Die vlugge haasjes(ca. 1920-1930 )–Henriëtte Blaauw– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 16] [p. 16] Een goede Vangst. ‘'k Wou, dat we bij moeder waren,’ Hijgde Trientje, ‘'t is zoo'n reus!’ Eerlijk, 't scheelde maar een haartje, Of ze lagen op hun neus. En het stom verbaasde koetje Stond nog op dezelfde plek; Al dat leven, al die drukte, Vond hij zeker wel wat gek. Daar opeens, dat was een vreugde, Hoorden ze een luid geblaf, En daar kwam, met blijde sprongen, Pluto op de kleintjes af. Jantje pakte hij bij 't broekje, Trientje bij haar rokje beet, 't Hondje wist, van louter vreugde, Heelemaal niet wat hij deed. Daar kwam, geen minuutje later, Vader 't kreupelboschje uit, ‘Kijk eens, jongens,’ riep hij lachend, ‘'k Heb vandaag een goeden buit! Voel eens even wat een vrachtje! Ja, die wegen aardig wat, 'k Heb nog zelden in m'n weitasch Zulke dikkerdtjes gehad.’ Hanneke en Trien en Jantje Keken echter niet zoo blij, ‘Vadertje!’ riep Jan beteuterd, ‘Zeg, die haasjes zijn van mij. [pagina 17] [p. 17] Vorige Volgende