Het geheim van tante Saar
(1923)–Henriëtte Blaauw– Auteursrecht onbekend
[pagina 131]
| |
‘Kijk maar eens goed, mevrouw, wij verklappen niets!’ riep Annie, die veel schik had in 't geval. Mevrouw kon haar oogen niet gelooven, toen ze in het keurig gekleede meisje Maria Kaspers herkende. ‘Kind, kind, je ziet er allerliefst uit, dat moet ik zeggen,’ zei de bovenbewoonster, Maria van top tot teen bekijkend. ‘Ik kan je niet genoeg bewonderen.’ ‘Ja, en zoo schoon zal ze nu voortaan altijd zijn, maar natuurlijk niet zoo mooi gekleed,’ zei Riek. ‘Dat is in 't werk ook niet noodig. Misschien mag ze 's avonds wel eens een praatje bij u komen maken en een kopje thee voor u schenken, als ze beneden met haar werk klaar is?’ De weduwe werd wat door die onverwachte vraag overvallen, maar stemde toch toe. ‘'k Zou 't heel gezellig vinden, na 't sluiten van mijn winkel eens iemand bij me te hebben,’ antwoordde ze. ‘Misschien kunnen Maria en ik het wel heel goed met elkaar vinden, is 't niet, kind?’ Het meisje knikte wat verlegen, maar in haar hart was ze heel blij, mevrouw Krans beter te leeren kennen. Ook Riek was erg in haar nopjes, alweer een stapje verder gekomen te zijn en bleef, om den vriendschapsband nog wat nauwer aan te halen, theedrinken. Mevrouw Krans haalde een heerlijk stukje cake uit de kast en verdeelde het onder de drie meisjes. Evenals de van Baverentjes voelde ook Maria zich bij haar gastvrouw dadelijk op haar gemak, zoodat de tijd omvloog. Veel te laat kwamen de | |
[pagina 132]
| |
zusters thuis, maar ze hadden de voldoening, èn bij de familie Kaspers èn bij mevrouw Krans, een goed werk gedaan te hebben.- Dadelijk na 't eten ging Riek naar boven, om tante Saar het een en ander van haar wedervaren te vertellen. In den laatsten tijd stelde het oudje meer belang in 't huishouden van de jonge meisjes en maakte minder aanmerkingen. Hoe dat zoo kwam, begreep Riek niet, maar Annie beweerde, dat ze die ongewone vriendelijkheid aan de driedubbele portie pepermuntjes te danken hadden, die 's Zaterdags door Dieneke naar boven werd gebracht. Eerst had tante die groote hoeveelheid overdadig gevonden, maar nu ze eraan gewend was geraakt, niet alleen 's Zondags, maar ook in de week van die heerlijke tractatie te genieten, was ze de nichtjes er dankbaar voor. Zelfs had tante niets gezegd, toen ze op zekeren dag een huisnaaister het hek zag binnenstappen. Het had Riek veel moeite gekost, ook het naaiwerk voor een deel aan een vreemde op te dragen. Ze kon het onmogelijk klaar krijgen, al hielp tante haar iedere week door den berg verstelgoed heen. Het huismoedertje werd er bijna wanhopig onder, zooveel nieuws als de zusjes moesten hebben en daarom had ze aan den raad van Trijn gehoor gegeven, Roelfje Kok eens een paar dagen te nemen. Het kleine, gebochelde vrouwtje was al over de vijftig jaar en had reeds in menig huis haar diensten als naaister bewezen. Zoo wist ze heel | |
[pagina 133]
| |
wat van de verschillende gezinnen te vertellen en veel bedacht ze er zelf, zonder blikken of blozen, maar bij. De meeste dames waren dan ook bijzonder op haar gezelschap gesteld en hoorden haar over alles uit. Wie 't nieuwste nieuws van de stad wou weten, haalde Roelfje maar binnen. Het ‘wandelend Dagblad,’ zooals ze vaak werd genoemd, wist de dames altijd voldoende in te lichten. ‘Er zijn twee voorname dingen, waar ik onmogelijk buiten kan,’ zei ze, toen ze voor 't eerst bij de meisjes van Baveren kwam naaien. ‘En die voorname dingen zijn?’ vroegen Riek en Annie tegelijk. ‘Een kop thee en een babbeltje.’ ‘O, daar houden wij ook veel van!’ riep Annie. ‘Natuurlijk, zoo gaat 't iedereen, jongejuffrouw. Geen mensch kan nou eenmaal lang op een droogje zitten. Dat is even onmogelijk als je mond stijf dicht te houden en geen woord te zeggen. Kijk, ik ben maar zoo vrij, precies te vertellen, zooals ik het meen; Roelfje Kok windt nergens doekjes om.’ Daar het gebrekkige menschje moeilijk kon loopen, had Riek haar voorgesteld, twee dagen achter elkaar te komen en den nacht over te blijven. Maar hiervan wou Roelfje niets weten. ‘Nee juffrouw, dat zal slecht gaan,’ zei ze, een paar keer haar hoofd schuddend. 'k Heb thuis een oude kat, die zou sterven van verlangen, als ie z'n vrouwtje niet op den gewonen tijd terug zag. 't Beest houdt net zooveel van me als een kind | |
[pagina 134]
| |
van z'n moeder. Dat eindje kan ik ook met gemak loopen, ik woon hier toch niet zoo ver vandaan.’ ‘Je hebt een aardig huisje, 'k ben er al vaak langs gekomen,’ zei Annie. ‘Is 't van binnen ook leuk?’ ‘Echt gezellig. Als de dames eens willen komen kijken, op een Zondag of zoo?’ Al vijf en twintig jaar zit ik daar en 'k hoop er tot m'n dood te blijven. En-ne... wonen de dames hier nog al naar den zin?’ vroeg ze opeens. 't Gebabbel begon Annie al te vervelen en omdat er heel wat boodschappen te doen waren, liet ze Riek met de naaister alleen. De laatste was niet tevreden, nog geen antwoord gekregen te hebben, en daarom herhaalde ze haar vraag. ‘Ja, 't bevalt ons hier best,’ antwoordde Riek. ‘Alleen is 't huis wat groot voor ons, maar de kamers die we niet gebruiken, houden we op slot om minder werk te hebben.’ ‘Dat is verstandig en den zolder houdt u zeker ook goed dicht?’ informeerde Roelfje. ‘Op die deur zou ik, als ik u was, een paar zware grendels doen.’ ‘Waarom?’ vroeg Riek, zich zoo dom mogelijk houdend. ‘We willen het daar juist eens netjes opruimen. Een paar dagen geleden zijn we er al mee begonnen, maar dat akefietje zal ons heel wat tijd kosten. Meer dan de helft van den rommel denk ik weg te doen. Als de trap naar boven niet zoo vervelend was, liet ik aan de balken van den zolder een schommel en ringen voor Toos en Dien | |
[pagina 135]
| |
ophangen. Bij slecht weer kunnen ze nergens beter spelen dan daar.’ ‘'t Is toch zonde, tusschen de heksen en spoken zeker? Juffrouw, juffrouw, nu zie ik toch dat u eigenlijk nog een onnoozel kind bent. U kunt niet voorzichtig genoeg zijn,’ waarschuwde het kleine vrouwtje. ‘'t Zou een schande zijn zulke schapen van kinderen in 't grootste gevaar te brengen. U moogt ze er niet aan wagen.’ ‘Waaraan?’ vroeg het jonge meisje een beetje geërgerd. ‘Aan de goochelarij daarboven, juffrouw. Wie met een spook in aanraking komt, wordt er zelf ook een.’ ‘Maar er bestaan geen spoken of heksen. Hoe komen de praatjes toch in de wereld, dat ze in dit huis zouden zijn, Roelfje?’ Omdat de menschen ze zèlf gezien hebben en als de juffrouw 't niet gelooven wil, moet ze maar eens aan den overkant van de straat gaan staan. Hu, je rilt er van als je er aan denkt. Hoe harder 't waait, hoe grooter sprongen ze maken.’ ‘Wordt er in de stad veel over gepraat?’ vroeg Riek. Roelfje legde haar naaiwerk voor een oogenblik in haar schoot en knikte veelbeteekenend. ‘Over 't huis heb ik al heel wat gehoord, maar over de nieuwe bewoonsters nog meer,’ zei ze, blij nu alles te kunnen vertellen wat ze wist. ‘Ik begrijp niet, wat ze van ons te babbelen hebben, we doen toch geen kwaad!’ riep Riek verontwaardigd. | |
[pagina 136]
| |
‘Nee, dat nu juist niet, maar toch is er iets gebeurd, wat niet geheel in den haak is, juffrouw. Kijk eens, ik heb 't natuurlijk ook van hooren zeggen, maar 't schijnt toch waar te zijn, dat u in dit huis niet moogt wonen. U neemt me niet kwalijk, dat ik 't maar eens zoo ronduit zeg?’ ‘Volstrekt niet, 'k ben erg benieuwd, wat praatjes de menschen weer rondgestrooid hebben,’ antwoordde Riek, met moeite haar zenuwachtigheid verbergend. ‘Och, 't komt hierop neer, dat notaris van der Zee niet gedaan heeft wat hij moest doen, juffrouw. Hij krijgt dan ook de schuld van alles, u niet...’ ‘De schuld van wat? Toe je moet er niet zoo omheen draaien. Zeg nu duidelijk wat je bedoelt,’ drong het jonge meisje aan. Hem wordt verweten, dat u in dit huis woont inplaats van een ander, die er meer recht op heeft.’ ‘Wie komt het dan toe, Roelfje? Tante Saar zeker?’ ‘Die ouwe juffrouw hierboven, bedoelt u? Welnee, hoe komt u daarbij!’ lachte de naaister. ‘Die heeft nergens wat mee te maken.’ ‘Wie heeft dat dan wel? De notaris verklaarde mij toch, dat oom Peter alles wat hij bezat, voor ons bestemde. Hij had verder ook geen familie, zoover ik weet.’ Dan weet u 't toch verkeerd, juffrouw en dat is u niet kwalijk te nemen. Maar de notaris moest zich beter van de zaken op de hoogte stellen. 't Zal mij eens benieuwen, hoe dat hier moet afloopen.’ | |
[pagina 137]
| |
‘Had oom dan nog bloedverwanten? Je spreekt in raadselen Roelfje,’ zuchtte Riek met een wanhopig gezicht. Het naaistertje scheen nu wat medelijden met haar te krijgen en zei, haar hand vertrouwelijk op Rieks arm leggend: ‘Kom, kom, u moet u 't geval niet zoo erg aantrekken; alles zal wel weer op z'n pootjes terecht komen, als u maar bijtijds uw boeltje pakt. In Amerika woont nog een oomzegger van mijnheer Peter en als die hoort wat hier gebeurd is, zal hij niet op z'n stoel blijven zitten. Daar heeft de man trouwens gelijk in. Hij is een volle neef van mijnheer de Graaf.’ ‘Weet je dat heel zeker, Roelfje?’ ‘'t Wordt algemeen verteld, juffrouw. Gisteren sprak ik nog een van uw buren en die begon ook al over 't schandaal. Hij zei er zich liever niet in te willen mengen, maar ik vond 't beter, u bijtijds te waarschuwen, dan kunt u uw maatregelen nemen, nietwaar?’ Riek viel in een stoel neer en hield de handen voor 't gezicht. Ieder woord van Roelfje maakte haar angstiger. En toch wou ze alles weten, hoe onbarmhartig 't nieuws haar ook werd gezegd. ‘Ik was zoo blij in dit huis te mogen wonen, maar als de notaris zich vergist heeft, zou ik hier toch niet langer willen blijven. Verbeeld je, nu al zoo door de menschen bebabbeld te worden, 't is om dadelijk weg te loopen.’ ‘Als ik u was, wachtte ik rustig af wat er gebeurde,’ raadde Roelfje. ‘U zit hier immers buiten uw schuld.’ | |
[pagina 138]
| |
Nu Riek hoorde, het groote hoekhuis weer aan een ander te moeten afstaan, was ze nog meer van streek, dan toen de notaris het haar kwam aanbieden. Ze schaamde zich voor de buren die zeker aan haar eerlijkheid zouden twijfelen. Waarom had mijnheer van der Zee de zaak ook niet beter onderzocht en doen voorkomen, of hij alles met oom Peter besproken had? Zou de notaris dan onwaar geweest zijn en met welke bedoeling? Honderd vragen kwamen bij het arme meisje op, doch een goed antwoord wist ze niet te vinden. En waar moest ze met haar zusjes blijven als de neef uit Amerika nu eens onverwachts voor haar stond? Ze besloot alles eerst eens rustig te overdenken en Annie nog niets van Roelfje's mededeeling te vertellen. Doch zou tante Saar mogelijk ook raad kunnen schaffen? Misschien wist zij wel iets van een neef uit Amerika, maar dan was 't toch vreemd, dat ze er nooit over gesproken had. Neen, bij nader inzien vond Riek 't toch verstandiger, ook haar de zaak te verzwijgen. Nu was 't echter nog de vraag, of Roelfje verder haar mond zou kunnen houden. Riek twijfelde er hard aan en daarom vroeg ze het naaistertje dringend, verder niet over de geschiedenis te praten. Roelfje beloofde plechtig er geen woord meer van te zullen verklappen, ook Trijn en Geurt zou ze er buiten houden. Een zekere mijnheer Been, een familielid van Roelfje, scheen haar zoo goed op de hoogte gebracht te hebben. Was Riek nu zoo gelukkig, dien man eens te spreken, dan zou ze misschien al- | |
[pagina 139]
| |
weer een stapje verder tot de waarheid komen. In elk geval wilde ze eerst mijnheer van der Zee raadplegen. Ongelukkig genoeg was hij juist voor zaken op reis gegaan, zoodat ze nog een tijdje geduld zou moeten hebben. Om zich zelf in die moeilijke dagen wat afleiding te bezorgen, besloot ze, vast een paar kleine verbeteringen in 't huis van Jozef Kaspers te laten aanbrengen. Ze wist zeker, dit buiten haar raadsman om te kunnen doen, daar de onkosten niet zoo heel hoog zouden zijn. Een timmerman moest voor een paar nieuwe planken in den vloer van de huiskamer zorgen en een behanger zou de muren met een frisch, gebloemd papier beplakken. Jozef zelf beloofde den kelder te witten. Werd er met opknappen een begin gemaakt, dan was mevrouw Krans voorloopig ook weer tevreden gesteld. Toch was Riek, ondanks die bijzondere drukte, erg stil en teruggetrokken, maar zelfs Annie merkte het niet op, omdat ze vervuld was van andere dingen. Met de nieuwe kleeren, door Roelfje gemaakt, was ze bijzonder in haar schik en telkens trok ze eens een ander japonnetje aan, om zich te laten bewonderen. Menigmaal schudde tante Saar haar hoofd over die ijdelheid en gaf haar afkeuring over dien nieuwerwetschen smaak te kennen. Dit vond Annie echter meer belachelijk dan dat ze zich er aan ergerde. Ook Toos en Dieneke leefden haar eigen leventje. In de straat woonden nog een paar andere meisjes van haar leeftijd, waarmee ze kennis had- | |
[pagina 140]
| |
den gemaakt en zoo was de heerlijke tuin van 't groote hoekhuis langzamerhand een speelplaats voor de heele buurt geworden. Ook werd de vriendschap met mevrouw van Es steeds inniger. Zij hield veel van de jeugd en zette menig pretje op touw. Pas had ze Toos en Dieneke met alle buurtvriendinnen weer op een middagpartijtje gevraagd en zoo kwam het, dat ook de jongsten niets van Rieks verstrooidheid merkten. Nog nooit waren de kinderen zoo opgewonden van een visite thuis gekomen als dezen laatsten keer, want mevrouw had verteld van een roodharigen, verwaarloosden jongen, die steeds den tuin in sloop en van haar vruchten snoepte. Naar de beschrijving zou die deugniet Tommy Dekkers wel kunnen zijn, maar zeker waren de kinderen er natuurlijk niet van. Nu wilde het toeval, dat Toos en Dieneke, dienzelfden middag toen ze naar huis teruggingen, een jongen voor zich uit zagen loopen, die alweer veel overeenkomst met Tommy had. Ze liepen harder, met de bedoeling hem in te halen, maar Dieneke kon op 't laatst niet meer meekomen. Toch meenden ze duidelijk te zien, dat de jongen het hek van 't hoekhuis inging. ‘Zat ik nu maar voor 't keukenraam, dan zag ik hem daar misschien weer voorbijgaan,’ zei Toos, haar zusje onwillekeurig met zich mee trekkend. ‘'t Moet Tommy zijn; 'k wed, dat hij zich ergens in onzen tuin verbergt. Misschien sluipt hij ook wel door de achterdeur het huis in, als Trijn tenminste niet in de keuken is. 't Kan best | |
[pagina 141]
| |
zijn, dat hij een mooi plaatsje gevonden heeft, waar hij zich verstopt. Zulke brutale jongens durven nu eenmaal alles.’ ‘Vind je 't niet eng, Toos?’ vroeg Dieneke angstig. ‘Ja, wel wat,’ was 't antwoord, ‘maar ik durf strakjes toch wel even in den tiun te gaan om te kijken of ik hem vind.’ Werkelijk zocht Toos alle geheime plekjes af, die de kinderen geregeld bij 't verstoppertje spelen uitkozen, maar nergens was een spoor van den jongen te zien. Toen liep de dappere Toos het huis in en regelrecht naar boven. Ook daar vond ze niemand, alleen hoorde ze een verdacht gekraak op de zoldertrap. Haar hart begon angstig te kloppen en geen oogenblik dacht ze er meer over haar onderzoek voort te zetten. Bang, misschien nog achtervolgd te worden, sloop ze op haar teenen naar beneden, waar ze alles aan Riek en Annie vertelde. Deze waren echter al door Dieneke ingelicht. Alleen maakte 't verhaal van de krakende zoldertrap de zaak nog geheimzinniger. |
|