| |
| |
| |
Banden met het bos
Links: Aukaans dorp aan de benedenloop van de Tapanahonyrivier.
De bosnegers vormen samen met de indianen de zogenaamde binnenlandbewoners of boslandbewoners van Suriname. Veel bosnegers wonen nu in de stad maar ook zij hebben nog een sterke band met hun geboortedorp in het binnenland. Deze dorpen zijn gelegen aan de grote rivieren die voor hen belangrijke verkeersverbindingen vormen.
In een bosnegerdorp lijken de huizen willekeurig door elkaar heen te staan, maar er zit toch een zeker patroon in. Tussen de huizen bevinden zich pleinvormige ruimtes. Wie een huis gaat bouwen, kiest een stukje grond waar nog ruimte omheen is voor andere huizen voor volwassen kinderen of familieleden. Tussen de huizen door laat men smalle doorgangspaadjes open. Zo ontstaan in de loop van de tijd wijkjes waar leden van dezelfde familie bij elkaar wonen.
| |
| |
De huizen worden gemaakt van hout. Als dakbedekking gebruikte men vroeger veelal palmbladeren, maar tegenwoordig worden vaak golfplaten toegepast. De huizen zijn opgedeeld in twee kamers. De ene ruimte wordt gebruikt om te koken en te eten, de andere om in te slapen en voor de opslag van spullen. Eén hoek van het huis wordt gebruikt als keuken, daar hangt men de potten en pannen op. De voorgevels zijn vaak versierd met houtsnijwerk, of fleurig beschilderd met olieverf, maar deze gewoonte is aan het verdwijnen. Vaak versiert men de huizen ook met allerlei goederen die men uit het kustgebied meegenomen heeft of met zelfgemaakte gebruiksvoorwerpen zoals beschilderde peddels.
De dag begint vroeg, in het dorp. In de ochtendschemering treffen de bewoners elkaar bij de rivier. De vrouwen wassen zich daar aan de rand van het bos
Onder: Bewoners van Drietabbetje (Dritabiki), de residentie van de Aukaanse gaanman, aan de Tapanahonyrivier.
| |
| |
waarna ze naar hun kostgrondjes vertrekken. De mannen gaan jagen of vissen of beginnen hun andere werkzaamheden. De kinderen volgen hun ouders op de voet en helpen mee waar het kan. Overdag is het dorp vrijwel verlaten, op de ouderen en de zeer jonge kinderen na. Pas tegen het vallen van de avond keert het leven terug. Korjalen landen aan de rivieroever, beladen met spullen. De vrouwen keren terug van het werk op het land en gaan het avondeten bereiden. 's Avonds heerst er rust. Vaak wordt er binnen gegeten. Op een enkel pleintje vertellen ouderen hun verhalen, verlicht door het maanlicht of, wat steeds meer gebeurt, door elektrisch licht. Rond een uur of negen is het dorp weer in slaap.
Het dagelijks leven van bosnegers voltrekt zich in een ritme dat niet afwijkt van dat van hun verre voorouders uit het Afrikaanse kustgebied.
| |
Herkomst
In de tweede helft van de zestiende eeuw begonnen de Portugezen slavenhandel te bedrijven aan de westkust van Afrika. Vanaf het eind van de zestiende eeuw traden de Nederlanders in hun voetsporen. Zij vestigden zich onder meer aan de Goudkust in West-Afrika van waaruit zij ruilhandel dreven met onder andere de daar wonende machtige Ashanti's.
De slaven die naar Suriname gevoerd werden, waren in het algemeen afkomstig van het gebied tussen de Senegalrivier en de Congorivier en maakten deel uit van stammen als de Yoruba, Ibo en Ashanti. Ze werden op de plantages in Suriname tewerkgesteld, waar zij zware arbeid moesten verrichten onder onmenselijke omstandigheden. Vele slaven ontvluchtten de plantages dan ook en vestigden zich in het oerwoud waar zij nieuwe gemeenschappen stichtten. Vanuit deze gemeenschappen vond georganiseerd verzet tegen de slavernij plaats. Deze gevluchte slaven worden bosnegers of Marrons genoemd. Zo goed en zo kwaad als het ging probeerden zij hun oude bestaan voort te zetten, waarbij de structuur van het samenlevingsverband, de gebruiken en taal veranderden als gevolg van het samengaan van verschillende Afrikaanse tradities en de tijdelijke invloed van het plantageleven.
Uiteindelijk ontstonden er zes verschillende volken. De Ndjuka en de Saramakaners zijn de grootste, met elk ongeveer 20.000 leden. De Saramakaners wonen in het centrale deel van Suriname, aan de Surinamerivier.
De Ndjuka's, ook wel de Aukaners genoemd, hebben hun dorpen voornamelijk langs de Tapanahony, de Cottica en de Sarakreek, een zijtak van de Surinamerivier. Tegenwoordig ligt de Sarakreek voor een belangrijk deel onder het stuwmeer (het Brokopondo-stuwmeer) en is deze groep Aukaners voornamelijk gevestigd bij de Marshallkreek en Tapoeripa.
Van de kleine groepen, met ongeveer 2000 tot 3000 leden, zijn de Paramakaners gevestigd langs de Marowijne en de Lawa. De Matawai's wonen meer naar het westen langs de Saramacca en de Aluku's of Boni's zijn hoofdzakelijk gevestigd aan de Franse oever van de Marowijne en de Lawa. De Kwinti tenslotte wonen aan de Saramacca.
| |
Sociale en politieke organisatie
Een bosnegersamenleving is onderverdeeld in ‘lo's’. Een lo is een verwantschapsgroep van moeder op dochter, met een gemeenschappelijke stammoeder. Een lo wordt weer onderverdeeld in bee's. De bee bestaat uit afstammelingen van een directe stammoeder, die nog bij iedereen bekend is met naam en toenaam. De bee wordt weer onderverdeeld in nakomelingen van dochters en kleindochters van deze stammoeder. Zij wonen vaak in dezelfde wijk in het dorp.
Aan het hoofd zetelt het stamhoofd, die gaanman (granman) of gaama genoemd wordt. Hij wordt voor het leven aangesteld door het volk waartoe hij behoort. Na zijn aanstelling wordt de gaanman erkend en beëdigd door de Surinaamse overheid. De gaanman wordt geassisteerd door kabiten (kapiteins) en basia's. Bij een stambijeenkomst zit de gaanman de vergadering voor. Tijdens deze bijeen-
| |
| |
Interieur van een Aukaanse woning.
komsten worden besluiten genomen of wetten vastgesteld die gelden voor ieder die valt onder het gezag van de betreffende gaanman. Hij neemt een beslissing namens zijn volk.
De kabiten staan aan het hoofd van een dorp of deel van een dorp en zijn tevens vertegenwoordiger van de gaanman in dat dorp. De kabiten worden geassisteerd door de basia's, een functie die zowel door mannen als vrouwen bekleed kan worden.
In het algemeen worden de gaanman, kabiten en basia opgevolgd door een kind van een zuster; in het matrilineaire systeem lopen belangrijke functies via de lijn van de moeder.
Het bestuurssysteem van de bosnegers is hiërarchisch, maar tegelijk heel democratisch. Alle beslissingen worden genomen na langdurig overleg waarbij alle kanten van een zaak worden besproken.
| |
Middelen van bestaan
Landbouw is nog steeds een belangrijk middel van bestaan voor de bosnegers, maar die betekenis neemt gestaag af. Men is niet altijd meer in staat om in familieverband de kostgronden (akkers) te bewerken omdat veel jongeren naar de stad trekken en de kinderen naar school moeten. Veel bosnegers ontvangen tegenwoordig geld en consumptiegoederen van familieleden die in Paramaribo wonen.
| |
| |
Linkerpag en links: Saramakanen in Asidonopo.
Op de kostgronden worden maniok en andere knolgewassen verbouwd. De akkers worden door de mannen en zonen bouwrijp gemaakt en door de vrouwen en dochters beplant. Het komt regelmatig voor dat de mannen en de vrouwen elkaar helpen. Bij afwezigheid van een van de partners neemt de zoon of dochter bepaalde taken over, zoals koken, wassen en vissen. De mannen zorgen voor vlees en vis voor het dagelijks eten. Regelmatig trekken zij voor een aantal dagen het bos in om te jagen of te vissen. Een goede jager of een bedreven visser verwerft aanzien. Het wild wordt echter schaarser door de overbevolking in bepaalde gebieden, terwijl de visstand vermindert door de verstoring van het eco-systeem. Hierdoor is het moeilijker geworden voor de jagers en vissers om in hun levensonderhoud te voorzien.
| |
Mannen en vrouwen
Behalve het jagen en vissen, en bouwrijp maken van de kostgronden, waarbij de bomen omgehakt worden en vervolgens verbrand, hebben mannen nog een aantal belangrijke taken, zoals het bouwen van korjalen, boten die gemaakt worden van uitgeholde boomstammen. De boomstam, die met een bijl uitgehold wordt, laat men maandenlang in het water lig-
| |
| |
Onder: Apinti spelers in Dangogo
| |
| |
gen. Daarna wordt hij weer aan land gebracht en afgewerkt en vervolgens op een vuur van palmtakken gelegd. Door de hitte van het vuur kan de uitgeholde boomstam makkelijker met stokken wijd uit elkaar worden gezet. Vaak wordt de maker bijgestaan door broers of ooms, of neven en nichten, die beschouwd worden als broers en zusters.
De mannen bouwen ook huizen en maken pagaaien (peddels) en andere gebruiksvoorwerpen, zoals bankjes, waskloppers en houten kommen die gebruikt worden als rijstwan.
Het bouwen van huizen en het snijden van houten gebruiksvoorwerpen begint een specialistisch karakter te krijgen. Waarschijnlijk komt dat door de trek van jongeren naar de stad, waar de mogelijkheden en de behoefte ontbreken om deze vaardigheden te leren.
Bovendien wordt het steeds gewoner dat men een beroep doet op anderen die men betaalt voor verrichte werkzaamheden. Jonge mannen komen uit de stad terug met een buitenboordmotor en geld op zak om een korjaal te kopen. Er is geen noodzaak om er zelf een te maken.
De vrouwen zorgen voor de voedselbereiding, het beplanten van de kostgronden en het maken van kleren voor man en kinderen. Elke vrouw hoort een eigen kostgrondje te hebben. Als ze gehuwd is, zorgt haar man ervoor dat zij daarover kan beschikken. Is een vrouw niet gehuwd, dan is het de taak van de vader of een broer van de moeder om de akker voor haar bouwrijp te maken. De oogst is eigendom van de vrouw. Zij bepaalt zelf op welke wijze zij de opbrengst besteedt.
In de dorpen diep in het binnenland was handel met produkten van de akkers heel beperkt. De gewassen waren in het algemeen bestemd voor eigen gebruik. Vrouwen gingen bovendien niet naar Paramaribo of een van de andere kustplaatsen zonder een mannelijk familielid.
Momenteel is dat anders. Vrouwen trekken met hun produkten naar de kustplaatsen of naar Paramaribo.
| |
| |
Dit geldt met name voor bewoners uit het Cotticagebied, uit de transmigratiedorpen die zijn gebouwd vanwege de aanleg van het stuwmeer en uit de dorpen langs de beneden-Marowijne.
Ook vrouwen vervaardigen gebruiksvoorwerpen. Zo versieren ze kalebassen met inkervingen. Het maken van kleding behoort tot de belangrijkste taken. Voor de mannen maken ze de kamisa (lendendoek) en bandja-kuusu. De bandja-kuusu is Saramakaans en wordt schuin over een schouder en onder de andere oksel door gedragen. De pangi is een doek die vrouwen om hun middel dragen. De doeken worden geborduurd met motieven die specifieke namen en betekenissen hebben. Saramakaanse vrouwen stellen doeken samen uit verschillende stoffen en gebruiken appliqué-technieken.
Vrouwen die bedreven zijn in het maken van kleding genieten aanzien binnen hun gemeenschap en worden vaak gevraagd om hun kunst door te geven.
Door de snel toenemende populariteit van geïmporteerde kleding als t-shirts, broeken en felgekleurde badhanddoeken, nemen ook deze tradities snel in betekenis af.
| |
Opvoeding
In de bosnegersamenleving nemen, naast het gezin, het dorpsleven en de school een belangrijke plaats in bij de opvoeding van kinderen. Het gezin is de eerst aangewezen institutie voor de opvoeding binnen de bosnegersgemeenschap. Daarbij trekken jongens veel op met hun vader en de meisjes met hun moeder.
Binnen het gezin worden de leefregels en onderlinge omgangsvormen geleerd, zodat de kinderen zich goed binnen de gemeenschap kunnen handhaven. De oudere kinderen dragen een zekere verantwoordelijkheid voor de jongere. Zo gaat bijvoorbeeld de oudere broer met zijn jongere broer jagen of vissen en leert hierbij de benodigde vaardigheden aan. Dit geldt met name bij afwezigheid van de vader.
Ook ooms en tantes, met name van moederskant, hebben een belangrijke taak in de opvoeding.
Kinderen kunnen ook altijd voor advies bij hun ooms en tantes aankloppen over kwesties die zij niet met hun ouders willen bespreken.
Binnen het dorp heeft iedereen een zekere verantwoordelijkheid voor de kinderen die er rondlopen. Men behoort erop attent te zijn dat bepaalde leefregels niet overtreden worden. Het onderwijs, dat voornamelijk in handen is van de protestantse en katholieke kerk, heeft een belangrijke rol in de opvoeding gekregen. Wel zijn er nog veel dorpen waar geen school aanwezig is.
Kinderen vertrekken na de basisschool vaak voor verdere opleiding naar de stad, waardoor traditionele kennis van ouderen niet overgedragen wordt. Dit betekent onder meer dat kennis van traditionele geneeswijzen verloren gaat en langzaam verdrongen wordt door westerse geneeswijzen.
| |
Religie
De bosnegers geloven vanouds in de ‘Gaan-Gadu’, de Grote God. Deze oppergod is de schepper van alles wat er bestaat. Die God woont daarboven, ‘Gadu a Tapu Gadu a Liba’. Gaan Gadu regeert de wereld door taken te delegeren naar de lagere goden. De lagere goden op hun beurt oefenen weer invloed uit op de mensen.
Men maakt een onderscheid tussen vier godenwerelden waarbinnen de verschillende goden gehuisvest zijn. Het zijn reptielgeesten (Papa Gadu of vodu), de geesten van de roofdieren en de aasvogels (kumanti), de vooroudergeesten (yooka) en de bosgeesten (ampuku of apuku).
Van de reptielgeesten is de geest van de papa-slang (de boa constrictor) de belangrijkste. Als een papaslang gedood of getergd wordt kan hij wraak nemen door iemand ziek te maken. Hij kan iemand gebruiken als medium. De betrokkene wordt dan behandeld door een specialist, die de geest van de slang gunstig probeert te stemmen. Via het medium kunnen ziektes genezen worden.
De roofdiergoden kunnen aasvogels of poema's en jaguars zijn. Gaat het bijvoorbeeld om een aasvogel dan spreekt men van luchtgoden. Ze staan bekend
| |
| |
als kumanti en kiezen voornamelijk mannen als medium. Deze goden worden beschouwd als krijgsgoden.
De yooka zijn geesten van overleden voorouders. Vaak fungeren ze als beschermgeesten voor de nabestaanden maar de geest van een pasgestorven persoon kan ook wraak nemen op anderen, hen doden of ziek maken. Zo mag men tijdens de rouwperiode geen seksueel contact hebben. Gebeurt dit wel dan kan men een geslachtsziekte oplopen, die kandu of yooka siki genoemd wordt (ziekte van de Yookageest). De ampuku wordt als een god van het bos gezien en is gehuisvest in bomen en akatamasi (nesten van termieten).
Een andere geest is de bakuu of bakulu (bakru). Deze ampuku wordt beschouwd als een geest die vanuit het kustland meegenomen wordt, vaak met de bedoeling om er geld mee te verdienen en welgesteld te worden. Deze geest kan er voor zorgen dat je hard kunt werken en dat alles wat je onderneemt zal slagen.
De meeste van de hiervoor genoemde goden of geesten kunnen van iemand bezit nemen. Dat kan gebeuren omdat de betrokkene een overtreding begaan heeft, of omdat hij het object of het gebied waarin de geest gehuisvest is, heeft vernietigd of onbewoonbaar gemaakt. De geest kan zich dan manifesteren in de vorm van wraak of plaagacties. Het kan ook voorkomen dat een geest van iemand bezit neemt op verzoek van een ander, die de persoon vijandig gezind is.
Naast het uitdelen van straffen kunnen de goden ook wijsheid en genezing schenken. Deze kennis en vermogens die de mens van de goden verkregen heeft worden obia genoemd. De obia biedt de mens bescherming tegen kwade geesten. Zo komt men als men een dorp binnengaat vaak onder een poort door die versierd is met jonge palmbladeren, de zogenaamde azam-paw die kwade geesten buiten het dorp moet houden.
Voor elke groep goden zijn er specialisten in de samenleving die de relaties met de goden onderhou-
| |
| |
Kumanti-ritueel bij rouwopheffingsfeest in Drietabbetje.
den. Deze spelen ook een grote rol bij de belangrijke rituele momenten in het leven zoals geboorte, huwelijk, afscheid en dood.
| |
Geboorte, initiatie en huwelijk
Na een geboorte trekt de moeder zich met het kind terug in een apart huisje voor een periode van twee tot drie maanden. Na de eerste acht dagen wordt het kind naar buiten gebracht en ingewijd. Bij de geboorte krijgt het kind zijn naam die vaak is afgeleid van een gebeurtenis die die dag heeft plaatsgevonden.
Vaak ook wordt het vernoemd naar een familielid of kennis van de ouders. Degene die wedergeboren wordt, signaleert meestal zijn wederkomst met ziekte. Als de baby ziek wordt raadpleegt men dan ook de goden via een draag- of medium orakel.
Meisjes kunnen vanaf ongeveer hun veertiende geïnitieerd worden tot volwassenen. Bij de Aukaners speelt de familie van de vader van het meisje een belangrijke rol. Zij doet het meisje een doek om haar middel. Vanaf die tijd mag zij niet meer koken voor een man in de periode dat zij menstrueert. Heel vroeger werden jongens bij de Aukaners ook geïnitieerd, maar tegenwoordig gebeurt dit niet meer. Bij de Saramakaners vinden nog wel initiatieriten plaats bij de overgang van kind naar volwassenheid.
Bij de bosnegers kan de man meerdere echtgenotes hebben, die niet via de vrouwelijke afstammingslijn verwant mogen zijn.
| |
Dood, begrafenis en rouwopheffing
De dood is de meest ingrijpende gebeurtenis binnen de bosnegersamenleving. Hij brengt stiltes, emoties, overweldigend lawaai, muziek, dans en rituelen en schept gelegenheid voor bijeenkomsten van mensen binnen een stam met leden van andere stammen.
Er bestaat geen natuurlijke dood in de visie van de bosnegers. De dood wordt altijd veroorzaakt door een bovennatuurlijke macht. De dood wordt veroorzaakt door goden, geesten, of door een vijand die gebruik
| |
| |
maakt van magische krachten om zijn tegenstander uit de weg te ruimen.
Niet iedereen sterft als een goed mens. Sommigen hebben een slecht levenspad bewandeld. Zij hebben bijvoorbeeld door middel van magische krachten zichzelf bevoordeeld of anderen schade toegebracht. Om dit vast te stellen vindt kort na het overlijden een consult plaats. Daarbij wordt het lichaam als draagorakel gebruikt, een methode die niet meer bij alle stammen gehanteerd wordt. Bij de consultatie wacht de familie in grote spanning: een goede dood is gewenst bij de nabestaanden. Een slechte dood betekent verdenking van meer mensen met een slechte inborst binnen de familie. Constateert men een slechte dood, dan wordt de overleden persoon in alle stilte binnen een dag of twee begraven, zonder ceremoniën, muziek, dans of overweldigende klaagliederen en rouwen. Bij een goede dood wordt minstens een week lang gerouwd, klaagliederen worden ten gehore gebracht en er wordt gefeest.
De dood van een granman is een veel ingrijpender gebeurtenis dan de dood van een van zijn onderdanen. Een recent voorbeeld is de dood van Granman Aboikoni, grootopperhoofd van de Saramakaners. Hij stierf op 18 januari 1989 in het dorp Asidonopo, zijn residentie, en werd begraven op 17 april 1989. Kort nadat zijn dood vastgesteld werd door de notabelen of zijn naaste medewerkers in het dorp, werden omringende dorpen over de gebeurtenis in kennis gesteld. De mensen kwamen van heinde en verre om afscheid te nemen en eer te bewijzen. Van elke stam waren er vertegenwoordigers. Bij de Saramakaners spreekt men niet over de dood van de gaanman, maar van gaama duumi, ‘de gaama slaapt’.
Het lichaam is weggegaan, maar de functie die hij bekleedde blijft voor altijd bestaan. Bij zijn dood werd een plaatsvervanger aangewezen, totdat de officiële opvolger ingewijd werd. Deze opvolger was al bij de gaanman bekend. Na zijn dood werd zijn bezielde lichaam nogmaals geraadpleegd of deze persoon inderdaad zijn opvolger moest worden.
Alle voorbereidingen voor de begrafenis werden ter plaatse getroffen. Zo werd volgens traditie de kist pas
De doodskist van Granman Aboikoni wordt naar de begraafplaats gedragen.
na het vaststellen van zijn dood in Asidonopo gemaakt. Daarna trof men andere voorbereidingen zoals het bijeenbrengen van een voorraad witte stoffen (lakens), hangmatten, klamboe's, hout en rum. Witte stof is erg belangrijk omdat wit een symbool is van de vooroudergeesten. Zo staat in elk bosnegerdorp een altaar van de voorouders, de zogenaamde ‘faaga-paw/faaka-tiki’, waar plengoffers gebracht worden aan de vooroudergeesten. Aan een lange paal met een kruis hangt een witte vlag vastgenageld, die daar altijd blijft hangen.
Bij het altaar vindt kort na het overlijden een plengoffer plaats, de zogenaamde ‘lanti-wataa’.
Vervolgens wordt het lijk gewassen. Vanaf die perio- | |
| |
de vindt regelmatig muziek, dans en spel plaats.
Een gaanman die gestorven is, wordt altijd gezien als een goed mens. Bij zijn benoeming legt hij een eed af waarbij hij belooft een goed mens te zijn, en bovendien is hij de religieuze leider. Sterven als een slecht mens zou schande betekenen voor de hele stam.
Daarom krijgt hij een goede begrafenis. De ceremoniën tussen zijn dood en de begrafenis duren langer dan bij een ‘gewone burger’ en de festiviteiten zijn uitbundiger.
De gaanman wordt in een speciale kist begraven die groter is dan die van een gewone burger. De plek waar hij begraven wordt, ligt op een afstand van het dorp. Het is de begraafplaats van de voorouders. De overledene wordt met een boot naar de begraafplaats vervoerd. De vrouwen van de overleden persoon mogen niet naar de begrafenis, dit geldt ook voor de vrouw van de gaanman. De weduwe draagt een witte hoofddoek als teken van rouw. Ze mag geen felgekleurde kleding dragen. Wit symboliseert de geest van de overledene. In de rouwperiode wordt ze verzorgd door de familie van de overleden gaanman. Na de begrafenis vangt een periode van rouw aan. In de rouwperiode vindt nog een aantal activiteiten plaats zoals het brengen van verschillende offers. Na de rouwopheffing (Puu Baaka/Limba Uwii) worden de mensen weer in het sociale leven opgenomen. De rouwopheffing gaat ook gepaard met allerlei festivi- | |
| |
teiten. Bij de weduwe wordt het nekhaar geschoren. Ze mag weer felle kleuren dragen, waarbij rood, dat het leven symboliseert, een van de belangrijkste is.
| |
Houtsnijkunst en schilderkunst
De bosnegers staan bekend als bedreven houtsnijders. Men versiert gebruiksvoorwerpen met ingesneden motieven die doorgaans abstract zijn maar wel een omschreven betekenis hebben. De motieven zijn decoratief en worden subtiel door elkaar gevlochten waarbij de symmetrie zorgvuldig wordt bewaard. De betekenis van de motieven heeft betrekking op de omgang met vrouwen, op het dagelijks leven of de dierenwereld. Zo zijn er motieven die geebi lobi (liefde tot in de dood) en kujaki mofu (toekansnavel) heten. Tegenwoordig zijn er weinig jonge mannen die deze betekenis nog kennen of leren. Omdat steeds meer kinderen overdag naar school gaan, wat vroeger niet het geval was, is er minder ruimte voor traditioneel onderricht.
Sommige gebruiksvoorwerpen worden zodanig bewerkt dat ze niet meer te gebruiken zijn voor hun oorspronkelijke doel. Dit soort voorwerpen wordt dan als decoratie in huis geplaatst.
Met name de Saramakaners in het centrale deel van Suriname zijn meesters in de kunst van het houtsnijwerk. De bosnegers in het oostelijk deel van Suriname zijn meer bedreven in de schilderkunst die wordt toegepast bij voorgevels van woningen en peddels. Bij hen is het houtsnijwerk vlak ingesneden.
| |
Dans, muziek en vertelkunst
Dans en muziek zijn in sterke mate religieus gebonden. Kumanti- en papa-dans en muziek worden alleen uitgevoerd bij gebeurtenissen als overlijden, rouwopheffing en andere religieuze riten. De kumanti-muziek is de muziek van krijgsgoden. Bij de dans worden bewegingen van het dier waar de god naar genoemd is (bijvoorbeeld de opete, aasgier) geïmiteerd. De papa-muziek is de muziek van de slangegoden (boa constrictor) waarbij ook de bewegingen van de papa-slang nagebootst worden. De seketi kufutu is een vorm van muziek en dans waarbij handelingen van de mens geïmiteerd worden, bijvoorbeeld in zijn werk.
Tegenwoordig wordt er tijdens oud en nieuw-feesten gedanst op zelf gemaakte muziek of muziek uit het kustgebied. Jonge bosnegers hebben met hun traditionele muziek de kaseko-muziek verrijkt en door menging van beide muzieksoorten een nieuwe geïntegreerde muzieksoort ontwikkeld. Deze wordt aleke genoemd. De voorloper van de aleke is de loonsee-muziek geweest bij Aukaners en overige bosnegers in het oosten. Eind jaren vijftig en begin jaren zestig ontstond de aleke.
De aleke-muziek is bij de bosnegers ook aan het veranderen. Men maakt tegenwoordig gebruik van moderne muziekinstrumenten en de nieuw ontwikkelde trommels, de zogenaamde ‘aleke doon’.
De aleke en de nieuwe kaseko worden op verschillende feesten gespeeld. Zo voerde bij de dood van Gaanman Forster in 1991 aleke de boventoon, terwijl men daarvoor bij de dood van een gaanman traditionele muziek speelde.
Op feesten, vooral rouwopheffingsbijeenkomsten, worden ook verhalen verteld. Op deze bijeenkomsten worden de vertellingen gecombineerd met dans en muziek. Deze vertellingen worden mato genoemd. Aan kinderen worden verhalen over Anansi de spin verteld. Anansi-verhalen komen zowel in het kustgebied als in het binnenland voor.
Anansi is bij de bosnegers bekend om zijn slimheid, vooral als het erom gaat buit te bemachtigen.
Bekende verhalen die over de rivier (het water) en het bos handelen zijn de watamama en de busimama verhalen. De verhalen worden verteld als ware gebeurtenissen. De watamama is te vergelijken met de zeemeermin. De busimama leeft in het bos.
| |
Handel en migratie
De bosnegers drijven voornamelijk handel met de bewoners van het kustgebied. Ze doen inkopen in Paramaribo, die voornamelijk bestemd zijn voor de
| |
| |
lokale markt. Voorheen handelden zij met de indianen in het zuiden. Maar momenteel gaan de indianen regelmatig zelf naar Paramaribo via de rivieren en met de auto of het vliegtuig. Er wordt nog handel gedreven, maar niet meer in de vorm waarin dat voorheen plaats vond. Men betaalt nu met geld.
Niet alleen handelswaar wordt gekocht in het kustgebied. Sommigen kopen grond en huizen, anderen beginnen kleine bouwbedrijven. Het ondernemerschap is niet louter voor de man weggelegd. Ook veel vrouwen drijven handel, vooral op straat en vanuit hun woning. Ze verkopen groenten en vruchten op de markt in de stad of trekken naar het buurland Frans Guyana om handel te drijven met goederen uit Paramaribo.
Bosnegers zijn voor een belangrijk deel afhankelijk van westerse goederen zowel voor eigen gebruik als om handel mee te drijven. Om de begeerde goederen te kunnen aanschaffen vestigden ze zich tijdelijk in het kustgebied om arbeid te verrichten. Dat deden ze vanaf de vorige eeuw met name in de houtkap en de vrachtvaart. Contacten met de rubbertappers uit het kustgebied en de aanleg van vliegvelden en de Afobakadam voor het stuwmeer in de Surinamerivier, leidden mede tot de ontsluiting van het binnenland en een grotere trek van arbeiders naar het kustgebied.
In de jaren vijftig kwam een kleine groep bosnegers naar Nederland. Het betrof voornamelijk Saramakaners die het hernhutter zendingsonderwijs of katholiek missie-onderwijs genoten hadden in Suriname en voor verdere studie naar het moederland kwamen. Deze migratie had een tijdelijk karakter. Men keerde na voltooiing van zijn studie terug naar het vaderland.
Aan het eind van de jaren zestig en het begin van de jaren zeventig nam de komst van bosnegers naar Nederland toe. Een belangrijke factor voor de migratie van Saramakaners naar Nederland was de aanleg van het stuwmeer en de werkloosheid die daardoor ontstond. De bewoners van de dorpen die onder water werden gezet, werden ondergebracht in transmigratiedorpen. Deze voldeden echter niet aan de behoefte van de bevolking en men trok uit de dorpen naar Paramaribo. Er heerste in de transmigratiedorpen grote werkloosheid en de mogelijkheden voor landbouw waren beperkt. Vanuit Paramaribo was de aanleiding groter om elders te proberen een bestaan op te bouwen.
De onafhankelijkheid van Suriname in 1975 en de binnenlandse oorlog die in 1986 begon, waarbij veel bosnegers hun dorpen verlieten en naar Paramaribo vluchtten, is ook een factor van belang geweest. Veel Aukaners aan de Cotticarivier, langs de Oost-West verbinding en de Marowijne-oever vluchtten naar het buurland Frans Guyana of naar Paramaribo. Vanuit Frans Guyana trekken regelmatig bosnegers van Aukaanse afkomst naar Nederland.
De migratie van de bosnegers zowel binnen als buiten de grenzen zal zich voorlopig voortzetten.
Achtergebleven familieleden zullen aansluiting zoeken bij diegenen die eerder vertrokken zijn.
Daarnaast is er een jongere generatie die naar de stad trekt voor betere scholingsmogelijkheden. De dorpen zullen daarom vergrijzen. Terwijl de cultuur in het kustgebied hierdoor merkbaar wordt beïnvloed, is te verwachten dat er ook banden zullen blijven met het binnenland.
Thomas Polimé
|
|