, nu ik hier voorgoed mijn intrek heb genomen. Zoo heel lang zult u van dat voorrecht niet meer genieten, daar kunt u op rekenen.’
Dat was te veel voor de oude vrouw. Driftig stond ze van haar stoel op en langzaam naderbij komend, zei ze op scherpen toon: ‘U wilt zoo graag dat ik wat zeg? Best, maar dan zult u ook de waarheid hooren. Al dagen erger ik mij aan uw optreden hier. Ik heb echter mijn mond gehouden, omdat 't verstandiger is, de terugkomst van den notaris af te wachten. Die zal u wel zoo spoedig mogelijk den raad geven weer te vertrekken. Mijn nichtje is erg goedig uitgevallen en duldt u hier, maar ze had beter gedaan, u nooit binnen te laten.
Op dit oogenblik kwamen Riek en Annie de kamer in. Aan de houding van de beide dames, die als kemphanen tegenover elkaar stonden, merkten ze dadelijk, dat er onweer aan de lucht was. Daarom gaf Riek haar zuster een wenk, maar weer rechtsomkeert te maken, doch tante hield Annie bij de deur terug.
‘'t Gaat hier om een zaak, waarover jullie je eigenlijk drukker moest maken dan ik,’ zei ze, haar bevende hand op Annie's arm leggend. ‘Maar weten jullie wel, dat je 't recht hebt, mevrouw Tromp dit huis te ontzeggen? Er bestaat voor haar geen enkele reden, hier maar zoo vrijpostig binnen te dringen.’
‘U vergist u, tante. Mijnheer Tromp was een
| |
| |
volle neef van oom Peter,’ zei Riek. ‘Daar zal mevrouw toch niet om jokken?’
‘Ha, ha, dat zou ze wel willen,’ lachte tante, ‘maar 't is niet zoo. Wanneer alle oomzeggers volle neven waren...’
‘Och, was de notaris toch maar weer terug,’ zuchtte Riek. ‘Hij zou dadelijk opheldering in de zaak kunnen geven.’
Maar al had mijnheer van der Zee de Amerikaansche aan 't verstand gebracht, dat ze nergens iets over te zeggen had, dan nog zou Riek haar lieve gasten niet zoo gauw kwijt geraakt zijn. Want wat gebeurde?
Na de woordenwisseling met tante Saar, was mevrouw Tromp, diep verontwaardigd, naar haar kamers gegaan. Ze had Riek gezegd, niet gestoord te willen worden, daar haar zenuwgestel te veel geschokt was. De meisjes vonden 't een rust, haar voorloopig niet te zien en verheugden zich al op een prettigen, ouderwetschen avond.
Lili had zich den heelen dag niet lekker gevoeld en lag op de canapé te slapen, toen mama, nog geheel ontdaan van 't geen ze pas gehoord had, binnenkwam. De gedachte, misschien toch weer als een arme weduwe te moeten verdwijnen, terwijl ze zich had voorgesteld, een rijke dame te worden, maakte haar zenuwachtig en prikkelbaar. Daarom had ze ook geen geduld, naar Lili's klachten te luisteren, toen het kind even later wakker werd.
‘Je moet nu rustig gaan spelen en niet zeuren, mama heeft hoofdpijn,’ klonk 't kort. Lili, die zich
| |
| |
echt ziek en ongelukkig voelde, had juist zoo'n behoefte wat gekoesterd en aangehaald te worden, doch nu mama zóó boos keek, kon er geen lief woordje op overschieten. Dat wist Lili maar al te goed. Was ze gezond geweest, dan zou ze zich niet zoo gemakkelijk naar moeders luimen geschikt hebben. Nu voelde ze zich echter te moe er tegen in te gaan.
Na 't eten scheen de toestand van haar dochtertje toch meer indruk op mevrouw te maken. Ze gaf zich tenminste de moeite, Riek te bellen en haar oordeel omtrent de zieke te vragen. Riek vond het noodig vóór den nacht nog een dokter te raadplegen en ging hem zelf halen.
Hoewel Lili hooge koorts had, was er toch geen reden tot ongerustheid. De dokter vermoedde dat 't mazelen zou worden en schreef een drankje voor. Riek was wàt blij, voorloopig van mevrouws gezelschap verschoond te blijven en verbood de zusters, uit vrees voor besmetting, naar boven te gaan.
In die dagen kwam mijnheer van der Zee terug. Riek zond hem dadelijk een briefje, waarin ze hem vriendelijk verzocht, zoo gauw mogelijk bij haar te komen. Ze vertelde hem het heele geval, waarna de notaris, zonder ook maar iets van zijn verbazing te laten merken, naar mevrouw Tromp ging.
Annie kon niet nalaten een wandeling door de gang te maken en eens even te luisteren. Mevrouw was wel twee trappen hoog, maar toch kon Annie haar stem duidelijk hooren.
‘Riek, Riek, kom toch eens hier, ze schreeuwt of ze geslagen wordt,’ lachte het jonge meisje, haar
| |
| |
zuster mee naar de gang troonend. ‘Misschien zet mijnheer van der Zee haar strakjes 't huis wel uit. Wat 'n mop, haar met hangende pootjes te zien vertrekken.’
‘Och Ans, dat zal zoo gauw niet gebeuren. Maar dat 't daarboven niet naar haar zin gaat, is zeker.’
Op aandringen van Riek ging Annie mee de huiskamer in. Ze dienden toch haar fatsoen te houden, hoe nieuwsgierig ze ook naar den afloop waren. Zoo heel lang werd haar geduld niet op de proef gesteld, want na een groot kwartier hoorden ze den ouden heer alweer de trap af komen.
‘Heeft mevrouw ongelijk en kunnen we rustig hier blijven?’ vroeg Riek bezorgd.
‘Daar hoeft u niet bang voor te zijn,’ was 't vriendelijke antwoord. ‘Ik kan me begrijpen, hoe deze onverwachte inval u van streek heeft gebracht. 't Is wel een heel eigenaardige geschiedenis, maar u heeft verstandig gedaan, mevrouw en het kind zoo lang in huis te nemen, tot de zaak is opgehelderd. Uw gastvrijheid kan niet anders dan een goeden indruk op de buitenwacht maken. Vonden we den bewusten brief van uw oom nu maar, dan zouden we nergens moeite mee hebben. In elk geval blijft u op dezen zelfden voet voortleven en op mij vertrouwen. Dat is op 't oogenblik het eenige wat ik u raden kan.’
Toen de notaris vertrokken was, nam Riek zich stellig voor, nog dienzelfden middag naar den zolder te gaan en alle kasten en laden leeg te halen. Welke plichten haar ook riepen, allereerst moest
| |
| |
er nu naar den verloren brief gezocht worden.
Nadat Toos en Dien aan een werkje waren geholpen, waarmee ze zich een tijdlang konden bezighouden, gingen Riek en Annie naar boven. Ze liepen op de teenen, want merkte mevrouw Tromp iemand in haar buurt, dan zou ze dadelijk met de een of andere opdracht komen. Maar heel weinig vertoonde ze zich beneden, daar Lili geen oogenblik alleen wou zijn en zich in 't geheel niet mocht opwinden. Zette mama maar even een voet buiten de deur, dan gilde de kleine patient het huis bij elkaar.
Met meer moed dan den eersten keer zetten de meisjes haar arbeid op den zolder voort. Uit de donkerste hoeken werden kleeren, waarin de motten groote gaten hadden gebeten te voorschijn gehaald.
‘Kijk eens, dit is zeker de Zondagsche jas van oom Peter geweest,’ lachte Annie, haar zuster een zwart kleedingstuk voor houdend, dat er ontoonbaar uitzag. ‘Wat zou dat zuinige heertje een benauwd gezicht hebben gezet, als hij z'n plunje zóó had teruggevonden!’
‘Sst, wees toch stil, als tante Saar ons hoort, haalt ze ons naar beneden,’ waarschuwde Riek. ‘Ze vindt dat gescharrel hierboven niets prettig.’
‘Och, Riek, tante moet altijd wat aan te merken hebben. Ze snapt toch zeker wel, dat wij hier ook niet voor ons plezier aan 't rommelen zijn. Vonden we den brief maar, dan lieten we de rest voorloopig liggen, maar alle zakken van de jassen en broeken zijn leeg.’
| |
| |
Toen de kleeren eindelijk na gezocht en op verschillende hoopjes gelegd waren, begonnen de meisjes aan de kasten en doozen, waarin heel wat geborgen was. Menig voorwerp van groote waarde kregen ze in handen en hoe meer bijzonderheden er voor den dag kwamen, hoe grooter de ijver van 't uitpakken werd. Annie raakte zóó in vuur, dat ze geheel vergat waar ze was en aan geen spoken meer dacht. Riek moest echter voorzichtig zijn en zorgen, niet te veel tegelijk overhoop te halen. Zoo licht raakte er immers iets tusschen den rommel verloren.
Terwijl Annie een stapel boeken door bladerde, waarin ze de mooiste gedroogde bloemen vond, zocht haar zuster eenige geel geworden brieven bij elkaar, welke ze vluchtig doorlas en op een stapeltje legde. Ze had gemeend, een goede vondst te doen, maar de papieren bleken voor haar niet de minste waarde te hebben.
‘Die wonderlijke oom heeft zeker nooit wat in de prullenmand gegooid,’ riep Annie, toen ze een la opentrok, waarin ze oude prentenboeken en een kinderpistooltje vond. Geen wonder, dat ze hem hier in Rotterdam haast allemaal kenden. Hij viel natuurlijk overal op.’
‘Toe, babbel nu maar liever niet zooveel en onderzoek goed wat je in je handen neemt,’ zei Riek wat ongeduldig. ‘'k Ben bang, den brief nooit te vinden.’
‘Jij wanhoopt ook zoo gauw,’ antwoordde Annie, ‘we zijn toch nog maar pas aan 't zoeken. Ik begin 't hier zoo leuk te vinden, dat ik strakjes
| |
| |
niet meer van den zolder af wil.’
‘Wacht maar, juffertje, je zult wel gauw anders praten, als we ons tot taak stellen, hier iederen middag een paar uur bezig te zijn. Help je me morgen weer?’
‘Natuurlijk, wou je dan nu al naar beneden gaan?’
Riek haalde haar horloge voor den dag dat op half zes stond. ‘'t Is etenstijd,’ zei ze, ‘en ik ben doodmoe. Misschien zijn we een anderen dag gelukkiger.’
Terwijl Annie het stof van haar kleeren borstelde en naar een raampje liep, om wat frissche lucht binnen te laten, riep ze opeens: ‘Zeg, wat ligt daar in de vensterbank? 't Lijkt wel een stuk pannekoek. Ja, warempel, en 't is zoo droog als kurk. Wie zou dat daar neer gelegd hebben? Toos en Dieneke komen nooit hier. Misschien heeft Lili wel eens een kijkje op den zolder genomen, dat kind zit overal met haar neus in.
‘De trap lijkt me toch te steil voor haar,’ zei Riek, het stuk pannekoek nauwkeurig bekijkend. ‘En dan zou ze hier vóór haar ziekte geweest moeten zijn.’
‘Gek toch, je staat in dit huis altijd weer voor onoplosbare raadsels,’ fluisterde Annie, weer geheel onder den indruk van deze nieuwe ontdekking. ‘Leen of een ander zou natuurlijk dadelijk zeggen, dat spoken hier aan 't smullen waren geweest. Maar dat lijkt me toch niet waarschijnlijk. Zoolang we hier zijn, hebben we nog geen spoor van 'n spook ontdekt.’
| |
| |
‘Och, wie gelooft er nu aan die malligheid,’ antwoordde de oudere zuster kribbig. Zelf was ze echter allesbehalve gerust, daar dit 't raam was, waarvoor ze op dien regenachtigen dag de witte gedaante had zien dansen...
‘Zullen we nog eens achter een paar gordijntjes gluren?’ stelde Annie voor. ‘We zijn hier nu toch en vinden we niets, dan weten we ook zeker, veilig te zijn. Ik zie duidelijk aan je gezicht, dat je toch niet op je gemak bent, zusjelief, al geloof je niet aan spoken. Wacht maar, ik durf nog meer dan jij.’
Meteen probeerde ze, een groen, verschoten gordijn op zij te schuiven, hetgeen haar, na lang trekken en rukken, eindelijk gelukte.
‘O, wat een snoezig meubeltje staat daar, dat vind ik nou werkelijk een pronkstuk!’ riep Annie opgewonden. ‘Oom Peter heeft 't zeker achter zoo'n zwaar gordijn laten zetten om 't onbeschadigd te houden. Wat is 't eigenlijk voor een ding? 't Lijkt wel een ouderwetsch schrijfbureau, maar voor een heer is 't toch te klein.’
‘'t Is mooi gebeeldhouwd,’ zei Riek, nieuwsgierig naderbij komend. ‘Zullen we 't eens dichter naar 't raam schuiven? Dan kunnen we 't beter bekijken.’
Het meubeltje werd zoo voorzichtig mogelijk van z'n plaats gehaald en naar 't licht gedragen. 't Zag er nog vrij goed uit, doch de kleine, ronde gaatjes, door den worm er in gekomen, waren niet te tellen.
‘Zat er nu maar een sleutel op, dan konden we
| |
| |
zien, wat er in was,’ zei Riek. ‘In 't naaimandje van tante Saar heb ik laatst een paar losse, roestige sleutels zien liggen, maar daar zijn we op 't oogenblik niet mee gebaat. Als tante op 'n Zondag naar de kerk is, neem ik de sleutels stilletjes even mee om ze op dit bureautje te passen. Je kunt nooit weten, wat belangrijke ontdekkingen ik doe.’
Na nog even het een en ander bij elkaar geraapt te hebben, gingen de meisjes heel zachtjes naar beneden. Ze hoorden Lili hoesten en haastten zich, de deur van mevrouws kamer zoo gauw mogelijk voorbij te gaan. Maar toen Riek bij de trap kwam, zag ze een klein, donker vertrekje, dat nooit gebruikt werd, open staan. Daar ze zeker wist de deur op slot gedraaid te hebben, liep ze naar binnen, om te kijken of er iemand was.
‘Zou mevrouw Tromp hier den boel misschien eens nagesnuffeld hebben? ze is er brutaal genoeg voor,’ fluisterde Riek haar zuster toe. ‘Veel bijzonders staat hier anders niet.’
Samen gingen ze naar binnen, maar toen Annie onwillekeurig naar 't oude, mahoniehouten ledikant keek, kreeg ze een rilling van schrik. Ze greep Riek bij den arm en wees naar de dekens, die tot 't voeteneinde teruggeslagen waren.
‘Daar heeft iemand geslapen,’ hijgde ze, doodsbleek van angst.
Riek was ook vreeselijk geschrokken, maar had toch den moed naar 't ledikant te gaan en het beddegoed stuk voor stuk na te kijken.
‘Ja, hier moet iemand gelegen hebben, dat is duidelijk genoeg,’ zei ze beslist. ‘In de matras is
| |
| |
een kuil. Misschien weten Toos en Dieneke er wel meer van.’
‘Die komen hier immers nooit en nu Lili de mazelen heeft, zijn ze veel te bang op deze verdieping te spelen,’ zei Annie. ‘Ze hoeven maar een kik te geven, of mevrouw roept al, dat ze stil moeten zijn. Tante Saar is werkelijk een engel bij die albedil vergeleken.’
‘'t Is gek, Ans, dan zal de kat hier den boel overhoop gehaald hebben.’
‘Ja, laten we dat ons zelf maar wijs maken,’ zuchtte Annie. ‘Kom, hoe eerder we hier weg zijn, hoe liever.’
Gearmd gingen ze naar beneden, waar Toos en Dien ondervraagd werden. Deze verklaarden echter, niet in 't donkere kamertje geweest te zijn, zoodat ook dit raadsel weer niet werd opgelost.
|
|