| |
| |
| |
Zesde hoofdstuk.
Een geheimzinnige geschiedenis.
Ziezoo, nu gaan we met ons drietjes zoolang in huis, tot je zusje terugkomt, en we zullen de jongen maar rustig laten slapen,’ zei mevrouw. ‘Dat lieve goedje zou moeder anders te veel missen.’
‘Ja, we moeten zachtjes praten,’ fluisterde Toos, het mandje heel voorzichtig voor zich uit dragend. Kijk mevrouw, de kopjes van 't witje en 't zwartje liggen tegen elkaar en de twee grijsjes zijn ieder in een hoekje van 't mandje gekropen, net of ze gekibbeld hebben. Wanneer zouden de oogjes open gaan?’
‘Na negen dagen, beste meid. En dan zijn ze nog blauw maar later worden ze groen.’
‘Zou Annie de oude kat heusch terug vinden?’ vroeg Dieneke bezorgd.
‘Maak je maar niet bang,’ antwoordde de vriendelijke dame lachend. ‘En is ze eenmaal bij jullie thuis, den blijft ze daar ook wel, omdat ze haar kindertjes niet in den steek wil laten. Nu denkt Mieke ze bij den kruidenier terug te vinden.’
Al pratend waren ze 't huis ingegaan. Toos en Dieneke voelden zich in de kleine, gezellige huiskamer dadelijk op dreef en gingen naast elkaar op den grond zitten, om goed te kunnen zien, hoe de jongen zich, zonder moeder, zouden gedragen. De grijsjes en 't witje bleven onbeweeglijk liggen,
| |
| |
maar nummer vier kreeg telkens een schokje en bibberde erg.
‘Och, dat arme dier!’ zei Toos medelijdend. ‘Misschien heeft 't kou gevat. Verbeeld je, dat het ziek werd en z'n moedertje was nog niet terug!
‘We moeten een kruikje maken en het in bed leggen,’ antwoordde Dieneke ernstig. ‘Net als Riek met ons doet. En als 't dan nog niet beter werd, moest de dokter natuurlijk komen.’
‘Ze zijn alle vier zoo gezond als vischjes, heb maar geen zorg,’ zei mevrouw.
‘Wat zal 't toch prettig zijn, die lieverdjes altijd bij ons te hebben!’ riep Dieneke, onophoudelijk in 't mandje kijkend. ‘Als ik me verveel, ga ik maar met de katjes spelen.’
‘Ja, maar ze groeien gauw en dan zijn ze zoo aardig niet meer,’ zei mevrouw van Es. ‘'t Is waarlijk geen grapje, vier van die robbedoesjes in huis te hebben. Ze trekken alles stuk.’
‘Maar als wij ze nu leeren, overal af te blijven?’ vroeg Dieneke. ‘Zij moeten toch ook gehoorzaam zijn, net zoo goed als wij?’
‘Natuurlijk, maar er hoort heel wat geduld toe, ze dat te leeren.’
‘Dan breng ik ze naar tante Saar, die is erg streng,’ zei Toos.
De kinderen zaten echt gezellig met mevrouw te babbelen; 't leek wel of ze haar al heel lang kenden.
De tijd vloog dan ook om en zoo kwam Annie veel gauwer terug dan ze verwacht hadden. Toen ze niemand in den tuin vond, gluurde ze door 't
| |
| |
raam naar binnen en hield den zak in de hoogte.
‘'k Heb 'm, 'k heb 'm!’ riep ze opgewonden. ‘Toos, doe de deur eens open.’
Toos stormde de gang in om haar binnen te laten. ‘Denk er om, Mieke nog even gevangen te houden,’ riep mevrouw haar na. ‘Ze zal wat wild geworden zijn, vrees ik.’
Warm van 't loopen kwam Annie in de kamer en plofte op een stoel neer. ‘Katten zijn toch onverstandige beesten,’ zei ze, de zweetdruppels van haar voorhoofd vegend. ‘Nu is Mieke werkelijk naar den kruidenier teruggeloopen en daar zou ze 't toch veel en veel minder gehad hebben dan bij ons. Bovendien was ze haar kindertjes kwijt geweest, maar daar heeft die domoor niet eens aan gedacht. De vader van Coby was woedend op me, omdat ik Mieke niet beter had vast gehouden. 't Is makkelijk praten, als je zelf achter de toonbank staat. Hij wou de kat net met een stok den winkel uitjagen, toen ik binnenkwam.’
‘Als je 't me nou nog langer lastig maakt, geef ik Mieke aan een ander,’ riep hij kwaad. ‘Met al dat spektakel in m'n winkel kan ik de klanten niet behoorlijk bedienen. Nou marsch er mee, goed verstaan?’
Ik zei maar niks en stopte Mieke een, twee, drie in den zak. En nou is dat ondeugende dier zoo aan 't spartelen, alleen van boosheid, natuurlijk. Ze moest juist blij zijn, weer bij ons en haar kinderen terug te komen.’
‘Dat is ook wat moois, als ze jou in een zak
| |
| |
stopten en meenamen, zou je ook tegenstribbelen.’ riep Toos verontwaardigd. ‘Was die akelige hond niet gekomen, dan zou Mieke rustig bij ons gebleven zijn. Die keffer was de schuld van alles, wat zegt u, mevrouw?’
‘'k Geloof 't ook, Toos, maar ik raad jullie toch stellig aan, mama met haar gezelschap een dag of vijf binnen te houden. De trek naar 't oude huis is bij katten bijzonder groot. 't Gebeurt zelfs wel, dat ze haar jongen in den bek meedragen.’
‘Zullen we nu maar naar huis gaan?’ vroeg Annie, toen ze een beetje was uitgerust. ‘We hebben mevrouw al zoo lang opgehouden en Riek zal niet weten, waar we gebleven zijn.’
‘'k Vind 't hier echt gezellig,’ zei Toos, haar gastvrouw dankbaar aankijkend. ‘'k Had nog best een poosje willen blijven.’
‘Dat doet me plezier, m'n kind. 'k Hoop dat jullie nog eens bij me terug wilt komen,’ lachte mevrouw. ‘Ik woon hier alleen, dus vind ik zoo'n bezoekje heel prettig. Je begrijpt ook, dat ik verlangend ben te hooren, hoe 't verder met de katten gaat.’
‘Stil maar, we zullen u alles vertellen,’ beloofde Dieneke, die ook graag wat vriendelijks wou zeggen. Ze was al zulke beste maatjes met mevrouw van Es, dat ze 't oudje bij 't afscheid nemen een hartelijken zoen gaf. De dame beantwoordde die vriendschapsbetuiging op dezelfde wijze, waarna Annie en Toos haar stevig de hand drukten.
Met de grootste voorzichtigheid werd de tocht
| |
| |
naar huis voortgezet, want al was voor Mieke de kans van ontsnappen verkeken, op de jongen moest toch bijzonder gelet worden. Het minste schokje zou ze in hun slaap kunnen storen en de rust was voor zulke peuters zoo goed. Ook zou hun angstig gepiep de moeder ongerust maken en deze had het waarlijk al benauwd genoeg in die kleine ruimte.
Zonder verdere avonturen kwamen ze thuis. Riek was boven bij tante Saar en zag den optocht aankomen. Ze haastte zich naar beneden om de zusjes de deur open te doen, maar haar gezicht betrok wel een beetje, toen haar vier jonge katten werden vertoond en Annie vertelde, dat zij de mama in den zak droeg.
‘Maar die zijn toch niet allemaal voor ons? Hoe komen jullie er bij, al die katten mee naar huis te nemen?’ vroeg Riek verschrikt. ‘Mijn bedoeling was er één aan te schaffen, alleen voor de muizen natuurlijk. Dat kleine goed bezorgt ons niet anders dan last. En als jullie naar school gaat, zit ik er mee opgescheept, dat begrijp je toch wel.’
‘Stil maar, Riek, we zullen ze dadelijk leeren, gehoorzaam en lief te zijn,’ troostte Dieneke haar. ‘Toe, kijk nou maar even vriendelijk als anders.’
‘Hè ja, brom nou maar niet, 't kon eenmaal niet anders,’ zei Annie, ook een beetje sneu onder de weinig hartelijke ontvangst. ‘Strakjes zullen wij je de heele geschiedenis wel vertellen en als je de kattenfamilie bij elkaar ziet, wil je er niet eentje van missen. We zullen ze eerst maar in de huis- | |
| |
kamer brengen, vind je niet, dan kun je ze een voor een bekijken.’
‘Je zult 't zien, liever diertjes bestaan er in de heele wereld niet,’ riep Toos, die meende ook nog een goed woordje voor de nieuwe huisgenooten te moeten doen. Coby vond 't zoo vreeselijk naar, ze weg te moeten geven.’ Toos zette het mandje op de canapé en hield er trouw de wacht bij.
‘Zal ik den zak maar omkeeren?’ vroeg Annie. ‘Mieke kan nu toch niet wegloopen en ze zal erg naar haar jongen verlangen.’
Dieneke ging op een afstand staan. Ze vond 't toch wel eng, de groote kat te voorschijn te zien komen, maar er gebeurde niets bijzonders. Mieke was nog niet uit den zak gesprongen of ze kroop onder de canapé. Daar bleef ze, tegen den muur gedrukt, zitten, hoe de meisjes ook haar best deden, de moeder met lieve woordjes te lokken.
‘Dat vind ik niet aardig,’ zei Toos, ‘is dat nou een echte mama?’
‘Mag ik tante Saar de kleintjes even laten zien?’ vroeg Dieneke.
‘Nee, dat doen we allemaal samen. 'k Ben veel te benieuwd naar haar gezicht,’ zei Annie. ‘Ieder moet een katje dragen, Riek gaat voorop en jij komt achteraan, Dien.’
‘Ik neem Zwartje mee!’ riep Toos, het slapende diertje voorzichtig uit de mand nemend. ‘Ze mogen nu eindelijk wel eens wakker worden.’
‘Ik wil Witje,’ besloot Dien.
De beide grijsjes bleven voor Riek en Annie over. Die moeten nog een naam hebben, anders
| |
| |
kunnen we ze niet aan tante voorstellen,’ zei Riek. ‘Hoe zullen ze heeten?’
't Was moeilijk het met elkaar eens te worden. Wat de een aardig vond, keurde de ander weer af. Eindelijk toch werden ze met algemeene stemmen ‘Grauwtje’ en ‘Miauwtje’ genoemd.
‘Kom, nu gaan we gauw naar boven,’ riep Annie, verlangend te weten, hoe 't bezoek bij tante zou afloopen. Riek verwachtte er echter niet veel van. Als tante 't overdreven vond, vijf katten tegelijk in huis te nemen, kon ze 't oudje, eerlijk gezegd, geen ongelijk geven. De blijde intocht was voor Riek evenmin een verrassing geweest.
Op weg naar tante's kamer ontmoetten ze Trijn, die de kattenfamilie met vreugde begroette.
‘Daar doe je wijs aan, je kunt niet genoeg van dat volkje in huis halen,’ zei ze, de diertjes bewonderend. Als je nou ook maar zorgt dat die vier peuters gauw groot worden, anders zijn de muizen ons warempel nog de baas. Ze springen je voor de voeten of 't je beste kameraden zijn. Maar als ze met deze klanten kennis maken, is 't met de pret gedaan.’
‘Beneden, onder de canapé, zit de moeder, die is nog een beetje bang,’ vertelde Annie, recht in haar nopjes, dat Trijn zoo met 't kleine goedje was ingenomen. Zij toch zou er het meest mee te doen krijgen, als ze later den boel overhoop haalden.
‘En ga je nou met dat gezelschap naar juffrouw Saar?’ vroeg Trijn, den bezem weer ter hand nemend. ‘Die zal er wel 't noodige op aan te mer- | |
| |
ken hebben. Knijp je ooren maar vast dicht. Dacht je, dat die hier vier jonge katten kon verdragen?’
‘Wat we hebben, houden we,’ zei Annie beslist. ‘Riek is hier de baas en die zal de schatjes niet wegsturen.’
Boven verwachtig viel 't bezoek bij tante verbazend mee. Ze hield dol van katten, al zou ze dat nooit zoo ronduit gezegd hebben.
‘Hoor, ze piepen weer, we moeten ze maar heel streng opvoeden, anders worden ze veel te lastig,’ zei Annie, met een benauwd gezicht naar tante Saar kijkend. ‘Moeder Mieke verwent ze misschien en dat is verkeerd.’
‘Ja, nu zeg je een waar woord,’ bromde tante. ‘Als jij dat ook maar begrijpen wou...’
Bang een preek te krijgen, gaf Annie haar oudste zuster een wenk, weer naar beneden te gaan. Onder 't voorwendsel, Mieke niet langer alleen te kunnen laten, gingen de meisjes, ieder met een katje in de armen, de kamer weer uit. Graag had tante het viertal nog wat bij zich gehouden, maar daar ze begreep, door de kinderen uitgelachen te worden, wilde ze er niet om vragen. Vaak had ze zoo'n behoefte aan wat afleiding en klaagde ze er over, zoo veel alleen gelaten te worden. Maar ze bedacht niet dat zij zelf de schuld daarvan was.
Onderwijl had Mieke het gewaagd uit haar schuilhoek te komen en een wandeling door de kamer te maken. Ze was nog druk bezig, alles nauwkeurig te onderzoeken, toen de meisjes binnenkwamen. Opeens liet ze een klagend ‘miauw’ hooren, waarvan ieder de bedoeling begreep. Nu
| |
| |
ze eindelijk wat rustig was geworden, begon het arme dier het gemis van haar jongen te voelen. Met vragende oogen keek ze naar de meisjes op, die diep medelijden met 't moedertje kregen. Ze haastten zich dan ook, het mandje op den grond te zetten en de jongen er in te leggen. Mieke kroop er dadelijk bij, ze scheen zich nu weer geheel op haar gemak te voelen. Dat de jongen 't haar meer dan lastig maakten en moeder niet eens gelegenheid gaven een slaapje te doen, vond ze blijkbaar niets erg. In 't warme zonnetje te liggen en de kindertjes bij zich te hebben, was alles wat ze op dat oogenblik begeerde.
Den heelen dag mochten ze in de huiskamer zijn, maar 's avonds werd 't mandje, op aanraden van Geurt, in de schuur gezet. Wel vonden Toos en Dieneke die plaats veel te min voor zulke lieve dieren, maar Geurt raadde een nachtverblijf in de mooie achterkamer, zooals de kinderen voorgesteld hadden, beslist af.
‘Ga maar eens mee, dan zul je zien, hoe goed ze daar geborgen zijn,’ zei de man, de beide meisjes lachend aankijkend. ‘Denk je nou, dat de kat er iets om geeft, tusschen zulke mooie spullen te slapen. Jullie moesten toch wijzer zijn.’
Ook Annie ging mee, om zich te overtuigen, dat de dieren een behoorlijk onderkomen hadden. Het plekje was geheel naar haar zin en Mieke scheen ook volkomen tevreden te zijn. Ze strekte zich zoo gemakkelijk mogelijk in 't mandje uit en liet de kleine woelwaters drinken.
Toen Geurt de schuurdeur sloot, twijfelde nie- | |
| |
mand er aan of de katten waren veilig bewaard en met een gerust hart gingen de kinderen slapen. Maar toen Toos en Dieneke den volgenden morgen al vroeg bij 't mandje kwamen, om de lievelingen 't eerst een morgengroet te brengen, waren Witje en Zwartje verdwenen.
‘Ze zullen een beetje nieuwsgierig geweest zijn en een ander plaatsje hebben opgezocht,’ zei Toos.
‘Laten we samen maar eens goed kijken, Dien. Misschien hebben ze zich wel ergens verstopt.’
Alles wat in 't schuurtje stond, werd onderstboven gehaald, maar van Witje en Zwartje was niets te bekennen.
‘Piep er eens even!’ riep Dieneke, toch nog goeden moed houdend. Tegelijkertijd riep Toos ze bij hun naam, maar de katjes gaven geen geluid en kwamen ook niet te voorschijn.
‘Kon Mieke nou maar praten, dan wisten we, waar die twee gebleven waren,’ zei Toos verdrietig. ‘Wacht, we zullen mama op den grond zetten, zij weet haar kindertjes misschien wel te vinden.’
Mieke scheen echter geen plan te hebben zich druk over de zaak te maken, want dadelijk had ze haar plaats bij Miauwtje en Grauwtje weer ingenomen.
‘Ik ga Geurt halen en Riek en Trijn en tante Saar en Annie. Als die ons allemaal helpen zoeken, komen Witje en Zwartje wel weer terug,’ meende Dieneke.
Met een ruk trok ze de schuurdeur open en weg was ze. Op de plaats begon ze al te roepen, zoodat
| |
| |
Geurt, die in de keuken de schoenen stond te poetsen, haar 't eerst hoorde. Toen Dieneke hem vertelde, wat er aan de hand was, legde hij den borstel dadelijk neer en ging met haar naar 't schuurtje.
‘De anderen zullen toch ook wel komen? - iedereen moet helpen zoeken,’ beval Dieneke.
‘'k Heb de schuurdeur toch gesloten en goed ook, de grendel zat er op. Waar kunnen die twee schelmen dan gebleven zijn? Het kind zal bepaald verkeerd gekeken hebben,’ zei de man bij zich zelf.
‘Kun je wel goed tellen?’ vroeg hij aan z'n vriendinnetje.
‘Ikke wel en Toos ook wel.’
‘Toch heb je zeker vier katjes voor twee aangekeken,’ lachte de man ondeugend.
Dien was echter allesbehalve in de stemming om grapjes te maken en drong er opnieuw op aan, ook de andere huisgenooten te laten zoeken.
‘Houd je maar bedaard, we zullen eerst zelf er eens kijken,’ was 't kalme antwoord. ‘Hoe minder drukte we maken, hoe beter 't is.’
Bij 't schuurtje gekomen, ging Geurt 't eerst naar binnen en al heel gauw kwam hij tot de overtuiging dat Dieneke gelijk had. Waar hij ook keek, nergens was een spoor van Witje en Zwartje te vinden. Toch was de deur nog niet open geweest, voor Toos en Dieneke in 't schuurtje gingen. En door 't tuimelraam, dat in den muur was aangebracht, konden de diertjes niet gekropen zijn. Daarvoor waren ze immers nog veel te klein.
‘'t Is onbegrijpelijk,’ mompelde Geurt, voort- | |
| |
durend z'n hoofd schuddend. ‘Onder den vloer zullen ze toch ook niet zitten? 't Kan niet anders of iemand moet de brutaliteit gehad hebben, Witje en Zwartje mee te nemen. Maar wat zou men er aan hebben, die onnoozele diertjes stilletjes weg te kapen?’
‘Misschien is er wel een vreemde kat gekomen, die jaloersch op Mieke was en twee van die liefjes heeft meegesleept,’ veronderstelde Toos
‘Nee, m'n kind, dat gebeurt nooit. Iedere kat brengt haar eigen jongen groot. We staan hier werkelijk voor een groot raadsel en ik weet er ook geen oplossing voor te vinden,’ zei Geurt nadenkend
De moeder zelf maakte zich ook nu nog niet druk over het verlies van haar tweetal. Nu en dan deed ze de oogen eens even open en keek de bezoekers slaperig aan. Ze scheen in 't geheel niet te begrijpen wat al die drukte te beduiden had en sloot zoo leukjes mogelijk de oogen weer.
‘'k Vind jou eigenlijk niks geen lieve moeder. Als ik twee van m'n poppen kwijt was, zou ik net zoo lang zoeken tot ik ze terug had,’ zei Dieneke, de onverschillige kat een tikje op den kop gevend. Zorg nu maar dat je Grauwtje en Miauwtje vooral goed bij je houdt.’
‘Misschien heeft een straatjongen onze katjes wel meegenomen. Sam Zwier, je weet wel die zwartkop, is nooit aardig tegen ons, al mag hij hier de aardappelschillen voor de varkens komen halen,’ riep Toos. ‘Hij kan net zoo valsch uit z'n oogen kijken als Tommy Dekkers.’
| |
| |
‘Maar die jongen weet nog niets van jullie katten af,’ zei Geurt. ‘Hij zal ze ook zoo gauw niet meenemen, want z'n moeder heeft waarlijk al kostgangers genoeg.’
‘Dan is 't spook vannacht in 't schuurtje geweest,’ bedacht Dieneke opeens. ‘Spoken zijn griezelige dingen en ze doen altijd wat ze niet mogen. Zie je, daarom verstoppen ze zich.’
Hoewel Geurt medelijden met de kinderen had, moest hij nu toch hartelijk om Dieneke lachen.
Hij deed al z'n best, haar die bijgeloovigheid uit 't hoofd te praten, maar 't gelukte hem evenmin als Riek, die later het zelfde verhaal kreeg.
Toch vond ze die geheimzinnige verdwijning even wonderlijk als Geurt en de zusjes. Ook zij was er zeker van, dat er iemand in 't schuurtje geweest moest zijn, die de diertjes had weggekaapt. Maar wie kon zooiets leelijks nu gedaan hebben?
Een tuinman werd opgedragen een slot op de schuurdeur te maken, maar een dief zou toch altijd kans zien, door 't raam naar binnen te komen. Nog even werd er over gedacht, het gat te laten dicht metselen, maar geen licht in 't schuurtje te hebben, was ook een bezwaar.
‘We zullen verder maar op de eerlijkheid van de menschen vertrouwen,’ besloot Riek.
‘Wie de beide katjes heeft weggehaald, zal er zeker ook niet meer begeerd hebben. Anders was 't een kleine moeite geweest, ze alle vier mee te nemen.’
Daarmee waren ze 't allemaal eens en zoo werd
| |
| |
er besloten, het mandje ook den volgenden nacht in 't schuurtje te zetten. Een paar keer gingen de kinderen nog eens kijken of Geurt de deur wel goed had gesloten en toen ze daar zeker van waren, maakten ze zich over Grauwtje en Miauwtje niet ongerust.
Den volgenden morgen echter, was Grauwtje op dezelfde geheimzinnige manier verdwenen als Witje en Zwartje. Waar kon nummer drie nu weer gebleven zijn? Niemand die er iets van begreep.
|
|