| |
| |
| |
Vijfde hoofdstuk.
Nog een familie er bij.
‘Het zou 't beste zijn, dat Leen hier in 't vervolg zoo weinig mogelijk kwam, want al die wonderlijke verhalen maken jullie 't hoofd op hol,’ zei Riek den volgenden morgen, toen ze met Annie de kopjes waschte. Vooral voor Dieneke vind ik die praatjes zoo verkeerd, 't kind zou 's nachts van die spookgeschiedenissen gaan droomen.’
‘Och, als de scholen in September beginnen, blijft Leen van zelf wel weg,’ antwoordde Annie. ‘We krijgen dan toch ook andere vriendinnetjes. Geurt heeft laatst al eens gezegd, dat z'n kleindochter beter deed, haar moeder wat in 't huishouden te helpen, dan hier haar tijd te verbeuzelen. De oude Geurt kan soms leelijk uit z'n slof schieten en dan zet hij er zoo'n kwaad gezicht bij.’
‘Ja, hij wil graag wat gewichtig doen. Gisteren heeft hij me verteld, dat hij in de middaguren, als hij bij oom Peter was, een rood en wit gestreept jasje droeg, om daarmee naar de bel te gaan,’ zei Riek. ‘'t Zal hem netjes gestaan hebben, dat geloof ik wel.’
‘Wat eenig, dat moeten wij hem ook aantrekken!’ riep Annie. ‘Je ziet 't hier in die deftige huizen wel meer. Zeg Riek, dan lijkt 't net of we er een huisknecht op na houden!’
‘De menschen zouden vragen of we mal waren en tante Saar sprong gewoon uit haar vel, als we met die gekheid begonnen,’ lachte Riek. ‘'k Had
| |
| |
wel zin het eens 'n keertje te doen, alleen om haar gezicht te zien.’
Annie was juist besloten, het leuke plannetje eens ernstig te overdenken, toen tante boven, door een aanhoudend gebel, de meisjes aan haar verdere plichten herinnerde.
‘Sapperdekriek, 'k heb door ons gebabbel vergeten, haar boeltje weg te halen. Dat zal me wat geven!’ riep Riek. ‘Aan de manier van bellen kun je al hooren, hoe 't oudje uit haar humeur is.’
Wacht, ik zal wel even naar boven gaan.’
Meteen wipte Annie de deur uit en een oogenblikje later hoorde Riek haar op tante's kamer loopen.
‘Ze blijft langer weg dan gewoonlijk, zeker is er weer wat bijzonders aan de hand,’ dacht het jonge meisje verdrietig. ‘'t Is toch moeilijk, tante moet nu eenmaal mopperen. Sinds we hier in huis gekomen zijn, wordt ze bij den dag lastiger. 't Is werkelijk een koopje met zoo iemand te moeten omgaan.’
Pats! - daar werd de kamerdeur boven dicht geslagen en kwam Annie, holderdebolder, naar beneden. Ze zette een gezicht als een oorworm en haar oogen waren rood van 't schreien.
‘'k Heb een reusachtig standje gehad!’ riep ze, geweldig hard haar neus snuitend. ‘Nou ben jij aan de beurt, Riek, want jij moet ook op de proppen komen. 'k Was zoo graag over 't gestreepte jasje van Geurt begonnen, om tante te plagen, maar 'k had nog geen voet in haar kamer gezet, of daar had je 't lieve leven aan den gang.’
| |
| |
‘Maar wat heb je dan eigenlijk gedaan?’
‘Weet ik het? 'k Heb er alleen van onthouden, dat de boel hier in 't honderd loopt. Ga maar gauw naar boven, misschien weet die oude heks jou een beetje duidelijker te vertellen, wat ze precies bedoelt.’
‘Kom, kom, zoo erg zal 't niet zijn,’ zei Riek. ‘Tante voor een heks uit te maken, vind ik wel een beetje kras. Oude menschen krijgen nu eenmaal hun eigenaardigheden.’
‘Nou, zoo heel verlangend ben je toch niet, haar standjes aan te hooren, anders liep je wel een beetje harder,’ schreide Annie. ‘Wacht maar, strakjes zul je wel anders praten.’
Boven gekomen kreeg de arme Riek den wind van voren. ‘Is me dat een zorg voor een bejaard mensch,’ zei tante Saar boos. ‘Je hebt, met al je bedienden hier in huis, een leven als een prinses en wat zijn de gevolgen? Niets, niets wordt er meer uitgevoerd. Wat doe je hier een meid en een knecht binnen te halen? 't Is of je 't voor 't opscheppen hebt. Foei, oom Peter moest eens zien hoe zijn geld verspild werd. Die man is altijd buitengewoon zuinig geweest. 'k Vind 't een schande, zoo met die zuur gespaarde duitjes om te springen.’
‘Ik geef toch niet meer uit dan noodig is,’ bracht Riek bedeesd in 't midden.
‘Niet meer dan noodig is? Wat moeten al die menschen hier over den vloer? Er werd vroeger niet over gedacht, zooveel hulp te nemen. Maar in den tegenwoordigen tijd moeten de jonge meisjes
| |
| |
juffertjes zijn. Juffertjes met mooie, gladde handjes.’
‘'k Zou er niet over gedacht hebben, Trijn te nemen, als de notaris 't mij niet geraden had,’ zei Riek met bevende stem. En Geurt? Daarin heb ik u immers raad gevraagd en toen keurde u mijn besluit niet af. Ik vond het mijn plicht hem te nemen, terwille van oom. Hij doet zijn werk goed, al gaat 't natuurlijk wat langzaam. Juist omdat hij niet vlug is, krijgt hij een klein loon en daarmee is hij tevreden. Bovendien heeft mijnheer van der Zee mij de verzekering gegeven, dat ik heusch niet zoo overdreven zuinig hoef te zijn.’
‘Zwijg asjeblieft over dien notaris, dat heb ik je al meer gezegd!’ riep tante, met haar vuist op de tafel slaande. ‘Jij moogt zoo vriendelijk met hem omgaan als je wilt, maar ik vertrouw hem niet. Als ik z'n naam maar hoor, ben ik den heelen dag boos.’
‘Zoudt u dan liever hebben, dat ik Geurt afschafte? Hem kan ik natuurlijk wel missen als 't moet.’
‘Nee, dat begeer ik niet. Die man is hier nu eenmaal jaren geweest en oom Peter scheen nogal op hem gesteld te zijn. Maar Trijn...’
De gelegenheid, haar oordeel over Trijn uit te spreken, werd tante niet gegeven, daar een angstig gegil plotseling Rieks ooren trof. Ze vloog de deur uit en de trap af.
‘Wat is er gebeurd?’ vroeg ze, toen ze Annie, bleek van schrik, naar de keuken zag vliegen.
‘O, ik wou de broodtrommel weg zetten en toen
| |
| |
sprong me ineens wat voor de voeten. 't Kwam uit de kast, dat weet ik zeker,’ riep Annie met beide handen voor 't gezicht.
‘Kom, wees toch niet zoo kinderachtig, bij 't minste of geringste schreeuwen jullie 't huis bij elkaar,’ zei Riek ontstemd. ‘Ik dacht dat er een ongeluk gebeurd was. Foei, is dat schrikken.’
‘'t Was ook bijna een ongeluk. 't Scheelde maar een haartje of ik was flauw gevallen. En wat kan 't nou geweest zijn, dat levende ding?’
Trijn, die op het vreeselijk spektakel ontsteld naar de keuken was gevlogen, stond Annie hartelijk uit te lachen. ‘'t Zal een onnoozel muisje geweest zijn,’ zei ze leukjes, ‘daar krioelt 't hier van. Geurt heeft er strakjes nog een gevangen.’
‘Toe, laat hij dan asjeblieft probeeren, die in de kamer ook te pakken te krijgen, als 't tenminste een muis geweest is,’ smeekte Annie.
Geurt hielp Toos en Dieneke een paar plantjes in den grond zetten, maar dadelijk gooide hij den schop neer, toen z'n naam driemaal achter elkaar werd geroepen.
‘Zou er wat bijzonders gebeurd zijn? Wacht, we gaan met je mee!’ riepen de nieuwsgierige kinderen. Toen ze echter hoorden, waarom Annie zoo van streek was, waagden ze zich niet verder dan de keuken.
‘'t Zou ook wat, wie is er nou bang voor een muis?’ lachte Geurt. ‘Stil maar, de jonge dametjes zullen hier wel gauw aan die beestjes gewend raken. Bij mijnheer Peter kropen ze zelfs in z'n pantoffels. 'k Heb er vroeger heel wat opgeruimd,
| |
| |
maar nu 't huis een poosje heeft leeg gestaan, zullen die oolijke guitjes wel uit alle hoeken en gaten te voorschijn zijn gekomen om samen feest te vieren. En dan krijg je zulke gasten niet zoo gauw weer weg.’
‘Toe Geurt, ga je nou even kijken? Als 't beest er nog is, durf ik de kamer niet in,’ zei Annie.
De oude baas trok een van z'n sloffen uit en hield die Annie voor den neus. ‘'k Ben een boon, als ik hiermee den vijand niet versla!’ riep hij dapper.
Trijn en de vier meisjes keken den held in de gang na. Hij aarzelde geen oogenblik het gevaar tegemoet te gaan en stapte kordaat de kamer in. Een tijdje hoorden ze niets, maar 't duurde niet lang, of de jacht begon. Plotseling viel er iets hards, 't leek wel een stoel en telkens werd er met de slof een slag op den grond gegeven.
‘Nou zal ie wel dood zijn,’ fluisterde Toos, na een paar minuten van ingespannen luisteren.
Werkelijk werd de kamerdeur zachtjes geopend en verscheen Geurt, het gevreesde dier aan 't puntje van z'n staart vasthoudend.
‘Gelukkig!’ riepen de kinderen in koor en de dappere tuinman werd luid geprezen.
‘Zoo moet je 't spook ook pakken, durf je dat?’ vroeg Dieneke, met bewondering naar Geurt opkijkend.
‘Malle meid, als er geen spoken bestaan, kan ik ze toch ook moeilijk vangen.’
Maar dat spook op zolder bestaat wel,’ zei Dieneke met overtuiging.
| |
| |
‘De juffrouw moet een kat nemen, dat is 't eenige middel van de muizen af te komen,’ raadde Trijn, het gesprek gauw op wat anders brengend.
Hiermee waren ze 't allemaal eens, maar hoe er aan te komen?
‘Zullen w'm van ons spaargeld koopen?’ stelde Toos voor.
Daar moest de oude Geurt hartelijk om lachen. ‘Meisie, meisie, wie is er nou zoo dwaas een kat te koopen?’ schaterde hij. ‘Je krijgt er wel een present, als je maar even geduld hebt. Katten genoeg in de wereld en wanneer ze kindertjes hebben, weten de menschen er dikwijls geen raad mee, zoo lastig is dat kleine volkje. Meestal zijn ze wàt blij, er met goed fatsoen van af te komen.’
‘Bij onzen kruidenier heeft een van de katten ook weer jongen gekregen. 'k Heb 't toevallig van z'n dochtertje gehoord,’ vertelde Annie. ‘Toen ik laatst in den winkel kwam om rijst te halen, waren ze pas geboren. Dat dochtertje heet Coby en 't is een erg goedig kind. Zeg Riek, hebben we niet iets noodig dat ik er halen kan? Vast spreek ik Coby dan wel, want ze helpt haar vader dikwijls in den winkel.’
‘Je kunt er wel een paar pond suiker koopen, geef 't boekje maar even.’
‘Mag ik mee, mag ik mee?’ vroegen Toos en Dieneke om de beurt.
‘Geen denken aan, jullie zien er uit als polderjongens, 'k zou me schamen, je zoo vuil op straat te sturen,’ antwoordde Riek. Ze gaf Annie een wenk, nu maar zoo gauw mogelijk weg te gaan,
| |
| |
om huilpartijen te voorkomen.
Annie trof het, want Coby stond werkelijk in den winkel. Ze keek echter al even zuur als haar vader, die juist bezig was, z'n dochter een duchtig standje te geven.
‘Nu gaan ze weg, dat verzeker ik je,’ hoorde Annie hem zeggen. ‘Je kunt hier over een poosje weer geen voet verzetten of je rolt over de katten. De klanten zullen er ook niet op gesteld zijn, dat begrijp je toch! En als ze eens 't ongeluk hebben, op een van de jongen te trappen, kijk jij de menschen met een boos gezicht den winkel uit.’
‘Maar vader, als de diertjes wat grooter zijn, vangen ze toch muizen,’ zei Coby met tranen in de oogen. ‘'t Zijn zulke schatjes!’
‘Schatjes of geen schatjes, 't kan me niet schelen. Pieternel, de groote, zwarte kat wil ik, met de beide jongen, wel houden, maar voor Mieke en haar braaf viertal moet een plaats gezocht worden. Ik vraag je, wat moet ik met acht katten doen?’
Annie stond voor de toonbank en had haar ooren wijd open. Ze durfde zich echter niet in 't gesprek mengen, daar de vader van Coby er op dat oogenblik niet erg vriendelijk uitzag. Eindelijk kwam hij tot bedaren en vroeg hij Annie wat ze hebben moest.
‘Twee pond suiker alstublieft,’ zei ze bedeesd en dan wou ik u vragen...’
‘Nu, wat wou je me vragen, jonge dame? Als ik je met iets van dienst kan zijn?’
Die vriendelijke toon gaf Annie moed. ‘Mag ik
| |
| |
misschien een katje van u hebben?’ vroeg ze.
‘Met alle plezier, hoe eerder ik ze kwijt ben, hoe liever. Maar dan moet je de moeder en de drie andere lastposten er bij nemen, want de jongen zijn nog veel te klein, zich alleen te redden.’
‘Dat vind ik zoo jammer voor Coby, mijnheer. Ze houdt er zoo dol van.’
‘Of jij ze nu krijgt of een ander, ze moeten weg,’ riep de man, zich opnieuw boos makend.
‘'t Krioelt bij ons van de muizen, we zouden de katten dus best kunnen gebruiken. Ik beloof je, er heel goed voor te zijn, Coby,’ zei Annie, zich tot het bedroefde meisje wendend. ‘Als je er eens naar wilt komen kijken? Doe 't maar gerust.’
‘Kom, kom, ze houdt er nog drie over,’ bromde de kruidenier.
‘Maar Mieke vind ik juist zoo lief, vader en ze is zoo'n snoezig moedertje voor de kleintjes.’
‘Waar zijn ze?’ vroeg Annie. ‘Hier toch niet, hè?’
‘Nee, daar in de achterkamer. De heele familie ligt bij elkaar.’
Annie volgde Coby in de donkere kamer, achter den winkel. Mama Mieke was juist bezig, haar kindertjes te wasschen. Soms werden ze over elkaar gerold, met zoo'n kracht was moeder aan 't werk. Maar ze had er eer van, want de donkere, zachte velletjes werden mooi glad.
Mieke stoorde zich volstrekt niet aan de beide meisjes. Ieder kleintje kreeg een beurt tot eindelijk de verschoonpartij was afgeloopen. Nog eenmaal ging ze met haar tong over de vier ruggetjes,
| |
| |
waarna moeder zich zelf wat opknapte. Annie ging op haar hurken bij 't mandje zitten en legde een van de katjes voorzichtig in haar schoot.
‘Wat zullen ze thuis opkijken, als ik met die heele familie kom aandragen,’ lachte ze. ‘'k Moet eerst de vier jongen maar meenemen en dan nog eens voor Mieke terugkomen, vind je niet, Co? Die groote zal toch wel een beste muizenvanger zijn?’
‘Nou, of ie. Maar je moet de moeder hier niet achterlaten, hoor. Je kunt die stumperd toch haar kindertjes niet afnemen! De jongen zouden 't ook vreeselijk vinden, haar te moeten missen. Je weet niet hoe ze piepen, als Mieke eens even op de wandeling gaat.’
‘Kun je niet met me meeloopen?’ vroeg Annie.
Coby keek heel bedenkelijk. ‘Nu vader zoo uit z'n humeur is, wil ik het liever niet vragen,’ zei ze eindelijk. ‘'k Ben zelf ook een beetje boos, dat snap je wel. 't Is vreeselijk, die lieve dieren te moeten missen. Wist ik nu maar hoe je ze veilig thuis kreeg. Als je Mieke ook in 't mandje laat, kon ze er onderweg wel eens uitspringen. Ze hoeft maar een hond te zien, of ze zit hem achterna. En dan komt Mieke hier vast weer terug, want katten weten den weg naar huis o, zoo best te vinden.’
Intusschen was het viertal zoo dicht mogelijk bij de moeder gekropen en in slaap geraakt. ‘'t Zijn dotjes,’ verklaarde Annie, ‘en wat een lieve snuitjes hebben ze.’ Zoo voorzichtig mogelijk tilde ze 't mandje op, maar 't leek wel, of de groote kat begreep, wat er gebeuren zou. In een wip was ze
| |
| |
op den grond gesprongen en onder de kast gekropen.
‘Zie je wel, 't gaat heusch niet. 't Zal misschien het beste zijn, de heele familie in een zak te verhuizen. Dan kan Mieke tenminste niet ontsnappen,’ zei Coby.
Annie was 't met dat voorstel volstrekt niet eens en schudde haar hoofd.
‘Verbeeld je, een kat te krijgen en die zóó te behandelen! Zou jij dat willen?’ riep ze verontwaardigd. ‘Mieke moet juist veel van me houden en dat doet ze natuurlijk niet als ik haar zoo plaag. 't Is niks leuk in zoo'n zak opgesloten te zitten, maar 'k weet al wat beters. Ik breng de suiker naar huis en dan vraag ik m'n zusjes mee terug te gaan. Die kunnen de jongen dragen en ik neem de moeder mee. Zoo maar gewoon in m'n armen. Ze kan dan net zooveel naar haar lievelingetjes kijken als ze wil.’
‘Ja, dat heb je mooi bedacht, ga maar gauw,’ raadde Coby haar.
Buiten adem kwam Annie thuis. Toos en Dieneke knapten, onder toezicht van Geurt, den voortuin op. Gelukkig, nu behoefde Annie niet naar binnen te gaan, dat zou maar weer tijd kosten.
‘Geurt, wil jij de suiker even in de huiskamer leggen, ik neem Toos en Dien nog even mee,’ hijgde ze. Zonder verder een woord te zeggen, pakte ze de zusjes bij de hand en trok ze mee buiten 't hek.
‘Wat doe je, waar ga je naar toe?’ vroeg Toos verbaasd. ‘We mogen niet op straat omdat we ons
| |
| |
zoo vuil gemaakt hebben. Kijk m'n handen eens.’
‘Kom, veeg ze maar een beetje aan je jurk af, voor zoo'n enkel keertje mag dat wel,’ zei Annie. Met een natten vinger maakte ze nog gauw even het puntje van Dieneke's neus schoon, maar de zwarte vegen op de wangen gingen er zoo dadelijk niet af.
‘'t Komt er niet op aan hoe ze er uitzien, we zijn in een wip weer thuis,’ redeneerde Annie bij zich zelf.
Gewillig liepen Toos en Dieneke met haar mee, al begrepen die twee volstrekt niet, waar ze naar toe gingen. Alle vragen bleven onbeantwoord tot ze in den kruidenierswinkel stonden.
‘Nou moet je toch eens zien wat we gekregen hebben,’ zei Annie tegen de zusjes. Parmantig stapte ze naar de achterkamer, waar Mieke en haar kindertjes in 't mandje lagen te slapen, maar Toos en Dieneke aarzelden even, zoo maar brutaal naar binnen te gaan. Met schuwe blikken keken ze naar den kruidenier, die druk bezig was verschillende zakjes af te wegen. Zijn gezicht stond allesbehalve vriendelijk en dat hadden de meisjes dadelijk in de gaten gekregen.
‘Kom maar gerust,’ fluisterde Annie, de kinderen bij den arm naar binnen trekkend.
Daar zagen ze de kattenfamilie liggen en meteen was alle verlegenheid verdwenen.
‘Och, wat snoezig, wat doddig!’ riepen ze allebei. Dieneke knielde dadelijk bij 't mandje neer en gaf de groote kat een zoen op 't kopje.
‘We mogen ze meenemen, allemaal, eenig hè?’
| |
| |
zei Annie. ‘De vader van Co heeft ze mij gegeven. Coby zelf vond 't vreeselijk ze te missen. Zij huilde er haast om.’
‘Laten we er dan maar gauw mee weggaan, anders houdt zij de heele familie op 't laatste nippertje nog vast,’ fluisterde Toos, het oudere zusje bij de jurk trekkend.
‘Waar is Coby nu?’
Annie trok de schouders op en bukte zich om Mieke uit de mand te nemen. De kat liet 't gewillig toe, maar terwijl de kinderen haar liefkoozend over den rug streken, hield het zorgzame moedertje haar kleuters goed in 't oog.
‘Nemen jullie nu voorzichtig 't mandje op, heel voorzichtig,’ zei Annie. Bijna ontstond er nog een vechtpartij, want beide zusjes waren er bijzonder op gesteld, de jongen naar huis te dragen.
‘Vooruit, nu opschieten, jongelui. Als je 't mandje tusschen je in neemt en 't ieder bij een oor vasthoudt, heb je allebei je zin!’ riep de kruidenier. ‘'t Gezeur met die katten begint me vreeselijk te vervelen, dat begrijp je toch zeker wel?’
‘Ja mijnheer, we gaan al,’ antwoordde Annie. ‘Wilt u Coby nog eens bedanken?’
Een onverstaanbaar gebrom was 't eenige antwoord.
‘Wat 'n kwaje man,’ zei Dieneke, toen ze buiten waren, ‘maar wij hebben lekkertjes vijf katten.’
Annie zorgde Mieke zóó te dragen, dat het dier steeds in 't mandje kon kijken. Gelukkig sliepen de jongen alle vier en schenen ze moeder niet te missen. Koud konden ze 't niet hebben, daar 't warme
| |
| |
zonnetje ze heerlijk koesterde.
Nu en dan werd Mieke wat onrustig. Ze scheen het niet zoo heel prettig te vinden, zoo lang in de armen van haar nieuwe meesteres gevangen te blijven.
‘Wees maar stil, zal ik jou nog eens onder je kinnetje wrijven, dat bevalt je, geloof ik, best,’ zei Annie. ‘Arm dier, in 't mandje had je 't zooveel gezelliger, maar als we thuis zijn, mag je er dadelijk weer in.’
't Was of de kat begreep, wat haar beloofd werd, want op 't zelfde oogenblik begon ze heel genoeglijk te spinnen.
Zeker zou de tocht zonder ongelukken zijn afgeloopen, als een klein, keffend hondje de rust niet had verstoord. Het had nog niet gezien, wat Annie in haar armen droeg of het sprong tegen haar op en probeerde Mieke in den staart te bijten.
Die brutaliteit moest gestraft worden. Zonder dat Annie er op bedacht was, sprong de kat uit haar armen en ging, geweldig blazend, op den vijand af. Deze toonde zich niet bang voor een vechtpartijtje. Integendeel, hij moedigde het eerder aan door zijn voortdurend geblaf.
‘Wat moeten we beginnen? Als ze op elkaar aanvliegen, bijt die nare hond Mieke misschien dood en dan hebben de kleintjes geen moeder meer!’ riep Toos wanhopig. Ze stampte met haar voet op den grond, om den vechtersbaas weg te jagen, gaf hem toen nog een tik, maar geen enkel middel van geweld mocht baten.
Goede raad was duur.
| |
| |
Toos zorgde, de jongen voor den hond verborgen te houden. Als hij 't kleine volkje zag, zou hij nog woedender worden.
Tot overmaat van ramp kwamen er een paar straatjongens bij, die de dieren tegen elkaar ophitsten. 't Werd een vreeselijk gevecht, maar de hond moest 't tegen Mieke afleggen. Was hij nu maar kalmpjes weggegaan, dan hadden de meisjes het mandje op den grond gezet en zou de kat er wel naar toe gegaan zijn. Doch zoolang die vervelende keffer er over scheen te denken, wraak te nemen en een nieuwen aanval te beginnen, moesten de jongen veilig bij Toos blijven.
Intusschen had het geval steeds meer toeschouwers getrokken. Men hoopte een nieuwen strijd tusschen kat en hond bij te wonen, maar Mieke scheen geen plan te hebben, zich verder met haar tegenstander te bemoeien. Doodkalm keerde ze zich om, sprong op een tuinhek en van daar in een boom. Onder de groene bladeren maakte ze rustig toilet, wat Mieke, na die schermutseling, hoog noodig scheen te vinden.
‘Nu wordt 't nog erger,’ jammerde Annie, wanhopig naar den boom kijkend.
Met beteuterde gezichten stond het drietal te overleggen, wat ze zouden doen, toen een oude dame uit den tuin kwam en naar de meisjes toe ging.
‘Beste kinderen, wat is er toch aan de hand?’ vroeg ze. ‘Kan ik jullie misschien met iets helpen?’
‘Onze kat is in uw tuin gevlucht en boven in
| |
| |
den boom geklommen!’ riep Toos. ‘Die doet maar net of ze geen kleintjes heeft.’
‘'t Kwam van schrik, mevrouw. Een hond maakte onze Mieke bang,’ zei Annie, het misdrijf van 't dier nog zooveel mogelijk vergoelijkend. ‘'k Wou dat ie maar weer beneden was.’
‘Maar hoe komen jullie erbij, met die heele familie op de wandeling te gaan?’ vroeg de dame verbaasd.
‘We hebben ze van Jansen, den kruidenier gekregen,’ vertelde Annie. ‘Heel voorzichtig zouden we ze naar huis dragen, maar nu ontsnapte Mieke me.’
‘En moet je nog ver met dat gezelschap kuieren?’
‘We wonen aan 't eind van deze straat, mevrouw. U weet misschien wel dat groote, oude huis, net op den hoek?’ legde Annie uit.
‘Waar mijnheer de Graaf gewoond heeft, bedoel je? Hoe zijn jullie daar zoo beland? Ik dacht dat 't huis nog leeg stond.’
‘Nu niet meer, oom Peter heeft 't ons present gegeven, ziet u, en nu zijn we er ook maar zoo gauw mogelijk in getrokken. Maar een muizen als er zitten! Echt griezelig en daarom zijn we zoo blij met al die katten. Als de jongen groot zijn, kunnen ze met hun vijven op de muizenjacht gaan.’
‘Toe Annie, laten we nou probeeren, Mieke terug te krijgen!’ riep Toos ongeduldig. ‘Hoor, de kindertjes beginnen te piepen.’
| |
| |
‘Heeft u geen laddertje, mevrouw? Dan zou ik het tegen den boom zetten en de kat misschien kunnen pakken,’ zei Annie.
‘Als ik jullie was, liet ik 'm maar rustig zitten, kinderen. Die kat gaat vanzelf wel weer naar den kruidenier terug.’
‘En de jongen dan?’ vroeg Toos, mevrouw met groote, verbaasde oogen aankijkend. ‘Die lieve diertjes kunnen hun moedertje niet missen.’
‘Dan wordt 't moeilijk, 'k bracht die stumpertjes ook maar weer naar hun oude woning als ik jullie was.’
Iets ergers had mevrouw van Es, zoo heette de dame, niet kunnen voorstellen.
‘Als we dat doen, zijn wij ze kwijt!’ riep Toos, ‘en dan hebben ze ook nog een akelig leven bij dien brommerigen man. Hij was blij, van de katten af te zijn.’
‘Dat is waar,’ bevestigde Annie. ‘En hoe zou 't thuis met de muizen moeten gaan? Nee, we willen Mieke beslist terug hebben.’
Nu was mevrouw van Es wel genoodzaakt alles te doen, om de meisjes te helpen.
‘Kom, we zullen de ladder uit 't schuurtje halen,’ zei ze. ‘Volg mij maar.’ Ze bracht het kleine gezelschap in een nauw, rommelig hokje, waar alles op elkaar gestapeld stond. Zoo duurde 't nog een heel poosje, eer ze de ladder naar buiten konden dragen. Mevrouw was zoo vriendelijk ook een handje te helpen, want 't vrachtje viel lang niet mee.
In optocht ging 't naar den boom waarin Mieke
| |
| |
gevlucht was. De ladder werd tegen den dikken stam gezet en Annie klauterde naar boven. Maar toen ze bij den tak kwam en tusschen de bladeren keek, was er geen spoor van de kat te vinden. Ook hooger in den boom zag ze niets. 't Kon niet anders of Mieke moest, in den tijd dat de ladder werd gehaald, ontsnapt zijn.
‘Zie je wel, ik durf wedden dat het dier weer bij Jansen zit,’ zei mevrouw van Es. ‘Zoo'n verhuizing vond die kat natuurlijk niets plezierig.’
‘En wij waren juist zoo blij uit de Bergstraat weg te gaan en in een ander huis te komen,’ verklaarde Dieneke met 't ernstigste gezicht van de wereld. ‘Als Mieke maar eenmaal bij ons is, zal ze 't heusch wel prettig vinden.’
‘Ik ga onze vluchteling tenminste halen,’ besloot Annie. ‘Blijven jullie maar zoolang bij de kindertjes.’
Mevrouw gaf haar een zak mee, om het dier gemakkelijker te kunnen vervoeren. Nu Annie had ondervonden, hoe moeilijk het was, Mieke in haar armen te dragen, vond ze 't ook niet zoo erg meer, haar een poosje gevangen te houden. Gevaar was er niet bij en nu kon die deugniet de pootjes ook niet uitsteken, om Annie te krabben, zooals den eersten keer was gebeurd.
|
|