Creooltalen
Overal waar mensen bij elkaar komen praten ze, en als ze elkaar niet verstaan maken ze nieuwe talen. In en rondom het Caribische gebied zijn in de nieuwe wereld, Amerika dus, nieuwe talen ontstaan. Het zijn ‘jonge’ talen, want voor 1492 bestonden ze niet. Ze zijn ook niet gestandaardiseerd door overheden, academies, scholen en schoolmeesters zoals gebeurd is met de officiële talen van Europa. Het zijn volkstalen, bijna uitsluitend in mondeling gebruik. Deze nieuwe talen noemt men creooltalen. Het Papiamento van de Nederlandse Antillen is er een van, en het Sranantongo van Suriname is een ander voorbeeld. De herkomst van de woorden van het Sranantongo uit Afrikaanse talen, Portugees, Engels en Nederlands is in sommige gevallen nog duidelijk te herkennen, maar in vele gevallen is de herkomst alleen door taalkundigen duidelijk te maken. Neem ‘ede’, hoofd; het is niet moeilijk het Engelse ‘head’ daarin terug te vinden. Maar in ‘preferu’, durven, brutaal, zie je niet zonder meer de herkomst uit het Engelse ‘play fool’. De creooltalen zijn overigens niet uniek in de gemengde herkomst van hun woorden: dat geldt voor alle talen.
Suriname kent twee groepen creooltalen. Tot de Engelse creooltalen (de meeste woorden zijn van het Engels afgeleid, maar niet altijd herkenbaar) behoren: het Sranantongo, het Ndjuka of Aukaans, het Boni of Aluku, het Paramakaans en het Kwinti. Met een beetje moeite zijn deze talen onderling verstaanbaar. Behalve het Sranantongo worden alle Surinaamse creooltalen alleen door de stammen van de Marrons gesproken, vandaar ook de namen.
Tot de groep Engels/Portugese creooltalen (er zijn veel van het Portugees afgeleide woorden) behoren het Samarakaans en het Mataway. De twee groepen zijn onderling niet verstaanbaar.
Het Sranantongo heeft minder Afrikaanse woorden overgehouden dan de andere Surinaamse creooltalen. Het wordt literair en schriftelijk gebruikt, maar fungeert niet als schooltaal. Een opvallend kenmerk van het Sranantongo als creooltaal is de seriële constructie: een reeks woorden die als werkwoorden kunnen optreden worden verbonden met een hoofdwerkwoord en fungeren dan als voorzetsels. Voorbeeld: a teki a sani tyari kon gi mi, hij bracht het ding naar mij toe. De letterlijke vertaling luidt: hij/zij nemen het ding brengen komen geven mij. Alleen het werkwoord ‘teki’, nemen, geeft de eigen betekenis weer. De werkwoorden erachter, onderstreept in de voorbeeldzin, verliezen hun betekenis als werkwoord en krijgen de functie van voorzetsel.
Wat de woordenschat van het Sranantongo betreft, kan men voornamelijk drie Europese brontalen aanwijzen: Portugees, Engels en Nederlands, met daarnaast Afrikaanse talen van West-Afrika zoals Twi en Kikongo. Enkele voorbeelden: sabi, weten (Portugees), teki, nemen (Engels), kra, ziel (Twi, een Afrikaanse taal), foroysi, voorhuis, huiskamer (Nederlands).
Maar er zijn heel veel woorden waarvan men de herkomst niet kent. Een gewone spreker van een taal weet meestal niet waar de woorden die hij gebruikt vandaan komen. Een Sranantongo-spreker weet dus ook niet uit welke bronnen zijn taal komt, evenmin als de Nederlander dat doet, wanneer hij het heeft over een priester (Grieks) of over thee (Chinees). Het kan wel zijn dat het Sranantongo meer ‘gemengd’ is dan het Nederlands, maar dat is alleen interessant voor buitenstaanders en onderzoekers, niet voor de gewone taalgebruiker.