| |
| |
| |
Achtste hoofdstuk.
Wat Geurt te vertellen had.
Toen Riek in de kamer kwam, vond ze de meisjes in druk gesprek met elkaar. Er scheen wel iets heel bijzonders aan de hand te zijn, daar ze alle drie even ernstig keken.
‘Ziezoo, daar ben ik, vertel me nu maar eens gauw wat je op je hart hebt,’ zei ze. ‘'t Zal toch, hoop ik, zoo heel erg wel niet zijn?’
Annie wilde al met 't verhaal beginnen, maar Toos legde haar de hand op den mond.
‘Ik zal 't doen, omdat ik 't gezien heb!’ riep ze beslist. Ook Dieneke, die niet minder van 't groote nieuws vervuld was, werd 't zwijgen opgelegd.
‘Je raadt nooit, wien ik hier langs den muur van 't huis heb zien sluipen,’ begon Toos. ‘Nu, wie denk je?’
‘Dat kan ik onmogelijk raden. Is 't een “hij” of een “zij” geweest?’ vroeg Riek.
‘Een “hij”.
“Was hij groot of klein?”
“Zoowat zoo groot als Annie.”
Riek zat zich ernstig te bedenken, maar wist niemand te noemen. “Och vertel 't me maar,” zei ze eindelijk. “'t Zal wel verbeelding van je geweest zijn.”
Ze deed zich erg onverschillig voor, maar nu zij zelf zooiets vreemds had gezien, was haar hart toch allesbehalve gerust.
| |
| |
“Nee, 't was een jongen, een echt ondeugende jongen, die vast leelijke streken wou uithalen,” verklaarde Toos. “Het was... het was... Tommy Dekkers.”
“Wat zeg je, Tommy Dekkers? - dat geloof ik niet,” zei Riek. “Je moet je bepaald vergist hebben. Wat zou die jongen hier komen doen? Dacht je, dat hij voor de aardigheid maar eens een reisje naar Rotterdam kwam maken?”
“En toch is 't waar, je kunt praten wat je wilt,” hield Toos vol. “Ik zat voor 't keukenraam naar den regen te kijken, toen ik iemand hoorde aankomen. 'k Vond 't wel een beetje griezelig en daarom verstopte ik mij achter 't aanrecht.” De voetstappen kwamen naderbij en, verbeeld je, daar keken plotseling een paar groote oogen door 't keukenraam naar binnen. 't Was een jongen met een groenig, oud jasje aan en z'n pet diep in de oogen gedrukt. Even bleef hij door 't raam gluren en ik herkende hem dadelijk. 'k Ben een boon als 't Tommy niet was.’
‘Onzin, ik zeg je, dat 't onmogelijk kan,’ zei Riek. ‘Jullie haalt je de onwaarschijnlijkste dingen in 't hoofd. Als je zoo voort gaat is 't huis strakjes nog betooverd.’
‘O, je kunt hier van alles beleven!’ riep Annie, die vond, nu lang genoeg gezwegen te hebben. ‘'t Is anders geen pretje, altijd weer wat geheimzinnigs te ontdekken.’
‘Kom, kom, veronderstel dat Tommy hier werkelijk gezien was, dan kon je 't huis daarvan toch niet de schuld geven,’ lachte Riek. ‘Maar Toos
| |
| |
zal van verveling in slaap gevallen zijn en 't heele verhaal gedroomd hebben. Ik geloof er tenminste geen zier van.’
Toos voelde zich beleedigd en draaide haar oudste zuster den rug toe. Even later echter keerde ze zich weer tot Riek en vroeg snibbig: ‘Zou je 't ook zoo gek vinden als hij onze katten had weggehaald?’
‘Zeker, wat moet die jongen met die kleine beestjes doen?’
‘Verkoopen,’ zei Toos, ‘wie weet hoe rijk hij er van wordt.’ Misschien pakt hij Mieke ook nog eens mee. Die hebben we niet terug gezien sinds jij bent uitgegaan. Mieke was nog geen vijf minuten op tante's kamer, of ze zat alweer voor de deur te miauwen om weg te komen. 'k Heb die deugniet eerst goed op 't hart gedrukt, Miauwke niet zoo lang alleen te laten, maar jawel, 't geeft ook wat. 't Vind 't een echt onverschillige moeder.’ ‘Mieke komt stellig weer terug,’ zei Riek. ‘Jullie maakt je zoo gauw ongerust.’
‘En jij denkt dat ik jok,’ pruilde Toos. ‘Ik weet toch nog best hoe die nare Tommy Dekkers er uitziet.’
Haar oogen stonden vol tranen en meteen maakte ze rechtsomkeert, om de kamer uit te gaan.
Maar Riek hield haar bij de jurk vast en trok haar naar zich toe. ‘Kom eens hier, 'k heb jullie nog niets van m'n bezoek bij den notaris verteld en 't is toch wel de moeite waard, daarvan iets te hooren,’ fluisterde ze Toos in 't oor.
Annie, die Rieks woorden natuurlijk weer had
| |
| |
opgevangen, brandde van nieuwsgierigheid. ‘Was hij aardig?’ vroeg ze, gezellig bij de tafel schuivend.
‘Erg aardig, luister maar. In de eerste plaats wil hij Geurt meer geld geven, omdat ik z'n werk nogal geroemd heb.’
‘Hoera, dat is lief van hem!’ riep Annie, haar zuster van blijdschap omhelzend.
‘Dan heb ik hier nog iets, dat jullie nog meer verheugen zal,’ vervolgde het jonge meisje. ‘De notaris heeft mij een extratje voor ons viertjes gegeven. We mogen er voor koopen wat we willen.’
‘Ook een ketting van dikke, gekleurde kralen?’ vroeg Toos dadelijk.
‘En ook nieuwe, jonge katjes?’ liet Dieneke er op volgen.
‘Wat je wilt, maar als ik jullie was, zou ik me eerst nog eens heel goed bedenken, dat doe ik ook.’
Nieuwsgierig, wat er uit 't couvert te voorschijn zou komen, stonden de meisjes alle drie om Riek heen. Ze haalde er een briefje van tien gulden uit en nog een en nog een.
‘Reusachtig, is dat allemaal voor ons?’ vroeg Annie ongeloovig. ‘Dan weet ik al wat ik koopen zal. Maar jij moet er 't meest van hebben, Riek, want jij bent de oudste.’
‘Ja, ja, Riek mag eerst bedenken wat ze koopen wil en wat er dan nog overschiet is voor ons!’ riep Toos. ‘Als ik een ketting heb, ben ik zoo blij, zoo blij!’
| |
| |
‘Ik neem een paar mooie, fijne zakdoekjes,’ besloot Annie. ‘'k Had m'n weekgeld er al voor weggelegd en nou komt warempel dit buitenkansje. Wat zijn we toch geluksvogels.’
De anderen waren 't daar volkomen mee eens, maar Riek gaf toch den raad, deze nieuwe verrassing niet aan tante Saar te vertellen. Hoe minder ze over 't geld van oom Peter hoorde, hoe beter het immers was.
‘Krijgt tante Saar dan niks, heelemaal niks?’ vroeg Dieneke medelijdend. ‘Dan ga ik haar een grooten zak pepermuntjes koopen.’
‘Je bent een lieve schat, maar Dien, als de zak leeg is, begint ze toch weer te mopperen,’ voorspelde Annie.
Toen de eerste vreugde voorbij was en Toos 't gesprek weer op Tommy Dekkers bracht, besloot Riek, haar plan door te zetten en dienzelfden dag nog naar den zolder te gaan. Ze maakte zich wijs, dat haar oogen haar bedrogen moesten hebben, toen ze in die gietbui naar boven had gekeken en iets wits meende te ontdekken. 't Kon immers niet anders dan verbeelding geweest zijn. Bah, zou ze zich nu net zoo flauw gaan aanstellen als de zusjes? Nee, daar vond ze zich zelf toch te verstandig voor. Werd er eens wat opruiming door haar gehouden, dan was de schrik van de anderen ook weg. Zoo 'n toestand als nu kon niet blijven bestaan.
‘Zeg Annie, zullen we samen de stoute schoenen eens aantrekken en ons op die steile zoldertrap wagen?’ vroeg Riek, zoo maar met de deur in
| |
| |
huis vallend. ‘Je kunt nooit weten, wat bijzondere dingen we daarboven vinden.’
't Viel haar verbazend mee, niet dadelijk een weigerend antwoord te krijgen. De vrees voor 't spook scheen dus alvast geen reden te zijn, het voorstel af te slaan. Zelfs konden de angstige uitroepen van Toos en Dieneke onze Annie niet doen besluiten, zoo maar opeens ‘neen’ te zeggen.
‘Als ik wist, geen armen of beenen te breken, zou ik wel willen,’ kwam er eindelijk aarzelend uit.
‘Dat gebeurt niet Ans, daar sta ik voor in!’ riep Riek, blij het al zoo ver gebracht te hebben. ‘Kom, we nemen een paar stofdoeken, twee vegers en een blik mee.’
‘Ja, ja, hoe vuiler 't er is, hoe leuker. Wacht, ik zal 't boeltje wel gauw even bij elkaar zoeken.’
Annie rende weg en liep, in haar vaart, Trijn haast onderstboven.
‘Hei, hei, niet zoo'n drukte, kan ik je met iets helpen?’ vroeg de vrouw goedig.
‘Graag, ik moet vegers, blikken, dweilen, schrobbers, boenders, sponsen, zeemen en nog veel meer hebben. We gaan aan de schoonmaak, weet je?’
‘Aan de schoonmaak?’ vroeg Trijn beleedigd. ‘Nou nog mooier, is 't hier dan soms niet schoon genoeg? Wijs jij me de plekjes dan maar eens aan, waar ik 't vuil heb laten zitten.’
‘Nee Trijn, hier is 't alles zoo schoon als 'n klont, maar op zolder...’
‘Op zolder? Onnoozele gans, daar zul je je
| |
| |
toch, hoop ik, niet wagen? Ben je er met zoo'n storm wel eens vaker geweest?’ vroeg Trijn verschrikt.
‘Nee, maar geef me nou maar wat we noodig hebben.’
‘Geen denken aan, eerst moet ik met juffrouw Riek praten,’ was 't besliste antwoord.
Annie trok een zuur gezicht en ging haar zuster halen. Deze liet zich echter niet bepraten, hoezeer haar de tocht naar den zolder ook werd afgeraden.
‘Zou Trijn 't om 't spook doen?’ fluisterde Annie haar in 't oor. ‘Eerlijk gezegd ben ik daar ook wel een beetje bang voor.’
‘Toe, schei nou uit met zeuren,’ zei Riek wrevelig. Maar toen ze, gevolgd door Annie, de zoldertrap op klauterde, voelde ze haar hart toch bang kloppen.
‘Hoor die wind eens bulderen,’ zei ze, angstig naar Annie omkijkend.
‘Hu ja, 't lijkt wel of je allerlei stemmen door elkaar hoort, vind je ook niet, Riek?’
Het jonge meisje knikte en draaide zwijgend de kruk van de zolderdeur om... Even aarzelde ze nog, verder te gaan.
‘Vooruit maak voort, die treden kraken zoo griezelig,’ fluisterde Annie, onder den indruk van den geheimzinnigen tocht.
Riek raapte al haar moed bijeen en stapte kordaat den zolder op. Onwillekeurig zocht ze naar de plek, waar ze de witte gedaante gezien had. Kijk was dáár, vlak voor haar, niet het bewuste
| |
| |
raam? Vreemd, er was niets bijzonders aan te bespeuren en er hingen ook geen kleedingstukken of gordijnen in de buurt, die van buiten af gezien konden worden
Ze dwong zich zelf er heen te gaan om vooral dat gedeelte van den zolder nauwkeurig te onderzoeken. Hier was de schoorsteen en daarom juist dacht ze zeker te zijn, zich niet met 't raam te vergissen.
Intusschen had Annie 't nog niet gewaagd, naderbij te komen. Ze scheen 't veiliger te vinden, haar dappere zuster niet zoo dadelijk te volgen en raagde, voor tijdverdrijf, een paar kolossale spinnewebben weg.
‘Als 't spook nu eens plotseling te voorschijn kwam, wat deed je dan?’ vroeg ze opeens.
‘Och, begin je nou weer?’ pruttelde Riek. ‘Laat dat spook toch asjeblieft rusten. Allo, kom toch eindelijk eens wat verder hier heen. Als je steeds op dezelfde plaats blijft staan, zal er van de schoonmakerij niet veel terecht komen.’
‘St, daar kwam Annie op haar teenen aan. Ze was zelfs zoo moedig, hier en daar eens tusschen de koffers en kisten te snuffelen. Maar ze zorgde wel, zoo dicht mogelijk bij Riek te blijven.
‘Als 't eens een mooie, zonnige dag is, zullen we alle oude kleeren, die hier hangen, uitzoeken en naar buiten brengen,’ zei Riek. ‘Wat we niet meer de moeite waard vinden te bewaren, geven we aan Geurt. 't Is onbegrijpelijk, waarom oom dat goed niet heeft weggegeven, als hij 't toch niet meer droeg.’
| |
| |
‘Daar was hij te gierig voor. Hij kon op 't laatst geen speld meer missen. Mevrouw van Es heeft me laatst verteld, dat hier op zolder nog kleeren moeten hangen van familieleden die gestorven zijn, toen oom Peter nog een kleine jongen was. Maar zeg,’ vervolgde Annie, op een koffer wijzend, ‘wat zou daar wel allemaal in zitten?’
‘Ik weet het niet, maar als we groote opruiming hebben gehouden van alles wat hier hangt en de zolder is een beetje opgeknapt, dan gaan we kijken wat in de kasten en koffers is geborgen. Die zullen misschien vol rommel zitten.’
‘'k Ben erg benieuwd,’ zei Annie, ‘maar stil, ik hoor wat.’
‘Och, doe nou niet zoo vervelend,’ snibde Riek. ‘Dacht je mij soms bang te maken?’
‘Nee, 't komt van beneden, ik geloof dat Geurt roept.’
Annie deed de zolderdeur open en luisterde.
‘Juffie, juffie,’ klonk 't nu duidelijk, ‘'k heb u wat te vertellen.’
‘Er is toch niets akeligs gebeurd?’ vroeg Riek, nu ook naar de zoldertrap gaande.
‘Niets akeligs? - hm, 't is maar zooals je 't opvat, juffie. Kom eerst maar beneden, dan kan de oude Geurt rustiger met je praten. Juffie zal 't niet willen gelooven, maar ik weet, waar de jonge katjes zijn.’
De meisjes deden onmiddellijk de zolderdeur achter zich dicht en kwamen voorzichtig de trap af.
‘Waar zijn de kinderen?’ vroeg Riek.
| |
| |
‘In de keuken. Juffie Saar is er toevallig ook en Mieke en Miauwke...’ Mieke was zoo nat en modderig, maar die heeft zich al lang weer schoon gelikt.’
‘En waar heb je Witje en Zwartje en Grauwtje dan?’ vroeg Annie ongeduldig.
‘Vraag excuus, 'k heb niet gezegd, dat ze hier zijn. Nee, nee, Geurt weet alleen, waar je ze vinden kunt. Nog effetjes geduld, jonge dames, 'k zal 't je beneden wel vertellen.’
De zusters keken elkaar verbaasd aan, ze begrepen niets van die geheimzinnigheid.
Alle nieuwtjes die Geurt wist, flapte hij er gewoonlijk dadelijk uit.
In de keuken kwam hij eindelijk met 't verhaal voor den dag. ‘De oude kat dacht zeker, hier maar voor 'n poosje op visite te zijn en daarom heeft ze haar jongen weer naar den kruidenierswinkel gebracht,’ lachte hij.
‘Wat zeg je, heeft Mieke ze zelf verhuisd?’ vroeg Riek. ‘Dat lijkt me onmogelijk, Geurt.’
‘Toch is 't waar, juffie. Ik trof Mieke vlak bij den winkel aan. 'k Heb haar in m'n armen mee gedragen en hier naar toe gebracht. Als juffie me niet gelooft, moet juffie zelf maar eens gaan kijken, of ze de jongen niet op de oude plaats terug vindt.’
Maar de kat kan toch haar kleintjes niet door de dichte schuurdeur weg gebracht hebben,’ zei Annie.
‘Nee, die slimmerd is natuurlijk door 't tuimelraam gewipt. Zulke beessies denken ook verder
| |
| |
dan hun neus lang is,’ giegelde Geurt.
Tante, die onder dit gesprek steeds gezwegen had, meende nu een goeden raad te moeten geven. ‘Als je een kat aan je huis wilt wennen, moet je de pooten met boter besmeren,’ zei ze. ‘In mijn jeugd paste moeder dat middel altijd toe.’
Niemand had daar ooit van gehoord, maar nu tante 't zei, moesten ze 't natuurlijk wel gelooven.
‘Weet je wat, als 't weer een beetje opknapt, ga ik kijken, of de jongen werkelijk bij Coby zijn,’ besloot Annie. ‘'t Is toch erg, zoo met die arme diertjes te sjouwen.’
Na 't eten ging ze op stap, want de regen was geheel opgehouden. Met spanning werd haar terugkomst tegemoet gezien en een luid hoera ging op, toen ze werkelijk met de drie verloren katjes kwam aandragen. Mieke toonde zich op dat oogenblik niet zoo heel blij en keek zoo onschuldig mogelijk.
‘Laten we op de pootjes van mama voor alle zekerheid maar dadelijk wat boter doen,’ stelde Annie voor. ‘Als 't nu werkelijk een middel is, de kat hier te houden...’ Ze liep naar de kast en deed, wat tante haar geraden had. Ja, zelfs ging ze verder, want ook de pootjes van 't jonge viertal kregen een smeertje mee. Dat was een buitenkansje voor Mieke, want in een oogenblik had ze haar eigen voetjes en die van de kindertjes weer afgelikt.
Onderwijl was 't bedtijd voor Toos en Dieneke geworden en dien avond werd Annie opgedragen, het tweetal even onder de dekens te stoppen. Dit
| |
| |
was gewoonlijk Rieks werk, maar nog vóór Geurt naar huis ging, wou ze met hem praten.
Toen de meisjes en ook tante Saar naar boven waren gegaan, gaf Riek den ouden baas een wenk, haar naar de huiskamer te volgen.
‘Geurt,’ zei ze, hem strak aanziende, ‘weet jij, waar oom Peter zijn geheime papieren geborgen had?’
‘Ja juffie, in de brandkast. Juffie weet toch, waar die staat?’
‘Zeker Geurt. Notaris van der Zee had den sleutel van die brandkast en ook van den lessenaar. Nu missen er echter heel belangrijke stukken.
Is jou misschien een andere plaats bekend waar oom die papieren bewaard kan hebben?’
‘Maar juffie, hoe kan de oude Geurt dat nou weten?
‘En je hebt jaren met oom samen gewoond,’ zei Riek, hem steeds in de oogen kijkend.
De man krabde zich eens achter de ooren en scheen even na te denken. ‘Ja, ja, ruim twintig jaar heb ik mijnheer Peter goeien morgen en goeien avond gezegd. Dat is een aardig tijdje, ja, ja. Een heeleboel wist ik van den ouden heer, maar als juffie nou over die papieren begint te praten... Kijk, hij was erg geheimzinnig, vooral in den laatsten tijd en vaak stuurde hij me om een boodschap uit. Kwam ik zoo na een kwartiertje terug, dan was z'n tafel opgeruimd en had hij z'n boeltje dus weg gestopt. Maar waar, dat weet ik niet.’
‘Bedenk je eens goed, zou je 't niet kunnen nagaan?’ vroeg het jonge meisje ernstig.
| |
| |
‘O, die juffie toch, ze houdt maar niet op met vragen. Juffie is wel wat nieuwsgierig niet?’ zei Geurt, een beetje ondeugend. ‘Dat ben ik net zoo geweest in m'n jonge jaren. Toen wist ik alles ook best te onthouden, maar nou wordt m'n geheugen slecht. Toch weet ik me nog te herinneren, dat ik op een keertje eerder van m'n boodschappen terug was dan mijnheer Peter verwachtte. Ik vond hem niet op z'n kamer en waar kwam hij nou vandaan? Van den zolder zoowaar; hij had een brandende kaars in z'n hand.’
‘Van den zolder, Geurt, weet je 't zeker?’ vroeg Riek.
‘Ja juffie, zoo zeker als ik hier sta.’
‘Misschien heeft oom daar dan z'n gewichtigste stukken heen gebracht. Hij kan ze best in een kist of een koffer geborgen hebben.’
‘'k Weet er verder niks van,’ zei de man. ‘Alles is mogelijk. Maar op den zolder krijgt juffie me niet.’
‘Waarom niet, Geurt, ben je soms bang voor 't spook?’
‘Welnee, die malligheid laat ik aan domme menschen en bijgeloovige kinderen over.’
Riek probeerde hem nog meer uit te hooren, maar 't gelukte haar niet. Toch had ze het gevoel, al een aardig eindje op den goeden weg te zijn. Wist ze eenigszins waar ze zoeken moest, dan zou ze er alle moeite voor over hebben, achter de geheimzinnige zaak te komen.
|
|